Lezen

Fijn gluren in Amiens

Het Musée de Picardie was maar lijstduwer op mijn wishlist ‘weekendje Amiens’. Bovenaan stond een bezoek aan de binnenstad en haar kanalen, de wijk Saint-Leu en het huis van Jules Verne. Maar omdat het wat miezelde, waaiden we tegen elven aan in de binnentuin van het museum. Peter zette zijn schouder tegen de houten poort, om dan vast te stellen dat de ingang zich aan de zijkant van het gebouw bevond. Een automatische schuifdeur. Ik verwachtte een vrij klassiek museum. Denk: heldendaden op groot formaat en personages die amper doorbloed zijn, zo bleek en wit dat je begrijpt dat sommige mensen er het woord blank niet voor willen gebruiken. De eerste zaal na de kleurrijke ingang leek die verwachtingen te bevestigen. Toch vestigde Peter mijn aandacht op de legendarische Lady Godiva, die in Coventry naakt op een paard zou hebben gereden, enkel opdat haar man de belastingen zou verlagen. Die Leofric liet zijn vrouw begaan op voorwaarde dat niemand naar haar zou kijken. Alleen ‘peeping Tom’ gluurde en werd daarmee de beroemdste voyeur. Schilder Jules Lefebvre haalde zijn ladder boven om de legende zo monumentaal mogelijk vast te leggen. De Tsjechische Tereza Lochman (1990) persifleerde dat verhaal schitterend met haar mixed media van hout en pigment. Ze verwijst naar het verzet van Femen en naar de invloed van pesticiden op het lichaam. Godiva kreeg het hoofd van Tilda Swinton. Lochmans bevreemdende werken zijn de perfecte remedie tegen museale dufheid. Ze triggeren en passen wonderwel bij de draken, engelen en volkse gezichten op de retabels even verderop. Ik was minutenlang vastgekluisterd aan een klein werk in ivoor uit 880. Ongelooflijk hoe fijn Saint-Remi en zijn volgelingen afgebeeld zijn. Die drommen mensen op de retabels lijken dooreen geschud door een klimaatgestoorde orkaan, ze wringen en ze duwen, maar blijven tegen wil en dank bij elkaar. Zo druk als het is op die sculpturen, zo kalm was het in de gangen van het museum. En dat is doodjammer. Al opgetogen door het fijne werk op het gelijkvloers, schoot ik haast vol op de eerste verdieping. De Francissen, Bacon en Picabia, tekenden present en er hing warempel een Picasso. Maar de ware ontroering schuilde in de selectie van werk dat beklijft, zoals het portret van de eigenzinnige kleuter Maurice Lefebvre, de zoon van de monumentale schilder. En zelfs secties waar ik normaal haastig doorloop, zoals de archeologie, bleven me boeien. De januskop tegen een spiegeltje, het zwarte varkentje uit de eerste eeuw na Christus, identieke postuurtjes van farao’s. Seriewerk uit het Oude Egypte. Kortom, dit museum verdient meer bezoekers. Het revitaliseert uw verbeelding. Konden marketeers en influencers dat maar even goed aan de man brengen als een potje yakult.Na een Indische maaltijd in een restaurant dat met een beoordeling van 3,5 opgescheept zit op Tripadvisor, voornamelijk door klanten die er niet naar het toilet mochten twee dagen nadat ze er hadden gegeten, of hun ene hoofdgerecht niet mochten delen onder hun drieën, trokken we naar het huis van Jules Verne. Die vond in Amiens de vrouw van zijn leven na een hele reeks blauwtjes te hebben gelopen. Met drie succesvolle boeken op zijn palmares sloeg hij een jonge weduwe aan de haak, en vestigde zich in een prachtig hoekpand. Hoewel het huis vier verdiepingen aan ruime kamers telt, schreef Jules Verne onwerkelijke reizen uit in een krap bureautje. Alsof die grote binnenwereld het meeste gebaat was bij een kleine ruimte. Achter zijn schrijftafel staat een bed waar hij misschien indommelde tussen het schrijven door. ‘De reis om de wereld in tachtig dagen’ werd een hit, alleen al van de merchandising kon Verne rentenieren. Thomas Cook organiseerde in de nasleep van de roman toeristische reizen om de wereld, terwijl Verne tot gemeeenteraadslid werd verkozen in Amiens. Een stad op een steenworp van Parijs maar met minder kabaal, zo schreef hij. Zijn personage Phileas Fogg vraagt zich af wat het reizen hem nu heeft opgeleverd. Zijn liefhebbende vrouw, besluit hij, je zou voor minder de wereld afschuimen. Alsof Verne daarmee de reislust wou temperen die hij bij zijn lezers had aangewakkerd. Oost west, thuis best. Al is Amiens ook niet slecht. 

Pons
0 0

Spreeuwennummer 229: De Geheime Ontmoeting in het Bos

Dit is een waargebeurd verhaal. De lente van de jaren '60 bracht voor ons, de zesdejaars van De Spreeuwen uit Battel bij Mechelen, een belofte van avontuur. De jaarlijkse trektocht naar toen Herbeumont, diep in de Ardennen, was een van de hoogtepunten waar we reikhalzend naar uitkeken. Dit jaar zouden we opnieuw onder leiding van Gaston Van den Bossche, onze onderwijzer in de derde graadklas en de initiator van deze trektochten, op pad gaan. Hij was niet zomaar een leraar, hij was een man met een passie voor de natuur en een diep geloof in het belang van buitenactiviteiten. Voor hem draaiden deze tochten niet alleen om fysieke inspanning, maar om het scherpen van ons karakter, het versterken van ons doorzettingsvermogen, en het leren waarderen van de natuur. Onze bestemming, de jeugdherberg in Herbeumont, was een ideale locatie voor ons jaarlijkse bosspel. Herbeumont ligt in het hart van de Ardennen, een gebied met ruige bossen, steile heuvels en kronkelende riviertjes. Het voelde alsof we naar een andere wereld vertrokken, weg van de vlakke polders van Battel en de drukte van de stad. Iedereen was opgewonden en vol verwachting. Voor velen van ons was dit het hoogtepunt van het schooljaar. Onze uitrusting bestond uit alles wat je als jonge avonturier zou nodig hebben: stevige wandelschoenen, een warme trui voor de koele avonden, een regenjas voor het onvoorspelbare weer, en een rugzak vol met proviand. Gaston Van den Bossche had ons vooraf uitgebreid geïnformeerd over de tocht en de uitdagingen die we konden verwachten. "Blijf samen," zei hij steeds, "en houd elkaar in de gaten." Maar dat was makkelijker gezegd dan gedaan wanneer de spanning van het bosspel begon. We werden verdeeld in patrouilles: de Bruine, de Oranje, de Groene en de Rode patrouille. Ik had de eer om, met mijn Spreeuwennummer 229, de leiding over de Bruine patrouille te nemen. Mijn patrouille en ik waren vastberaden om de overwinning te behalen door de vaandels van de Rode en Oranje patrouilles te bemachtigen, die ergens diep in het bos verstopt waren. De uitdaging was niet alleen om die vaandels te vinden, maar ook om ze te verdedigen tegen de tegenstanders die hetzelfde van ons probeerden. Ons bosspel begon vol enthousiasme. Het was fris, de lucht was zuiver, en overal om ons heen ontwaakte de natuur. De vogels floten uitbundig hun voorjaarsliederen en het bladerdek boven ons was frisgroen. De bodem onder onze voeten was vochtig van de lenteachtige regens van de afgelopen dagen, waardoor de hellingen nog glibberiger waren dan normaal. De paden door het bos waren steil en soms moeilijk begaanbaar, maar dat maakte het avontuur alleen maar groter. De patrouilles hadden elk hun eigen strategie, maar onze tactiek was eenvoudig. De Bruine patrouille zou samenwerken met de Groene patrouille. Het plan was dat de Groenen de tegenstanders af zouden leiden, zodat wij, de Bruinen, via een grote omweg het bos in konden trekken en de vaandels ongezien konden bemachtigen. Het was een gewaagde zet, maar als het werkte, zouden we zonder problemen winnen. Ik besloot om persoonlijk de omweg te nemen, in de hoop dat ik, als ik alleen ging, minder op zou vallen. Met de geur van natte aarde in mijn neus sloop ik door het bos, terwijl ik de geluiden van mijn patrouille achter me liet. Het voelde bijna magisch, zo alleen tussen de bomen, omgeven door de stilte van de natuur. Het enige wat ik hoorde was het gekraak van de takken onder mijn voeten en het gefluit van vogels in de verte. Maar terwijl ik dieper het bos in trok, veranderde de sfeer plotseling. De stilte werd doorbroken door stemmen die ik niet herkende. Ze klonken niet als die van mijn klasgenoten, en mijn hart begon sneller te kloppen. Voorzichtig sloop ik dichterbij en verborg me achter een dikke boom. Wat ik zag, deed mijn bloed koud worden. Voor me, niet ver van waar ik stond, zag ik drie mannen. Ze waren gewapend met geweren en spraken met gedempte stemmen. Ze zagen er ruw uit, alsof ze niet voor een onschuldig spel in het bos waren. Mijn gedachten begonnen te racen. Waren het stropers? Wat deden ze hier, zo diep in het bos, op een plek waar normaal niemand kwam? Ik probeerde ze in de gaten te houden zonder opgemerkt te worden. Hun gesprekken waren moeilijk te verstaan, maar hun lichaamstaal sprak boekdelen: ze waren gespannen, op hun hoede. Er hing een dreigende sfeer om hen heen die me nerveus maakte. Mijn nieuwsgierigheid dreef me ertoe om dichterbij te komen, maar ik maakte een fout. Een takje brak onder mijn voet, en het geluid leek oorverdovend in de stilte van het bos. De mannen verstijfden en draaiden zich direct mijn kant op. Hun ogen speurden het bos af, zoekend naar de bron van het geluid. Ik voelde mijn hart in mijn keel bonzen en mijn adem stokte. Dit was fout, ik moest hier weg. Voor ik het wist, draaiden ze zich naar elkaar om, alsof ze een plan smeedden, en kwamen langzaam mijn kant op. Toen zag ik tot mijn schrik dat een van de drie zijn geweer in de richting richtte van waar het geluid vandaan kwam: mijn kant op. Een ijzige rilling trok door mijn lijf. Dit was veel serieuzer dan ik eerst dacht. Mijn hart bonkte nog sneller en adrenaline overspoelde mijn lichaam. De man met het geweer leek elke beweging in de omgeving nauwlettend in de gaten te houden. Dit was niet zomaar een verdwaalde groep mannen in het bos. Ze deden iets verdachts, en ze wisten dat ze niet gezien mochten worden. Ik draaide me om en begon te rennen. Mijn voeten raasden over de modderige grond, mijn hart bonkte in mijn borst en adrenaline stroomde door mijn lijf. Ik kon hun voetstappen achter me horen, ze kwamen steeds dichterbij. De steile hellingen van het bos werkten tegen me; ik gleed meerdere keren uit en viel bijna. Maar ik bleef rennen, voortgedreven door pure angst. Wat als hij schoot? Na wat een eeuwigheid leek, bereikte ik een open plek in het bos. Ik stopte om op adem te komen, mijn longen brandden van de inspanning en mijn benen voelden zwaar aan. Tot mijn opluchting hoorde ik de voetstappen niet meer. De mannen hadden de achtervolging opgegeven. Misschien hadden ze gedacht dat ik geen bedreiging vormde, slechts een verdwaalde jongen op avontuur. Maar de gedachte dat ik aan iets ernstigs ontsnapt was, bleef me achtervolgen. Ik maakte mijn weg terug naar de jeugdherberg, nog steeds vol adrenaline en in shock van wat ik net had meegemaakt. Mijn kleren waren vuil van de modder en mijn knieën deden pijn van het struikelen, maar dat was niets vergeleken met de opluchting dat ik veilig was. Toen ik daar aankwam, zocht ik meteen Gaston Van den Bossche op en vertelde hem wat ik had gezien. Hij luisterde aandachtig, zijn gezicht werd ernstig toen ik de geweren noemde. Zonder aarzeling besloot hij de autoriteiten te waarschuwen. Het spel werd onmiddellijk stopgezet. Die avond, bij het kampvuur, waren de andere jongens druk bezig met hun verhalen over het bosspel. Ze spraken opgewonden over hoe dicht ze bij de vaandels waren gekomen, maar mijn gedachten dwaalden af naar de ontmoeting in het bos. Het avontuur was plotseling veel groter geworden dan een simpel spel. De donkere kant van het bos had zich laten zien, en wat begon als een onschuldig avontuur, had heel anders kunnen aflopen. In die lente, tijdens onze trektocht naar Herbeumont, leerde ik een waardevolle les. Het bos, dat eerst zo onschuldig en vredig leek, kon onverwachte gevaren herbergen. Dankzij de trektochten van Gaston Van den Bossche leerde ik niet alleen de schoonheid van de natuur waarderen, maar ook hoe belangrijk het was om alert te blijven, zelfs tijdens het spelen. Dat avontuur in het bos zal me altijd bijblijven, als een herinnering aan zowel moed als voorzichtigheid.  

Guy Van Damme
15 0

De Hummus Verwarring bij Zouzou

Het was een warme, zonnige middag in Dubai toen we besloten te lunchen bij Zouzou, een populair Libanees-Turks restaurant in de Dubai Mall. De geur van versgebakken brood en kruidige gerechten vulde de lucht en we wisten meteen dat dit de perfecte plek was om even aan de hitte van de stad te ontsnappen. Het interieur van Zouzou had een uitnodigende sfeer met kleurrijke tegels en flikkerende lantaarns, een ideaal decor voor een ontspannen lunch. Patrick, mijn altijd vrolijke vriend, zat tegenover me met een brede glimlach op zijn gezicht. Hij was iemand die altijd in was voor een culinaire ervaring, vooral op vakantie. “Dit gaat fantastisch worden,” zei hij enthousiast terwijl hij door het menu bladerde. Zijn ogen dwaalden over de verschillende gerechten, duidelijk onder de indruk van de vele opties. De serveerder, een vriendelijke man met een professionele uitstraling, kwam naar onze tafel om de bestelling op te nemen. Patrick koos voor een uitgebreide mezze-schotel, een bord vol kleine gerechtjes om te delen. Ik ging voor eenvoud en bestelde hummus als hoofdgerecht, vergezeld van vers gebakken brood. De serveerder noteerde onze keuzes snel en verdween richting de keuken. We hervatten ons gesprek over de vele avonturen die we al hadden beleefd in Dubai. Terwijl de stad vol zat met moderne wonderen, kwamen de oude souks en de Arabische sfeer telkens terug in onze verhalen. En natuurlijk hadden we het over eten. Patrick begon enthousiast te vertellen over de hummus die hij eerder op onze reis had geprobeerd. Zijn passie voor eten werkte aanstekelijk en mijn trek naar mijn hummus nam alleen maar toe. Al snel kwam de serveerder terug met Patrick’s mezze-schotel. Verschillende gerechten werden op tafel gezet, waaronder een prachtig opgemaakt bord hummus. Zonder aarzeling pakte Patrick een stuk brood en doopte het in de hummus. “Dit is geweldig!” riep hij uit met een grote glimlach, terwijl hij opnieuw een stuk brood afscheurde en verder at. Patrick genoot zichtbaar van het eten en zijn enthousiasme werkte aanstekelijk. Ik, aan de andere kant, zat nog steeds te wachten op mijn hummus. Terwijl de minuten voorbijgingen, begon ik me af te vragen waar mijn hoofdgerecht bleef. De serveerder leek druk bezig met andere tafels, en hoewel Patrick vrolijk doorat, begon er iets te knagen. Het duurde niet lang voordat ik me realiseerde wat er gebeurd was. Met een lach die ik nauwelijks kon onderdrukken, keek ik naar Patrick. “Zeg, Patrick,” begon ik voorzichtig, “weet je zeker dat je hummus had besteld?” Hij stopte abrupt met eten en keek me verbaasd aan. "Eh, ik dacht van niet..." mompelde hij, terwijl hij naar het bijna lege bord voor zich keek. Zijn frons werd dieper toen hij zich leek te realiseren wat er aan de hand was. “Patrick,” zei ik lachend, “dat is mijn hummus die je aan het eten bent!” Patrick’s ogen werden groot van schrik. “Oh nee!” riep hij uit, duidelijk geschrokken door de ontdekking. “Dit is jouw gerecht?!” De rest van de tafel begon stilletjes te gniffelen, en al snel barstte iedereen in lachen uit. Patrick zat daar, met een half opgegeten stuk brood in zijn hand, terwijl de realiteit langzaam tot hem doordrong. "Het spijt me zo," zei hij met een verontschuldigende glimlach. "Maar het was zo lekker! Geen wonder dat het zo goed smaakte... het was niet eens van mij!" Ondanks de hilariteit van de situatie bleef ik op mijn honger zitten. De serveerder, die onze tafel passeerde en hoorde wat er gebeurd was, glimlachte vriendelijk maar bood geen vervanging aan voor mijn hoofdgerecht. Terwijl iedereen aan tafel lachte om de “gestolen” hummus, zat ik zonder eten. De serveerder leek in de war of wellicht dacht hij dat alles al opgelost was door de sfeer aan tafel, maar het resultaat was dat ik uiteindelijk nooit mijn hummus kreeg. De lunch ging verder met nog meer grappen en plagerijen richting Patrick. Elke keer als de serveerder iets kwam brengen, zei iemand wel iets als: "Zeker weten dat dit van jou is, Patrick?" De humor aan tafel bleef, maar mijn maag bleef ook knorren. Patrick, die normaal nooit iets zou "stelen," had per ongeluk mijn hoofdgerecht opgegeten zonder het door te hebben, en hoewel het een grappig verhaal werd, was ik teleurgesteld dat mijn bestelling nooit werd vervangen. Zelfs maanden later halen we die herinnering nog steeds op tijdens etentjes. Bij elk hummusgerecht dat we bestellen, kunnen we het niet laten om Patrick eraan te herinneren hoe hij mijn hummus bij Zouzou opat. “Weet je nog die keer dat je mijn hummus stal?” zeg ik dan, waarop iedereen opnieuw in lachen uitbarst. Ondanks de humor blijft het een beetje wrang dat ik die dag hongerig de lunch beëindigde. De hummus bij Zouzou is nu legendarisch binnen onze vriendengroep, maar niet om de redenen die ik oorspronkelijk in gedachten had. Het is het verhaal van een culinaire vergissing die we nooit zullen vergeten, een maaltijd vol gelach — en voor mij, helaas, een lege maag.

Guy Van Damme
15 0

Schrijven Zonder Poespas

Schrijven is voor mij geen verheven kunstvorm of een ingewikkeld proces. Het is eerder een natuurlijke manier om mijn gedachten, gevoelens en ervaringen om te zetten in woorden. Ik hoef geen sierlijke zinnen te bedenken, me te houden aan complexe literaire regels, of de poëtische kant op te zoeken. Wat ik op papier zet, vloeit direct uit mijn hoofd en mijn hart, zonder dat er een filter of verfraaiing aan te pas komt.   Het is alsof ik een gesprek voer met mezelf, waarbij ik de innerlijke chaos van gedachten en emoties probeer te ordenen en vast te leggen. Voor mij draait schrijven om eerlijkheid. Het gaat om het rauwe, het pure, om wat er daadwerkelijk in mij omgaat. Het hoeft niet per se mooi te zijn, en het hoeft al helemaal niet aan te slaan bij een breed publiek. Wat ik schrijf, hoeft niet te inspireren of te raken. Het belangrijkste is dat ik mezelf erin herken. Dat is voor mij voldoende.   Het schrijfproces geeft me de ruimte om helderheid te scheppen in de wirwar van gedachten die soms door mijn hoofd raast. Het helpt me mijn gevoelens te begrijpen en de wereld om mij heen te plaatsen. Het is geen middel om indruk te maken op anderen, noch een streven naar perfectie. In plaats daarvan draait het om echtheid, om het authentieke vast te leggen zonder te oordelen over de vorm of de inhoud.   Schrijven is voor mij een soort spiegel, waarin ik mijn innerlijke wereld kan zien en begrijpen. Soms is dat beeld mooi, soms lelijk, maar dat doet er niet toe. Wat telt, is dat het oprecht is en dat ik er iets van mezelf in kan herkennen. Schrijven biedt me een manier om te groeien, om te reflecteren en om dichter bij mezelf te komen.   Het gaat niet om perfectie, maar om echtheid.

Guy Van Damme
16 0

Afscheid van een Oude Vriend: Het Verhaal van mijn Cameratas

Ik had het moment lang uitgesteld, het afscheid dat ik wist dat ooit zou komen. Mijn oude, trouwe cameratas stond op de grond, zoals hij dat altijd had gedaan, klaar voor een volgend avontuur. Maar deze keer was er iets anders. Er zou geen avontuur meer komen. Niet met hem. Deze tas had me door de jaren heen overal gevolgd. Van de levendige straten van metropolen als New York en Buenos Aires tot de wilde, ongetemde natuur van Patagonië en de glinsterende woestijn van Dubai. Hij was er altijd, als een onmisbare bondgenoot, stil maar betrouwbaar. Zijn ruige uiterlijk vertelde het verhaal van die reizen, elk krasje en scheurtje een herinnering aan een bepaald moment of een bijzondere plek. Ik stond in mijn kleine studio, die vol lag met reisuitrusting en herinneringen aan een leven vol avontuur. Mijn blik gleed over de tas en ik voelde een steek van weemoed. Zijn once-strakke vorm was verzakt, zijn gespen roestten langzaam, en zijn ritsen, eens zo soepel als een vers geslepen mes, hadden de tand des tijds gevoeld. Hoe vaak had ik mijn camera’s en lenzen erin geschoven, wetende dat ze veilig waren in zijn bescherming? Ik draaide me om naar mijn bureau, waar een glanzende, nieuwe cameratas lag. Hij was perfect; moderne materialen, lichte constructie, meer ruimte en vakken dan ik ooit nodig zou hebben. Maar hij voelde koud aan, afstandelijk. Er was geen geschiedenis, geen verhaal dat met hem verbonden was. Hij was een tool, niets meer. De oude tas daarentegen... Ik kon me mijn eerste avontuur met hem nog goed herinneren. Het was jaren geleden, toen ik net begon met het vastleggen van de wereld door de lens van mijn camera. Mijn allereerste grote reis was naar Amerika. Het avontuur begon in New York, de stad die nooit slaapt. Ik herinner me nog goed hoe overweldigend het was; de reusachtige wolkenkrabbers, de mensenmassa’s die altijd in beweging waren. Mijn tas, toen nog fris en nieuw, had ik stevig op mijn rug terwijl ik door Central Park slenterde, de drukte van Times Square vastlegde en in stilte de zonsondergang bewonderde vanaf de Brooklyn Bridge. Hij hield mijn camera veilig tijdens de metrotochten en wandelingen door de stad. Daarna volgde Buenos Aires, een stad vol passie en leven. Ik herinner me hoe ik door de kleurrijke straten van La Boca liep, mijn camera in de aanslag om de dansende mensen vast te leggen, en mijn tas hobbelde mee met elke beweging. De avonden aan de waterkant, de geur van de grillende asado in de lucht, en mijn cameratas die daar zat, trouw en stil, wachtend tot ik weer zou inpakken. Van daaruit begon mijn echte ontdekkingsreis door Amerika. Door de woeste landschappen van de Grand Canyon, langs de stomende rivieren van de Amazone, was hij mijn trouwe metgezel. In de vochtige hitte van de jungle, waar de lucht zo zwaar was dat elke ademhaling moeite kostte, bleef hij stabiel, zonder een klacht. Mijn tas was meer dan een gebruiksvoorwerp; hij was een deel van mijn reizen, een deel van mezelf. We dwaalden door de bruisende straten van Bangkok, waar de geur van street food de lucht vulde en de kleurrijke markten een explosie van leven vormden. Mijn tas werd volgeladen met extra batterijen, geheugenkaarten, filters en lenzen, die ik keer op keer verwisselde om het perfecte shot te krijgen. En hij klaagde nooit, hield alles keurig op zijn plek, ondanks het voortdurende geklots van de mensenmassa om ons heen. Het was op een warme zomeravond in Kaapstad dat hij voor het eerst een deuk opliep. We hadden de hele dag door de stad gezworven, de kleurrijke huizen van Bo-Kaap vastgelegd, de uitzichten vanaf Tafelberg bewonderd, en toen ik naar de kust ging voor een opname van de zonsondergang boven de Atlantische Oceaan, gebeurde het. Mijn tas schuurde langs een ruwe rots aan het strand. De eerste kras. Ik herinner me dat ik me omdraaide en even naar hem keek, alsof ik me afvroeg of hij pijn had. Maar hij ging gewoon door, alsof het niets was. Die kras werd later de eerste van vele, elk een symbool van een reis, een avontuur, een moment dat ons bond. Mijn cameratas en ik overleefden zelfs een bijna-ramp op zee. Tijdens een boottocht in Vietnam, terwijl ik de schitterende kalkstenen karstbergen van Halong Bay probeerde vast te leggen, sloeg een plotselinge golf over de boeg. Alles was nat, inclusief mijn tas. Terwijl ik haastig mijn camera’s probeerde te redden, hield hij alles droog. Het was alsof hij me wilde zeggen: “Maak je geen zorgen, ik heb dit.” En dat had hij, keer op keer. Door woestijnen, regenwouden, en stedelijke jungles was hij altijd aan mijn zijde. Soms op mijn rug, soms aan mijn schouder, maar altijd dichtbij. En nu, na zoveel jaren, stond hij daar, vermoeid maar vol verhalen. De scheuren in het leer vertelden hun eigen geschiedenis, net als de afgesleten naden en gescheurde voering. Elk vlekje en elke beschadiging was een herinnering aan een moment dat we samen hadden gedeeld. Maar niets duurde eeuwig. De laatste reis die we samen maakten, was naar Patagonië. De ruige landschappen daar, met de koude wind die over de bergen scheerde, had zijn tol geëist. De ritsen begonnen vast te lopen, de schouderriem brak bijna onder het gewicht van mijn apparatuur, en ik wist diep vanbinnen dat het einde naderde. Het voelde alsof de tas zelf me zachtjes liet weten dat hij zijn werk had gedaan, dat hij zijn rust had verdiend. Toen we daarna in Dubai waren, werd het duidelijk dat mijn tas het niet langer kon volhouden. De zandduinen waren prachtig, en ik probeerde de uitgestrekte woestijn vast te leggen terwijl de zon op de horizon zakte. Maar de tas, die me ooit door zulke situaties had geholpen, voelde zwaarder dan ooit. De hitte had zijn ritsen nog stroever gemaakt, en de slijtplekken aan de onderkant waren erger geworden. Toch hield hij nog stand, zoals hij altijd had gedaan. Dus hier stond ik nu, klaar om afscheid te nemen van deze trouwe metgezel. Terwijl ik naar hem keek, voelde ik een mengeling van dankbaarheid en verdriet. Hoe kon een object zoveel betekenis krijgen? Het was meer dan een tas; het was een symbool van mijn reizen, van de momenten die ik had vastgelegd, de plaatsen die ik had gezien en de mensen die ik had ontmoet. Met een zucht boog ik me voorover en tilde hem voorzichtig op. Hij voelde lichter dan ooit, alsof hij al wist dat zijn tijd voorbij was. Ik opende de versleten rits voor de laatste keer, en zelfs dat eenvoudige gebaar bracht een golf van nostalgie met zich mee. Binnenin vond ik een paar oude geheugenkaarten, een lenskap die ik allang kwijt dacht te zijn, en een kleine notitieboekje waarin ik tijdens een lange vlucht mijn gedachten had gekrabbeld. Het was alsof de tas zelf afscheid van mij nam door deze kleine herinneringen aan het oppervlak te brengen. Ik legde de tas voorzichtig neer en liep naar de kast waar ik zijn opvolger had klaargezet. Het voelde als verraad, alsof ik een oude vriend inruilde voor een jongere, sterkere versie. Maar zo was het leven. Alles heeft zijn tijd. Met de nieuwe tas in mijn handen keek ik nog één keer naar mijn oude bondgenoot. Het was tijd om verder te gaan. Maar terwijl ik de nieuwe tas op mijn schouder hing en me voorbereidde op mijn volgende avontuur, wist ik dat ik de oude nooit echt zou vergeten. Hij had me gevormd, me begeleid door enkele van de mooiste momenten van mijn leven. En met dat besef wist ik dat dit afscheid niet het einde was. Het was slechts een nieuw hoofdstuk. De oude tas zou zijn rust krijgen, en ik zou doorgaan, met nieuwe verhalen om te vertellen, maar altijd met de herinnering aan degene die me door zoveel avonturen had geleid. Vaarwel, mijn trouwe cameratas. Je hebt je werk meer dan gedaan.  

Guy Van Damme
23 0

Mannen mogen huilen, maar bij voorkeur in luminescente protuberansen

Al bij al heb ik een gemakkelijk leventje dat gepaard blijft van acute tegenslagen. Maar natuurlijk zijn die er al geweest en zullen er meer komen. Wat ik me afvraag, is: zou ik op dat moment wenen? Ik denk het niet. Doorheen de jaren hebben mensen die meer geneigd zijn naar de emotionele slag me proberen verzekeren dat er niks verkeerd is aan huilen, of aan een man die zijn gevoelens toont. Dat kan allemaal goed zijn en in principe heb ik weinig gêne en mogen de mensen van me denken wat ze willen. Maar mijn terughoudendheid om te huilen ligt bij het fenomeen op zich. Dat ziet er gewoon niet uit. De natuur heeft er niet de mooiste lichamelijke expressie van gemaakt. Kijk alleen maar wat het met het gezicht doet. Waar een glimlach, een brede smile of een schaterlach net het mooiste in iemands gezicht naar voren halen, dan brengt wenen alle lelijkheid tevoorschijn. Er zijn zovele vrouwen en mannen die een saai of ietwat neutraal gezicht hebben, en bij een glimlach wordt dat het mooiste snoetje ooit en lijkt het of een stuk van het Paradijs erdoor straalt. Bij iemand die gaat wenen, is het als volgt. De mond vertrekt zich tot een lelijke grimas. Tandvlees en kwijl worden zichtbaar. Het gezicht wordt onnatuurlijk rood. Spreken gaat in een hoog stemmetje dat alle controle kwijt is, stotterend en onverstaanbaar. Diepe groeven doorsnijden de hoofdhuid. Brillen worden nat en dampen aan, make-up loopt uit. Kortom, een prachtig zicht. Dat wil je toch niet? Nee, dan ben ik liever een man die niet huilt. Het is niet het tonen van de emoties dat me tegenhoudt, het is de praktische en esthetische vormgeving van het eindresultaat. Dat had toch veel mooier gekund. Stel dat de natuur heel dat tranengedoe en die gezichtscontracties achterwege had gelaten. In plaats daarvan wordt de diepste, droefste emotie in het menselijk lichaam tot uiting gebracht door een sierlijk en waardig gebaar. Ik doe maar een voorstel: beeld je in dat bij hevige emotie ergens uit je arm of bovenop je schouder een sierlijk wiegende, ietwat flubberachtige protuberans groeit. Die klimt tot net boven je hoofd uit en geeft een zachte, warme gloed, als van een lavalamp. En af en toe komt er een ronde druppel van los, die dan als een vuurvliegje langzaam opstijgt in de lucht. Je zou een restaurant sfeervol kunnen verlichten, puur door er wat mensen neer te zetten die aan het schreien zijn. Of bij herdenkingen van een tragedie, kunnen nabestaanden en sympathisanten bij valavond in een kring rondom een straathoek staan, allen wuivend met hun lichtgevende fantoomlid, badend in een sepia licht terwijl enkele sierlijke drupjes als zwevende lampjes boven het groepje uitstijgen. En heel die tijd blijft het gezicht normaal en kan je een waardige conversatie blijven voeren.   Ja, mocht dat huilen zijn, dan zou ik het met plezier in ‘t openbaar doen.

Pvw
11 2

Slappe lach

Ik heb vaak de slappe lach. Ik voel het meestal komen. Het begint met een luchtbel ergens tussen je slokdarm en je ademhalingspijp. Die wordt steeds groter. Het lijkt wel of niet alleen je borstkas gaat uiteen spatten, maar ook alsof je armen en benen opzwellen en je daardoor als een ballon de lucht in zal gaan. Soms kan je de luchtbal weer inhappen, dan blijft je lijf een opgeladen lichaam en durf je nergens meer aankomen of naar kijken uit schrik dat de elektriciteit het geviseerde object gaat opbranden. Maar meestal ontploft de luchtbel vrijwel onmiddellijk, als een zeepbel waarbij kleine spatjes overal rondvliegen en dan liggen te blinken in de zon. Die spatjes lijken iets magisch te hebben. De tinteling is de hele ruimte te voelen. En elk klein spatje kan een nieuwe golf veroorzaken. Die komt dan pas vele tijd later, als een terugslag, een weerkaatsing. Soms minuten na de ontploffing. Als alles alweer in rust is of in rust lijkt. Zoals bij een tsunami die aan het rollen ging, eerst onzichtbaar om dan alles en iedereen te overvallen. Iedereen staart je aan niet wetend wat er gebeurd. Het voorval die alles veroorzaakte is al vergeten of werd door sommigen niet geregistreerd, er is geen link meer tussen de eerste slappe lach en de tweede. Maar voor jou wel. In jouw hoofd heeft alles zich vertraagd en in een loop opnieuw afgespeeld en er werden nog elementen aan toegevoegd. Er werd wat geknipt, geplakt. De timing, de muziek, alles werd nog beter gemonteerd dan hoe het zich echt had voorgedaan. Waardoor de tweede slappe lach veel heviger is dan de eerste en je uiteindelijk met zuurstofgebrek als in een roes zweeft te midden van jouw starende medemensen. Gisteren las ik een boek waarin de slappe lach door één van de hoofpersonages op eenzelfde manier werd beschreven als hoe ik het ervaar. Fantastisch vond ik dat. De schrijver kende het dus ook. De scène was ook gewoon hilarisch. Op de hoed van een vervelende leerkracht stond in krijt “schiet me neer” geschreven. Het hoofdpersonage, een leerling in die klas, kon maar niet meer opletten. Telkens opnieuw zag hij die woorden. Zijn hoofd duizelde en hij voelde de luchtbel. En dan plots zette een medeleerling zijn vinger in schietstand, richtte naar de meester en zei “pief, poef, paf”. Daar was ze dan: de ontploffing. Ik zag het, ik voelde het. Ik lag zelf dubbel. Zonder verdere context is de slappe lach wellicht onverstaanbaar. Maar ik had de context, tussen alle lijnen door, in de hoofden van de personages, genoeg materiaal om van een flauw mopje een hilarische toestand te maken. Vandaag veroorzaakte mijn flauw mopje de slappe lach bij mijn partner. We stonden aan de voetbal. De eerste wedstrijd van onze zoon. We hebben allebei niks met voetbal, dus hebben we dit 6 jaar uitgesteld. Maar als een kind 6 jaar lang volhoudt dat dit het liefste is wat hij wil doen dan plooi je. Je gaat twee keer per week trainen en offert zaterdagen en zondagen op om naar de wedstrijd te gaan kijken. Al meteen zie je er de fun van in. Anderhalf uur lang naar mensen kijken is eigenlijk het fijnste tijdverdrijf die je maar kan bedenken. Het is niet voor niets dat je antropoloog wou worden. Eén van de jongens komt constant klagen bij zijn vader. Vader wordt steeds bozer dat de trainer gelijk heeft, dat hij niet snel genoeg is, dat ze niet samen spelen, dat hij teveel klaagt. Ik vraag me af of de jongen voetbal eigenlijk wel fijn vindt. Zijn gezicht vertoont geen enkel plezier en zijn lijf verplaatsen lijkt een zware last vol overtuiging van de teleurstelling die erop gaat volgen. Naast mij staan twee vrouwen met chique namen te gooien alsof hun zoon de uitverkorene is. Elk uitgesproken woord heeft de intentie de ander te overbluffen. Eéntje doet een poging om mij bij het gesprek te betrekken. Ik antwoord beleefd en probeer dan zoveel mogelijk de andere kant op te kijken en mijn oren te verzegelen zodat mijn humeur niet bezoedeld geraakt. Je focust je terug op je zoon. Dat vrolijk ventje voor wie voetbal puur genieten is. Hij maakt om de haverklap een grappige beweging alsof hij even gehurkt op het grasterrein gaat zitten relaxen. De trainer ziet het ook en schreeuwt dat hij moet rechtop blijven. Hij gehoorzaamt, niet goed wetend wat eigenlijk het probleem is. Je ziet zijn mager lijfje op de juiste momenten van de ene kant van het veld naar de andere vliegen. Om even later weer te relaxen. Zijn reflexen zijn gigantisch snel. Dat weet je al van toen hij peuter was en vliegen en wespen kon neermeppen nog voor jij ze had gezien. Hij frutselt aan zijn tshirt zoals hij ook aan je lange haren frutselde. Af en toe werpt hij jou een glimlach. Je geniet omdat hij geniet. Hij weet dat hij kan scoren. Ook al lijkt hij soms de grasmat te aaien of de vogels uit de lucht te kijken. Zijn focus en niet-focus wisselen razendsnel. De trainer weet dat nog niet, jij wel. De ploeg van je zoon is een allegaartje beginners, de tegenploeg is een ander allegaartje voor 80% met allochtone achtergrond. Ze zijn allemaal een kop groter en in de breedte kan je zoon er twee keer in. Je partner vraagt hoe dat kan, U12 is toch allemaal van het geboortejaar 2013? Je reageert droogjes dat ze in de tegenploeg misschien niet helemaal zeker waren van het geboortejaar. Waarop je partner dubbel ligt. Durf jij dat nog luidop zeggen, vraagt hij als hij is bijgekomen. Waarop jij begint over je eerste werkplek, waar 80% van je collega's Afrikaanse, Turkse of Italiaanse roots hadden. Adil zijn mopjes waren de beste. Hoe zwaar die job ook was, de slappe lach heeft ons de miserie laten vergeten. Je zoon heeft dat ook begrepen. Zoals Adil zijn bruine huid relativeerde, relativeert je zoon zijn scheel oog. Hij ziet 360 graden lacht hij. Hij leest tussen de lijnen door in de hoofden van de personages en over alle terreinen heen. Hij heeft de hele context. En dat zorgt voor dubbel plezier, ook in het spel.  Het mag, de slappe lach, we schieten niemand neer. Schieten doen we alleen in de goal.   

Fien SB
21 2

Langs de Rand van het Onbekende: Vier Dagen Vol Gevaar en Ontsnapping in Engeland

Het was midden jaren '70, een tijd waarin de wereld voor ons openging en avontuur ons op elke straathoek leek te wachten. Mijn zuster Ginette, onze vriend Hugo De Bie, en ikzelf waren tussen de 16 en 19 jaar oud toen onze ouders besloten dat het tijd was om ons Engels te verbeteren. Ze stuurden ons naar een boerderij in Engeland, een plek waar we niet alleen zouden leren, maar ook zouden werken. We werden er ondergedompeld in het boerderijleven, omringd door jongeren van verschillende nationaliteiten, allemaal samengebracht met hetzelfde doel: de taal van Shakespeare leren terwijl we ons nuttig maakten op het platteland. Maar al snel begonnen Hugo en ik te verlangen naar meer dan de dagelijkse routine van de boerderij. Tijdens een van onze avonden op de boerderij ontmoetten we Xavier, een Parijzenaar die net als wij naar Engeland was gestuurd, en wiens honger naar avontuur even groot was als die van ons. Xavier was anders dan de rest. Hij had een vastberaden blik in zijn ogen, een blik die zei dat hij net zo graag als wij de sleur wilde doorbreken. Het idee om te gaan “hitchhiken” en de streek te verkennen, was snel geboren. Er was alleen één probleem: we hadden toestemming nodig van de boer. We beraadslaagden, smeedden ons plan, en met enige overtuiging kregen we uiteindelijk groen licht. De wereld lag aan onze voeten. We gingen meteen aan de slag om onze reis te plannen. Onze route was duidelijk uitgestippeld op een verfrommelde kaart van Engeland. We omcirkelden overnachtingsplaatsen en maakten een pact om apart te liften, in de hoop sneller een lift te vinden. Het leek een solide plan: we zouden vier dagen rondtrekken, elk met een rugzak met een deken, wat kleren, en een klein beetje zakgeld. Dit alles zou ons vrijheidsgevoel compleet maken. Maar Engeland in de jaren '70 was geen onschuldige plek. De dreiging van de "skinheads", een subcultuur die bekendstond om zijn geweld en haat tegen vreemdelingen, hing als een schaduw over onze plannen. Ze hadden een uitgesproken anti-Franse houding, en dit was iets waarvan we Xavier, onze Parijse metgezel, zorgvuldig op de hoogte moesten stellen. Hij zou zijn Franse accent moeten verbergen als we in de buurt van deze groep zouden komen. De spanning werd bijna tastbaar toen we afscheid namen op de boerderij en ons avontuur begonnen. De eerste nacht van ons avontuur was meteen al memorabel. We vonden onderdak onder de blote hemel, aan de voet van een kasteelruïne. De sfeer was beklemmend; het kasteel, verlaten en gehuld in duisternis, leek ons te bespieden. De temperatuur zakte, en de kou beet in onze botten. Rond 5 uur 's ochtends, na een slapeloze nacht, besloten we de nabije stad in te trekken om wat warmte te zoeken. Terwijl we door de verlaten straten dwaalden, zagen we in de verte een hotel waar licht brandde in de keuken. Hongerig en verkleumd klopten we op de deur, maar het leek alsof iedereen nog sliep. Tot onze verbazing stond de deur op een kier. Honger en kou overheersten onze moraal, en we glipten naar binnen. In de keuken vonden we brood en melk, en zonder na te denken namen we het mee – een onschuldige jeugdzonde, maar destijds voor ons een klein avontuur op zich. De volgende dag reisden we verder en bereikten de kust van Wales. Het plan was om op het strand te slapen, onder de sterren, met het geluid van de golven op de achtergrond. Maar het lot had andere plannen voor ons. Terwijl we ons installeerden, zagen we in de verte een groep missionarissen op het strand. Ze predikten tot een kleine menigte, en al snel hadden ze ons in het vizier. Ze kwamen naar ons toe en begonnen een vriendelijk gesprek. Het duurde niet lang voordat ze ons uitnodigden om met hen te eten in hun klooster, en ons boden om in de kerk te overnachten. We accepteerden hun aanbod met enige aarzeling, maar uiteindelijk volgden we hen naar hun klooster. Daar, aan een lange tafel, genoten we van een eenvoudig maar voedzaam diner. We stelden ons netjes in het Engels voor, zoals het hoorde. Na het eten brachten ze ons naar de kerk, waar we op brede, houten kerkbanken de nacht doorbrachten. De rust en sereniteit van de kerk contrasteerde scherp met de koude en onheilspellende nacht ervoor, en we sliepen als rozen. Op de derde dag verliep onze reis minder soepel. We arriveerden laat op onze afgesproken plek en het vinden van een slaapplaats bleek een uitdaging. Na wat rondzwerven stuitten we op een politiebureau. Vol goede hoop vroegen we of we in een lege cel mochten overnachten, maar helaas waren alle cellen bezet. Een vriendelijke officier verwees ons naar een pub die nog open was, hoewel het al na middernacht was. In de pub bestelden we koffie, maar wat we kregen was een dikke, stropige brij met heet water eroverheen gegoten – absoluut niet te drinken, maar het was warm, en dat was op dat moment genoeg. Terwijl we daar zaten, kwam een Engelse man naar ons toe. Hij vroeg ons of we een slaapplaats hadden voor de nacht. Toen we ontkennend antwoordden, bood hij aan dat we bij hem thuis konden overnachten. We keken elkaar twijfelend aan, maar gezien het late uur en onze vermoeidheid besloten we het aanbod aan te nemen – we waren immers met drie, en dat gaf ons een gevoel van veiligheid. De rit naar zijn huis was een van de meest ongemakkelijke momenten van onze reis. We reden over smalle, kronkelende weggetjes, omringd door dichte bossen. De mist maakte het zicht beperkt en versterkte het gevoel van isolatie. De man achter het stuur was stil, en het enige geluid was het gezoem van de motor. Xavier, die naast hem zat, fluisterde ons in het Frans toe: "Guy en Hugo, als deze man iets probeert, zijn jullie klaar om hem bij de keel te grijpen?" We knikten bevestigend, onze zenuwen strak gespannen. Na wat een eeuwigheid leek, bereikten we een afgelegen boerderij. We voelden meteen dat er iets niet klopte. Er stonden meerdere auto's geparkeerd, wat vreemd was op zo'n eenzame plek. Binnen was het huis warm en gezellig, maar iets in de sfeer voelde misplaatst, alsof de gezelligheid een masker was voor iets donkerders. Hij stelde voor dat twee van ons in de woonkamer konden slapen en één van ons bij hem in de slaapkamer. Hugo en ik voelden onmiddellijk dat er iets niet klopte. We drongen erop aan dat wij samen in de woonkamer zouden slapen. Xavier had helaas minder geluk; hij werd naar de slaapkamer geleid. Vanuit de woonkamer hielden we de situatie nauwlettend in de gaten. Door een kier in de deur zagen we hoe de man naast Xavier op het bed ging zitten. De spanning in de kamer was voelbaar. Het leek erop dat de man andere bedoelingen had, maar Xavier wist het moment te ontzenuwen. Uiteindelijk keerden Hugo en ik terug naar de woonkamer, al bleef ons wantrouwen groot. Midden in de nacht kwam de man nog eens langs, zogenaamd om te vragen of we goed lagen, maar zijn vraag leek een andere lading te hebben. We wimpelden hem resoluut af en bleven waakzaam. Vroeg in de ochtend werden we wakker, vastbesloten om deze vreemde plek zo snel mogelijk te verlaten. Via het balkon zagen we dat de man en Xavier sliepen. Stilletjes slopen we naar de slaapkamer. De deur was met een haakje vergrendeld, maar met een pen lukte het ons om het slot te openen. We maakten Xavier voorzichtig wakker. Hij was bleek en duidelijk nog geschokt, maar hij volgde ons zonder protest. Onze stappen waren snel en stil, onze ademhaling onregelmatig. Het was pas toen we de eerste stralen van de zon op onze gezichten voelden dat we ons realiseerden hoe dicht we bij echt gevaar waren geweest. De terugtocht naar de boerderij voelde als een vlucht, en toen we eindelijk de vertrouwde velden en hoge heggen weer zagen, voelden we ons voor het eerst sinds dagen weer veilig. Dit avontuur, vol onverwachte wendingen en momenten van echte angst, zou ons voor altijd bijblijven. Het was een ervaring die ons niet alleen dichter bij elkaar bracht, maar ons ook liet zien hoe dun de lijn kan zijn tussen avontuur en gevaar.

Guy Van Damme
7 0

Don't Believe The Hype: ter verdediging van Herman Brusselmans

Herman Brusselmans verdedigen is nooit bon ton geweest. Wie het in een kamer vol literaire snobs opneemt voor de bekende Gentse schrijver, wordt met evenveel begrip onthaald als een sollicitant die tijdens een gesprek in een kinderdagverblijf terloops vermeldt dat hij een jaar in de cel heeft gezeten voor zedenfeiten met minderjarigen. Toch voel ik me vandaag verplicht om Brusselmans te verdedigen: tegen Unia, tegen de afwijzing van zijn collega-columnisten en tegen elke criticaster die in Brusselmans (ten onrechte) een antisemiet ziet. Even samenvatten voor wie het gemist heef: Begin augustus sprak Brusselmans in zijn wekelijke Humo-column zijn afschuw uit over de actualiteit in het Midden-Oosten. Daarbij weerde hij de typisch Brusselmansiaanse hyperbolen, beeldspraak en schuttingtaal niet. Die column wekte zoveel controverse op dat Humo de column offline haalde, Arnon Grunberg zijn samenwerking met Humo heeft stopgezet en Unia en een viertal Joodse organisaties een klacht indienden wegens aanzetten tot rassenhaat en geweld. Het oeuvre van Brusselmans kreeg in de loop der jaren veel kwalificaties: platvloers, oppervlakkig, repetitief, clichématig, … Maar hoezeer je ook kan discussiëren over de kwaliteit van zijn werk, het adjectief ‘antisemitisch’ kan je er met de beste wil van de wereld niet op kleven. Stream of consciousnessDe heisa draait eigenlijk niet om de column. Het gaat om één uit de context gelicht zinnetje. In dat zinnetje identificeert Brusselmans zich met een Palestijn die slachtoffer is van het geweld in de Gaza-strook en daarbij een antisemitische wraakfantasie ontwikkelt: "Ik zie een beeld van een huilend en schreeuwend Palestijns jongetje dat helemaal buiten zinnen om z'n onder het puin liggende moeder roept, en ik beeld me in dat dat jongetje m'n eigen zoontje Roman is, en de moeder m'n eigen vriendin Lena, en ik word zo woedend dat ik iedere Jood die ik tegenkom een puntig mes los door de keel wil rammen." Dat het beeld van een razende man die een Jood de keel oversnijdt walging oproept valt te begrijpen, maar wie - zoals Unia of een viertal Joodse organisaties - een klacht wil indienen mag dat nooit lichtzinnig doen. ‘Walging’ oproepen is immers geen misdaad, aanzetten tot racisme wel. Wat Brusselmans doet is wat veel schrijvers van zijn generatie hebben gedaan en wat je vroeger overigens ook vaak zag in hiphop, metal, punk en alt-rock: haat en geweld bespreekbaar maken door er zo dicht bij te staan dat je er zelf bij betrokken lijkt. Brusselmans neemt in zijn column de positie in van een Palestijn die zijn vrouw verliest, de tranen van zijn zoontje ziet en vaststelt dat ook hij vatbaar is voor wraakfantasieën. Is dat verlangen naar wraak choquerend? Ongetwijfeld. Heeft het een antisemitische lading? Absoluut. Maar zet het ook aan tot antisemitisme? Welnee. Unia had zichzelf veel moeite kunnen besparen door ook de rest van de column te lezen. Daar lezen we immers expliciet de volgende waarschuwing: "Je moet er natuurlijk altijd bij denken: niet iedere Jood is een moorddadige rotzak, en om die gedachte vorm te geven maak ik me een voorstelling van een bejaarde Joodse man die door m'n eigen straat schuifelt, gekleed in een afgewassen hemd, een nepkatoenen broek en oude sandalen, en ik heb medelijden met hem en krijg bijna tranen in de ogen." De column is een stream of consciousness: Een man wordt overweldigd door nieuws uit het Midden-Oosten, barst uit in woede en laat zich enkele seconden meeslepen door wraakfantasieën om vervolgens met het schaamrood op de wangen vast te stellen dat ook hij te ver is gegaan. Het is de weerslag van het soort duistere gedachten waar veel mensen die het niet meer ziet zitten wel eens mee te maken krijgt. Ken je klassiekersVoor Arnon Grunberg was de halfslachtige manier waarop Humo afstand nam van de column een reden om de samenwerking met het weekblad stop te zetten. Moordfantasieën – van welke aard ook – hebben volgens hem geen plaats in een magazine. Wel hoopt hij dat Brusselmans wordt vrijgesproken. Een schrijver mag zo'n dingen schrijven, maar dat wil niet zeggen dat een hoofdredactie zijn columns moet publiceren. "Sommige mensen nemen Brusselmans serieus", meent de auteur, "en zouden op ideeën gebracht kunnen worden." Wellicht overschat Grunberg de populariteit die Humo geniet binnen de gelederen van neonazi’s en religieuze fundamentalisten. Wie anders dan zulke randdebielen zou in zo’n column immers een oproep tot geweld lezen? De redenering van Grunberg doet een beetje denken aan de morele hysterie uit de jaren '80 en '90 toen in de VS controverse ontstond over hiphopartiesten als N.W.A. en Public Enemy of vermeende satanistische boodschappen in heavy metal. "Het zou mensen op ideeën kunnen brengen" was samen met "Denk aan de kinderen!" ongeveer het meest gebruikte argument om deze muzikanten het zwijgen op te leggen. Uiteraard kan je jezelf afvragen of Brusselmans per se het extreme beeld van een moordaanslag moest gebruiken. Langs de andere kant hoort dat nu eenmaal bij de literaire traditie waaruit hij voorkomt. American Psycho van Bret Easton Ellis staat bol van grafische moordscènes, Charles Bukowski schrijft openlijk over verkrachting en huiselijk geweld, de Gangreen-cyclus van Jef Geeraerts is een langgerekte nachtmerrie van koloniaal geweld, rassenhaat en misogynie. Stel dat we de gedachtegang van Grunberg even doortrekken. Moeten uitgeverijen dan ook ophouden met het publiceren van de oeuvres van Ellis, Bukowski en Geeraerts? En wat met de klassieker par excellence, de Bijbel, waarin niemand minder dan God zelve de vijanden van Israël bestraft met ziektes, hongersnood en genocide? Toegegeven, literaire klassiekers en religieuze boeken kan je in verdediging nemen door te wijzen op de historische en literaire context. Maar als context er wel toe doet bij de klassiekers, waarom dan niet bij hedendaagse auteurs? TaboesHet antwoord op die laatste vraagt is: uit schaamte. Een column als die van Brusselmans confronteert ons met vuiligheid die we liever onder de mat vegen. In een beschaafde samenleving is geen plaats voor antisemitisme en racisme. En wat als het toch bestaat? Niet enkel bij de rechts-radicalen waar we eigenlijk op neerkijken, maar ook – op een onbewaakt moment – in onszelf? Dan verbloemen we de werkelijkheid. Opgroeien is immers ook je vuile kantjes onderdrukken. Je laagste instincten onderdrukken werkt meestal prima en is doorgaans ook beter dan ze ongefilterd uitspreken. Een werknemer die een manager uitscheldt voor een incompetente zak met evenveel empathie als een vat zwavelzuur is doorgaans nefast voor de werksfeer. Wat je niet bespreekbaar kan maken in de dagelijkse omgang, heeft echter wel zijn plaats in de gestileerde, gefictionaliseerde context van de kunst. Dat geldt zeker wanneer de laagst instincten van mensen voortkomen uit verziekte verhoudingen tussen bevolkingsgroepen en naties. Wraak en vernederingMet een beetje gevoel voor overdrijving kan je de geschiedenis van conflicten beschrijven als een lange ketting van vernedering en wraak. De Frans-Pruisische Oorlog (1870-1871) leidde tot zeven decennia Frans wantrouwen tegenover alles wat Duits is, de Duitse nederlaag in de Eerste Wereldoorlog bracht de opkomst van de nazi’s met zich, het einde van de Tweede Wereldoorlog leidde tot de etnische zuivering van miljoenen Duitsers uit de voormalige oostelijke provincies van het Reich, enzovoort, enzoverder. Alle vrome oproepen ten spijt is de actuele mens niet beter of slechter dan de historische mens. Wanneer een conflict losbarst ontstaan exact dezelfde patronen. Ketenen van vernedering en wraak zie je vandaag in Oekraïne, Rusland, Soedan, Myanmar, Palestina, Israël, Iran, Nagorno-Karabach, Congo, ... Maar je ziet ze ook dichter bij huis: in gezinnen waar huiselijk geweld een familietraditie is, in religieuze sektes, in verpauperde Britse steden waar extreemrechtse betogers in de clinch gaan met ordediensten en antifascistische tegenbetogers, ... Waar anders dan in kunst kan je de woede en onmacht om zoveel onrecht beter bespreken? Waar anders kan je zo treffend de gedachtegang verkennen van een ziel in nood? Rapporten van mensenrechtenorganisaties? Sociologische studies? Laten we eerlijk zijn, geen hond leest ze. Net daarom is het zo belangrijk om Herman Brusselmans te verdedigen. Zeker nu. Zelfs al vind je 99% van wat hij schrijft bladvulsel dat zelfs jouw hond beter kan verwoorden. Met een mogelijke veroordeling van Herman Brusselmans staat immers meer op het spel dan de carrière van een schrijver, het is een gevaar voor iedereen die op eigenzinnige wijze de schaduwzijde van mensen ter sprake wil brengen. De krampachtige poging om elke normoverschrijding uit de weg te gaan leidt tot een steriele samenleving waarin geen mensen, maar atomen leven. Atomen die zich terugtrekken uit de wereld, bang om iemand te kwetsen of om het voorwerp te zijn van juridische vervolging of een trial by media. Niemand verwoordt die angst beter dan Brusselmans zelf. In de column die Humo een week na de heisa publiceerde, schreef hij het volgende: “Je kunt je opwinden, je gekwetst voelen, doordrongen zijn van woede, ten prooi vallen aan wanhoop, en je kunt dat maar beter ondergaan binnen de vier muren van je eigen biotoop en er, behalve je geliefden, niemand mee lastigvallen, want als je dat wel doet, zul je verpulverd worden door hoon, verslagen worden door onbegrip, en in een hoek worden geduwd waarin je nooit hebt thuisgehoord.” Brusselmans heeft de boodschap begrepen, waarna hij zich in de rest van de column – oh ironie – schuldig maakt aan alle platvloersheid, clichés en oppervlakkigheid die zijn critici hem altijd hebben verweten. Hij lult over het weer, over iced latte, over ‘schijten achter een struik’ en het woordje ‘kaka’. “Laten we ons daarmee bezighouden", besluit de schrijver, pijnlijk bewust van de ironie van de siutatie, "terwijl we ons verder en verder verwijderen van de loop van de wereld.” Meer heb ik daar niet aan toe te voegen.  Pieter Van der Schoot Deze tekst verscheen eerder op mijn blog Observaties uit het ondermaanse.

Pieter Van der Schoot
424 1

ONS HIERNAMAALS. 2

Terwijl  Vuur en water  Onze omgeving  WordtOnze lichamen  Geplastificeerd A.L.  Onze geesten overneemt   leidt de mens   Lijdt de    MENS   in stilte.    ********************************************************************************************** foto GALLERY  https://www.2dehands.be/q/verf+ed+/ **************************************************************************** FOTO: CLOSED DOOR https://www.2dehands.be/seller/view/m2145663690 ****************************************************************************** Rond 1995 heb ik dat werk gemaakt. Ik noem het "altaar der culturen."Links ziet men een tv, onze gemeenschappelijke identiteit valt van het - silicium - glas - zand.De gemeenschappelijke informatiebronnen zijn verdwenen.De wijzen van vroeger opgevolgd door radio en uiteindelijk als laatste de tv die een ongeveer gemeenschappelijke boodschap uitdragen is niet meer.De informatie is versplinterd.Rechts ziet men een gietijzeren kandelaar daar in een mensenhoofd in papier. Stukken teksten. Krantenpapier "De encyclopedische mens".Gietijzer = nationalistenKandelaar = religieIn het midden staat de hedendaagse mens. Opgesloten. "de encyclopedische mens".Dit deel is gemaakt van een reclame voor lippenstift.Regeneratie KosmetikIn de dubbele wand gaan luchtbellen in het water de hoogte in.In die dubbel - transparantie - plexiglas zit diezelfde "encyclopedische mens".Het geheel staat op dunne platen, glas = chips = zand = silicium.Het geheel steunt op een gietijzeren pilaar = industriële cultuur.De gietijzeren plaat staat op de grond = landbouwcultuur.HET ALTAAR DER CULTUREN. Ik woonde toen in de Aalmoezenierstraat in Antwerpen. De jaren 90 tig.   http://www.anamorfose.be/verf/misc-images/verf-t-i-r-e  

verf ed: Contemporary ArtTIST
0 0