Voortuinen

Stanley
23 jun. 2018 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

Zoals de bijen druk zijn met het  verzamelen van nectar en zodoende van bloem tot bloem er met hun hele lijfje gretig in rondgonzen, de tong als een zweepje om de meeldraden slaan, zo is ook menig mens vandaag in zijn voortuin bezig. En in deze wijk zijn er net zoveel voortuinen als een bij in anderhalf uur bloemen aandoet. Er wordt gewied, gesnoeid, gewroet en gezwoegd dat het een lieve naam mag hebben.

Ik heb intussen geleerd dat men kan schrikken van een plots bezoek in de voortuin. Ook als bewoners net terug zijn gekomen van het boodschappen doen en met hun rug naar je toe bij de voordeur staan, is het verstandig luid en duidelijk, nog voor je de tuin betreedt, ‘goedemiddag’ te zeggen. Dat bespaart in de meeste gevallen een slok op een borrel qua schrik.

Het is net zoiets als niet bukken op zaterdag als je per ongeluk een brief hebt laten vallen, maar hurken. Praktische dingen die je snel doorkrijgt. (* Als je voorover bukt op zaterdag, dondert je hele ‘huis aan huis’ uit je tas. Bij mij wel.)

 

Dus het is oppassen vandaag met al die geconcentreerde mensen op de materie die uit de grond van hun tuinen bloeit en woekert.

Ik zou niet willen dat ze er vroegtijdig door mijn toedoen in zouden moeten verdwijnen.

 

Een vrouw staat gebogen energiek te schoffelen met een handhark. Ik kan nog net haar rode en bezwete voorhoofd vanaf de zijkant zien als ze plots met een kwartslag haar rug naar me toedraait. Ze heeft me niet zien aankomen en kan dat nu al helemaal niet meer.

Ik adem in om mijn duidelijke en gearticuleerde ‘goedemiddag’ in te zetten. Op het moment dat mijn adem zich uit het strottenhoofd en langs de stembanden wil persen om het gewenste ‘goedemiddag’ te kunnen produceren, laat de vrouw een harde wind.

Ik voel me een seconde lang een buiksprekerspop. Niet veel langer, want een nog luidere boer, een liter fris of bier waardig, volgt er meteen op. Het zijn misschien de bijverschijnselen van een soort medicatie, hoop ik.

Ik durf nu niet meer meteen het geluid van onvermoeid voortschoffelen te onderbreken en begin behoedzaam achteruit te sluipen op zoek naar een tweede kans. 

Als ik weer aan het begin van de voortuin sta, loop ik er in en kan nu wel mijn tekst uitspreken. Met gewenst effect. De vrouw gaat rechtop staan en rijkt haar hand uit.

‘Geef maar hier hoor, dat scheelt je weer een wandeling’.

Vanuit haar blos breekt een lach open met natte glinsterende witte tanden die een hapje zonlicht nemen. Ik zie dat ze plezier heeft in haar tuinwerk. Het doet haar zichtbaar goed en ze maakt een bevallige indruk, met opgebonden haar in een knotje, gekleed in korte broek, hemd en teenslippers.

‘Ik hoop dat je snel klaar bent. Er is onweer voorspelt. Het gaat straks flink donderen’.

‘Ik hoorde er al van’, zeg ik, ‘zal wel goedkomen’.

 

Op het volgende pleintje van de wijk komen twee ventjes van een jaar of vijf naar me toegelopen. Ik sta bij mijn fiets de bundels post uit de tassen te pakken en van de elastieken te ontdoen. Ze blijven op een veilige drie meter afstand staan. De rolverdeling is duidelijk. De een spoort de ander middels een vingerprik tegen de arm aan om hun vraag te stellen. Of ik ook ‘stiekjes’ heb. Ik trek de laatste twee elastieken van de bundel post af en hang ze om het stuur van mijn fiets.

‘Nee, ik heb geen elastiekjes’.

Het mannetje blijft me aankijken en draait zijn hoofd schuin, knijpt een oog dicht en laat in een grimas zijn inmiddels wisselende melkgebit zien. Zijn vriendje buigt het hoofd en bestudeerd zijn schoenen. Duidelijk zelf de veters gestrikt. 

Dat ze nu dit moeten treffen. Een postbode op hun plein die zegt geen ‘stiekjes’ te hebben terwijl ze kwantitatief in getale net zoals de pruimen die Jantje ooit zag, duidelijk ‘als eieren zo groot’ om het stuur van zijn fiets hangen. En nu zal deze leugen net zolang duren tot ik weer verdwenen ben. Of langer. Een gek. Die op hun plein rondloopt. Langs elk huis. De zon is de maan, zegt hij. 

