Het duister valt,wieken klappen,
volgen het meisje in haar stappen,
botsen op haar zodat hij
op de grond landt, aan haar zij.
Gevederd gefluister ontbloot haar zacht,
verblindt haar met donzen pracht.
Ogen gesloten, het oude zeer,
de oude angsten nog een keer
en Leda voelt de kille grond,
proeft het bloed weer in haar mond.
Ze ademt nog ternauwernood,
sterft heel stil de kleinste dood
terwijl de sidderende zwaan
gereflecteerd wordt in haar traan.
In de nacht, met zwart omfloerst
kijken de sterren willoos neer
hoe hij het meisje, telkens weer,
naar eindeloze hoogtes voert,
kijken de sterren onverschillig toe
dat hij zijn vleugels spreidt en hoe
zij nog lang ligt na te trillen,
huilend om zijn godengrillen.