Ik laat ze niet nog langer in hun bedremmelde ongeloof . ‘Hoeveel willen jullie er?’ Dat is een moeilijke zo niet onmogelijke vraag weet ik.

Ik haal er drie van het stuur en geef er twee aan het ene ventje en de ander aan zijn vriendje. Verdeel en heers. De een ziet meteen het verschil. Nu de elastieken blijkbaar wel bestaan gaat het over in een andere ontkenning. Ik zie ze denken en voelen. ‘Moeten we hier blij mee zijn?’ Nu ben ik gepromoveerd van gek naar krent. Ik geef het jongetje met maar één elastiekje er nu nog eens vijf. Er komt een glimlach op zijn koppie. Nu begint het ergens op te lijken. Hij kijkt naar zijn vriendje die mij weer aankijkt met dichtgeknepen oog. Nu geef ik hem de helft van alle andere elastieken. Het hek is van de dam en ze moeten erom lachen. Als ik ze alle elastieken heb gegeven en zie hoe ze elk hun bos inspecteren zeg ik: ’ ze zijn maar een euro per stuk’. Kind noch kraai die dat nu gelooft en ze grinniken. De buit is binnen. Wat ze ermee gaan gaan doen vraag ik nog. Een bal maken, voor een gitaar, voor opa, voor een vliegtuig om te maken, voor om te repareren, voor om te...het floept er allemaal uit. In een ding ben ik heel duidelijk: niet op straat laten liggen! Alsof ik toch weer niet goed bij mijn hoofd ben. Dit goud? Ze gaan bij de schommels zitten en verdelen ze onderling.

Zonder mobiel, tablet of Netflix.

Stiekjes.

 

Bij een van de laatste voortuinen is het ook weer druk. Alleen gaat de arbeid hier gepaard met ferme aanwijzingen. 

‘Nee Jan, neehee, deze, deze moet eerst! Nee, die, die...verdomme Jan! Je bent ook soms een trut, Jan, gewoon een trut!’

Eerst even rustig inventariseren wat dit huisnummer aan post heeft. Een tuinblad, een ‘blauwe rat’, nog een tuinblad, een tuinmeubilair catalogus en een paarse reep van het Rijks. Die verstop ik netjes tussen de rest. Men is nooit blij met bekeuringen die persoonlijk worden overhandigd. Misschien moet ik dit adres even overslaan. Jan heeft het al druk genoeg zo te horen. ‘Neehéé Jan, die, ja diehie! Ik word zo moe van jou Jan! Trut! Een trut ben je!’

Aangezien dit nog wel even lijkt te gaan duren, besluit ik toch mijn intrede te doen. Door weer en wind gaan we immers. 

De man, 60 plus, die besluiteloos met een zak tuinaarde in zijn armen staat, de mond toegestopt met bolknak waaraan driftig wordt getrokken, moet Jan zijn. Een bijna tot het uiterste gedreven stomende en zwetende, rood aangelopen locomotief. Ziet er allesbehalve truttig uit. De verbale aanwijzingen komen van een vrouw die in een rolstoel zit en dirigeer-aspiraties heeft. Met een kruk prikt ze in de lucht richting een hoop zakken met diverse soorten tuinaarde en mest. 

‘Die!, diehié Jan!’ 

‘Goedemiddag!’

Heel even staat alles stil. De locomotief puft echter voort, met zak tuinaarde, pas op de plaats.

‘Ja, ja, geeft u maar hier hoor’, zegt de vrouw in de rolstoel en strekt haar arm uit. In de andere de kruk die bevend blijft wijzen op de berg zakken met tuinaarde. Ik reik haar de post en groet weer mijn ‘goedemiddag’. Als ik de tuin verlaat kijkt de puffende bolknak me deerniswekkend na. Alsof ik hem verlaat in dit moeilijke moment. Vanuit de volgende tuin hoor ik hoe het delegeren verdergaat. 

‘Ja, die moet daar Jan. Nee...Ik word moe van je Jan! Diehié, neehee...’. Ik vraag me af wat er zou kunnen gebeuren als Jan straks met een hark aan de slag moet. Even is het stil.

 ‘En wat is dit dan Jan? Ooh, een bekeuring Jan? Een bekeuring!? Jan!’

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

  

 

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

Stanley
23 jun. 2018 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket