Lezen

Nonkel Felix

1 “Je leek er echt op. Niet een beetje. Iedereen zei het.” Het was een vriend die me dit vertelde net voor de film begon. Hij had in Bokrijk een foto gezien en de man op de foto leek als twee druppels water op mij. Of toch ten minste anderhalve. Het bleek om Felix Timmermans te gaan, de schrijver uit Lier die een paar keer naast de Nobelprijs voor Literatuur had gegrepen.“Zijn foto hing in een herberg uit Lier die ze hebben nagebouwd”, vertelde hij nog. “In Sint-Gummarus is de naam van de herberg.”  We hebben er kort over gelachen, maar omdat de lichten in de bioscoop werden gedoofd, moesten we het gesprek over mijn lookalike staken. Na de film, tijdens de noodzakelijke nabespreking, kwamen we erop terug. We vonden niet meteen de foto die hij in Bokrijk had gezien. Ik zag een beetje een gelijkenis, maar zelf zie je dat natuurlijk niet zo goed.  Het gebeurt wel eens dat bij het thuiskomen het licht uitgaat, wegens te laat en te moe, maar nu ging er zowaar een licht branden. “Wacht even. Mijn grootmoeder heette toch Timmermans? De grootmoeder langs vaderszijde die ik nooit heb gekend. Voor hetzelfde geld ben ik echt familie van Felix Timmermans. Dan is het niet toevallig, dat ik op de man lijk.”  Tijdens een nieuwe zoektocht naar fotomateriaal kwam ik een beeld tegen waarbij Felix vrolijk aan het pootjebaden is met, vermoed ik, zijn kleinzoon of kleindochter. De broekspijpen omhoog gerold, zoals mijn vader ook placht te doen, en de pijp in de mond. Net zoals vader. Zijn broek te hoog omhoog getrokken. Net zoals vader en zoals ik het zelf ook wel eens doe, zo wordt mij verteld.  Tja, de gelijkenis, het schrijverschap, de familienaam. Zou ik echt verwant kunnen zijn met Felix Timmermans?  2 "Een vriend zag onlangs in de Sint-Gummarus taverne in Bokrijk een foto van Felix Timmermans. Volgens hem lijk ik helemaal op de Felix Timmermans van die foto. Omdat de familienaam van mijn grootmoeder ook Timmermans is, ben ik reuze benieuwd. Ik geraak niet zo snel tot bij jullie. Kunnen jullie me de foto bezorgen?” Zo begint mijn e-mail naar Bokrijk, want ik ben ondertussen verschrikkelijk curieus naar die foto. Andere foto’s van de auteur uit Lier, zoals een Felix Timmermans met pijp, en eentje waarbij hij met zijn opgerolde broek in het water staat, vind ik persoonlijk niet helemaal op mij gelijkend. Maar je kijkt natuurlijk ook anders naar jezelf, dan andere mensen dat doen.  Ondertussen heb ik ook mijn schoonvader, een deskundige stamboomonderzoeker of genealoog, gevraagd of hij aan de stamboom kan schudden. Of we ergens op dezelfde tak zitten. Ik hoorde ook dat Felix verwanten zou hebben in Geel, maar die familie is aan zijn moederszijde, dus dat wordt niets.  Uit onze stamboom blijkt dat veel van mijn voorouders aan grootmoederszijde in Lommel zijn geboren en er ook zijn gebleven. We zijn nogal honkvast, dan klopt. Anders is het bij mijn bed-bed-bed-bed-bed overgrootvader Wouter Timmermans. Die is in 1798 in Lommel overleden, maar hij is wel in Arendonk geboren. Nu afwachten of we ergens een match met Felix vinden.  De auteur uit Lier heeft me ondertussen zo te pakken, dat ik opnieuw in ‘Boerenpsalm’ aan het lezen ben. Het smaakt naar meer. ‘Pallieter’ en ‘Adriaan Brouwer’ liggen ook al klaar.  En kijk, daar is het antwoord van Bokrijk. Ze sturen mij de foto uit de Sint-Gummarus taverne. Dezelfde foto staat op de cover van het boek ‘Mijn vader’, geschreven door zijn dochter Lia Timmermans. En jawel, ik zie ook een gelijkenis. Zou hij dan toch ergens familie zijn?  3 Het ziet er niet naar uit dat er een link is tussen de Timmermansen uit Lommel en die van Lier. Ook al zijn er blijkbaar qua fysiek gelijkenissen tussen de schrijver Felix Timmermans en mezelf, ook al hanteren we allebei de pen, het zal toeval zijn. Zoals zoveel zaken in het leven.Wellicht is er ergens een verwantschap, ver terug in de tijd, maar zover zijn we niet geraakt. Misschien komen we er nog ooit.  Op zich is het geen drama, want – opnieuw zoals zoveel zaken in het leven – de zoektocht is vaak boeiender dan het resultaat. Ik heb mijn grootmoeder aan vaderszijde nooit gekend. Ze is een jaar voor mijn geboorte overleden. Ook mijn grootvader aan moederszijde heb ik nooit gekend. Ik heb hun stem nooit gehoord, ze nooit verhalen horen vertellen. Wellicht daarom greep deze queeste me zo aan. Op zoek gaan naar een stem, naar een herinnering die er nooit geweest is. Dat zal het zijn.  Er is nog een reden. Ik herinner me dat vader indertijd zei dat we naar nonkel François gingen. De genaamde François had een grote zaak. Achteraf bleek dat François helemaal geen nonkel van vader was. Hij was familie, dat wel, maar redelijk ver. Een achterneef, meer niet. Toch zei vader steevast ‘nonkel François’. Straffer, als we nu voorbij het gebouw komen waar vroeger de winkel was, zeg ik soms: ‘Hier had nonkel François vroeger winkel’.  Daarom dat ik het permiteer om te spreken over ‘nonkel Felix’. Ik denk niet dat zijn familie het me kwalijk zal nemen. Noem het eerbetoon aan deze straffe auteur, wiens boeken me zeer plezieren. ‘Daar staan de boeken van nonkel Felix’, zeg ik misschien later tegen mijn kleinkinderen, als ze voor de boekenkast staan.  Ook al is het ver weg, ik ben toch even dichtbij geweest.  

Rudi Lavreysen
0 0

Winterdip

De wereld lag verstopt onder een dikke deken, al weken en weken en weken aan een stuk. Elke dag kleurde de hemel Vijftig Tinten Grijs. Lichtgrijs met lange, donkergrijze strepen. Muisgrijs met zwarte lijnen. Zwartgrijs met kleine, witte wolkjes. Altijd, altijd weer die variaties op wit-grijs-zwart. Als een foto uit lang vervlogen tijden.  Elke ochtend opnieuw hoopte ze op De Opklaring. Buiten en in haar hoofd. Ze wilde weten dat de zon nog bestond en zich, al was het maar heel even, wat lichter voelen.  Nu voelde ze zich zuurstofloos, als een roos onder een stolp. Op automatische piloot ging ze door de dagen. Ze leefde overlevend, forceerde zichzelf hoogstens tot een blokje om met de hond die ze niet had.                                                                                                                    Ze sliep amper. In het donkerste, nachtelijkste zwart werd ze verzwolgen door cyclisch gepieker, steeds weer dezelfde duistere gedachten die in het lichtgrijs van de dag weliswaar in kracht afnamen, maar nooit volledig verdwenen.                                                                         Ze wilde wegkruipen in bed, zich ingraven en oneindig slapen. Ze wenste dat ze dat egeltje was dat ze onlangs in het park onder een laag bladeren had gezien. Net als dat kleine diertje wilde ze pas ontwaken bij de eerste lentezon. 

Melanie Huyghe
4 0

Ik weet nog…

Van mijn derde tot mijn vijfde levensjaar herinner ik mij van de kleuterschool alleen de namen van enkele zusters. Het was toen nog niet zo lang geleden dat in België in het leger en in de scholen de gezagvoerders Franstalig waren. De nonnetjes waren dus soeurs en hoorden als zodanig te worden aangesproken. Ik weet nog dat Soeur Marie-Louise op de ronde kachel in de klas in een grote pan een pannenkoek bakte waarvan ze partjes trok. Elk kind kreeg op een blaadje bakpapier een stukje pannenkoek. Soeur Gertrude mocht dan al boomgroot zijn, iedereen was verliefd op haar en op haar chocolademelk die ze in grote blinkende koperen ketels klaarmaakte. Begin december leerden we sinterklaasliedjes zoals: Sinterklaas is jarig, ‘k zet mijn schoentje klaar, enz…Af en toe leerden we een Frans liedje. Eentje heb ik opgezocht en ik vond deze tekst. (Voor wie de taal niet meester is, heb ik er de vertaling bij gezet.) Ô grand Saint Nicolas, (O, grote Sinterklaas)Patron des écoliers, (patroon van de leerlingen)Apporte-moi des pommes (leg wat appels)Dans mon petit panier (in mijn mandje)Je serai toujours sage (ik zal altijd braaf zijn)Comme une petite image (braaf en stil)J'apprendrai mes leçons (ik zal mijn lessen leren)Pour avoir des bonbons. (om snoepjes te krijgen) Venez, venez, Saint Nicolas, (Kom, kom, Sinterklaas…en tralala)Venez, venez, Saint Nicolas,Venez, venez, Saint Nicolas, et tra la la... In het rijke repertoire van Nederlandse sinterklaasliedjes valt op dat de tekst soms in Nederland en Vlaanderen niet altijd overeenkomt. Geen idee hoe dat komt, al kan de religie er iets mee te maken hebben: het gereformeerde Nederland versus het katholieke Vlaanderen. De Franse teksten zijn ook soms verschillend. Zo zongen wij: Apporte-moi du sucre (leg wat suiker ipv appels)Comme un petit mouton (als een lammetje ipv braaf en stil)Je dirai mes prières (ik zal mijn gebedjes opzeggen ipv mijn lessen leren)Dit had mogelijk te maken met het feit dat net na de oorlog er aan kinderen veel suiker werd gegeven om zogenaamd aan te sterken en dat er moest gebeden worden. Terwijl ik de liedjes hardop meezing (sorry, buren), denk ik terug aan de pikdonkere nachten waarin ik mij bang afvroeg of de sint gemerkt had dat ik niet zo braaf geweest was als een lammetje. Als de nacht nadien de heldere maan door de bomen scheen en de ontelbare sterren fonkelden, wist ik dat hij weerom plechtig zou verklaren dat er dit jaar geen stoute kinderen waren.  

Vic de Bourg
11 1

Blik op oneindig

Ik ben een liefhebber. Van heel veel dingen, zoals spiegeleieren met curryketchup, geroosterde cashewnoten, gezouten chips en ongezouten schrijven, snooker spelen en mijn vrouw, om er maar een half dozijn in willekeurige volgorde te noemen. Maar niet van auto’s. De enige wagen die ik echt graag bestuur is mijn winkelkarretje. Of het er nu eentje van Carrefour, Colruyt, Okay, Spar, Alvo, Delhaize, Jumbo, Aldi, Lidl of Albert Heijn is, ik vind overal m’n weg, zonder navigatiesysteem. Puur uit gewoonte of op gevoel. Ik kom overal, en vaak. Jeetje, het lijkt wel of de vorige zin is overgenomen uit een belabberd script van een of andere schunnige film. Hoe dan ook, wat je graag doet, doe je goed en doet je goed, zeg ik altijd. Eigenlijk is dat gelogen, want ik verzin het hier ter plekke.  Hier ter plekke is in de supermarkt. Mijn habitat. Mijn biotoop. Ik ben een geboren winkelaar. Doch dezer dagen even niet zo, want hoe dichter Kerstmis nadert, nota bene het feest van het licht en de vrede, hoe grimmiger en vijandiger iedereen hier lijkt te worden. Ze willen alles en ze willen het nu. Nu meteen, want anders gaat een ander ermee aan de haal, denken ze. Iedereen samengepropt, als sardientjes in een blik. Er wordt geroepen, geduwd, gebotst en geruzied. Medestanders worden tegenstanders die elkaar geen blik gunnen. Straks wild eten, nu wild winkelen … Waarom?  Voor mij is winkelen geen graaien naar, maar genieten van, op elk ogenblik. Op zoek naar interessante nieuwe productjes, prijzen vergelijken, combinaties bedenken, indrukken opdoen, rondkijken of gewoon lekker wat rondslenteren. Een vleugje egoïsme is toegestaan. Datumduiken in de versafdeling bijvoorbeeld, helemaal voorovergebogen, eventueel gehurkt of door de knietjes op zoek gaan naar het doosje met de meest recent gelegde eitjes. Bijna altijd vind je die helemaal achteraan. Dan is het duiken geblazen. Of net omgekeerd, zoals in onze plaatselijke Colruyt, waar ik weleens aan houdbaarheidshoogtewerken doe, want mijn favoriete yoghurt staat helemaal bovenaan op het winkelrek, waardoor ik op de toppen van mijn tenen mijn armen zo lang mogelijk maak om toch maar het meest verse potje te bemachtigen. Geeft zoveel voldoening! Maar waar ik veruit het meest van geniet, de druk het laagst ligt en de blikken het minst verwilderd zijn, waar houdbaarheidsdata rustgevend ver in de toekomst liggen, waar je een blik van verstandhouding kan wisselen met gelijkgestemden, je kan converseren over conserveren, waar conservatief niet noodzakelijk behoudsgezind hoeft te betekenen en waar ik helemaal tot rust kom, dat is bij de conservenafdeling. Hier kan ik m’n batterijen opladen. Me voorbereiden op wat onvermijdelijk komt. Een mens mag er eigenlijk niet bij stilstaan, maar alles wordt duurder. Ook de conserven. Daarom blik ik liever wat vooruit, als je begrijpt wat ik bedoel. Zonder blikken of blozen, maar wel met een kennersblik hamster ik perziken, tonijn in eigen nat, roze zalm, zuurkool, ravioli, ananasschijven en prinsessenbonen.  Wat maandverband voor de menstruerende vrouw is, zijn conserven voor mij: ze geven me een veilig gevoel. Het gevoel dat er altijd een back-up is. Bijvoorbeeld als je, al is dat in mijn geval bijna ondenkbaar, eens geen zin hebt om boodschappen te doen, of, en dit is al heel wat minder onwaarschijnlijk, als m’n kookresultaat eens een keertje tegenvalt of mislukt. Daarenboven zijn al die blikken bijzonder praktisch stapelbaar, zowel in het winkelwagentje als in de kelder.  Doch rust roest en wat moet moet. Genoeg gemijmerd en gehamsterd. Wij willen feesten! Helm op! Boksbeugel, knielappen, gebits- en elleboogbeschermers aan en daar ga ik! Blik op oneindig! Die laatste gourmetschotel is van mij, ook al heb ik in feite alles wat mijn hartje begeert. Onvrede op aarde aan alle mensen die alles willen! Fijne vreetdagen!  

Danny Vandenberk
0 0

RESPECT VOOR ERIK

In mijn droom was ik te gast bij De slimste mens ter wereld. Erik Van Looy presenteerde mij als laatste van de drie kandidaten: “De volgende gast is een schrijver en u kent hem wellicht van het filosofisch-culinair traktaat ‘Het verband tussen Spinoza en spinazie’, waarmee hij een van de best verkopende boeken heeft geschreven van het moment. Welkom Lennart Vanstaen.” Er klonk applaus. “Beste Lennart, alles goe me u?” vroeg hij in zijn typische Brabantse tongval. Ik antwoordde dat alles prima ging. “Heb je last van stress?” Ik zei hem dat dat wel meeviel, maar dat ik hoopte dat ik geen vraag kreeg over mijn boek, omdat ik bij god niet wist waarover het ging. Erik schoot in een van zijn lachaanvallen. Na de eerste ronde stond ongeveer iedereen gelijk. Ik voelde me niet dommer of slimmer dan de andere kandidaten, hoewel ik net niet dacht dat ik gemiddeld zou scoren, eerder erg laag of erg hoog. Philippe Geubels, die samen met Vitalski dienst deed als komisch duo voor deze editie, maakte een scherpe opmerking aan het adres van Erik, die zichtbaar gekwetst was maar de opmerking toch wegslikte in zijn lach. Ik besloot in te grijpen. ‘Excuseer, Philip, dat was erover. Ik heb heel veel respect voor Erik, en dat sinds de dag waarop ik hem ontmoette’, flapte ik eruit. Erik keek me aan met herwonnen zelfvertrouwen, maar ik las ook vraagtekens in zijn ogen. ‘Hebben wij elkaar al ontmoet? Daar weet ik niets meer van’, en bij wijze van mea culpa sloeg hij zijn hand voor zijn mond. Ik wuifde zijn schuldgevoel weg.‘Ja, nu wil ik ook wel weten waar dat was’, sneed Philip Geubels de stilte aan. Hij vouwde zijn handen ostentatief in een prisma. Ik vertel dat ik met mijn vrouw voor het rood licht stond aan de Turnhoutsebaan, we fietsten naar huis. Plots stopt Erik, op een eerder gammel exemplaar, aan hetzelfde licht. In een ogenblik van enthousiasme bij het zien van zijn bekende kop, deed ik een poging tot small talk: ‘Onderweg naar den Antwerp?’ stelde ik hem de retorische vraag, wetende zoals elke Vlaming dat Erik Van Looy een fervent Bosuilbezoeker is. Hij had oortjes in, dus hij had mijn vraag niet gehoord. Ik zag mijn vrouw de neiging onderdrukken een facepalm uit te voeren. ‘Sorry?’ zei hij. Alsof hij zich moest excuseren voor het feit dat hij naar muziek luisterde in zijn vrije tijd, in de hoop niet aangesproken te worden door op sensatie beluste burgers. Ik herhaalde mijn vraag toen hij één oortje had verwijderd en hij beantwoordde die volmondig met ‘ja’. En gezien de weg die hij daarna aflegde, onze straat doorfietsend tot aan de Delhaize, was dat niets minder dan de pure, onversneden waarheid. ‘En sinds dat gesprek heb ik dus niets dan respect voor hem’, zeg ik aan Philip, met een strenge ondertoon. ‘Ik ken Erik als iemand die altijd zegt waar het op staat, zonder rond de pot te draaien. Als iemand die geen blad voor de mond neemt, rechtdoorzee, die de daad bij het woord voegt. En ik ken hem ook als iemand die zich bescheiden opstelt en zich excuseert voor zaken waar hij zich helemaal niet voor hoeft te excuseren. En dat siert hem.’

Lennart Vanstaen
18 0

Het is weer kapot

Moeder had een heilige schrik van techniek. Vooral op knopjes was ze niet gesteld. Huishoudelijke apparaten zoals het fornuis, de stofzuiger of het koffiezetapparaat waren geen probleem, maar de liftknop was iets anders. Of de videofoon aan haar appartement. Je moest meteen tegen de deur duwen als de zoemer ging, want ze drukte nooit lang genoeg. "Het is weer kapot", zei ze telkens. Wat ook schattig was. Ze zijn immers van een generatie waarbij je zelf alles in de hand had. Het was vaak een kwestie van duwen of draaien om iets in beweging te zetten. Zoals de raamslinger in de auto. Tegenwoordig zijn dat knopjes en de techniek doet de rest.  Zo reden we onlangs een parkeergarage binnen. Ik stopte aan het ticketapparaat. Trouwens, bij het buitenrijden moet je het ticket niet meer in de automaat steken, want de slagboom gaat automatisch omhoog. Nummerplaatherkenning. “Ze vinden toch wat uit”, zou ons ma zeggen. Maar die slagboom gaat nooit onmiddellijk omhoog, waardoor ik begin te twijfelen en dan wil ik het kaartje toch in de gleuf steken. Afijn, toestanden. Maar terug naar het ticketapparaat. Ik drukte blindelings op het knopje om het raam te openen en daarna wilde ik mijn hand naar buiten steken. Maar blindelings is nooit goed. Ik drukte per abuis op het knopje van het autoraam achter me, hoorde een raam opengaan, maar had niet door dat het een ander was. Met als gevolg dat mijn wijsvinger dolkomisch tegen het gesloten raam stootte. Het leek wel een scene uit een Laurel en Hardy film. Mijn vrouw naast me probeerde nog, maar ze kon haar lach niet onderdrukken. Onze oudste op de achterbank had zijn hoofd al gierend door het geopende achterraam gestoken. De chauffeur achter me wist niet wat er gaande was. “Het is weer kapot”, zei ik.

Rudi Lavreysen
8 0

Vaarwel Vos

(geschreven in 2014, kort na de aanvankelijke verstomming)   “Ik denk dat deze samenleving nog helemaal niet verloren is. Dat mensen op een of andere manier toch altijd voor elkander zorgen. Noem mij maar een oude hippie, ik kan er tegen, tegen dat soort verwijten, zolang ik maar kan blijven streven naar liefde en geluk.” Luc De Vos, in “De Volksmacht” (2005)   Iedereen die je dezer dagen spreekt, blijkt verbijsterd door het wrede overlijdensbericht van de schone mens Luc De Vos. Dat hoeft geen verwondering te wekken. Heel Vlaanderen hield oprecht van Vos, ook zonder hem ooit te hebben ontmoet. Als ik mag gokken hoe dat kwam: in zowat alle getuigenissen die we te horen krijgen, vallen naast de termen warm en humoristisch, ook de eretitels echt en oprecht. De Luc die persoonlijk met je sprak was de Luc die zong was de Luc die interviews gaf was de Luc die schreef enzovoort. Het voorbije weekend, na het nieuws dat al het andere nieuws overstemde, heb ik zijn boekje ter hand genomen dat hier nog ergens rondslingerde, dat hij ooit gesigneerd heeft op de Boekenbeurs en quasi achteloos van een naïef getekend gitaartje heeft voorzien, en ik heb het in één ruk uitgelezen (herlezen). Het was alsof hij naast me zat, zo vertrouwd sprak Luc ook op papier. Met zijn volstrekt unieke stem en taal. Met zijn levenslust en immense drang om zo lang mogelijk in dit leven te mogen blijven. Met veel kinderlijke blijheid om kleine grootse dingen, zoals zwemmen in zee en zandkastelen bouwen, maar ook met die eeuwige zweem van tristesse die hij graag onder de mat veegde om er zijn publiek niet mee te bezwaren. Er zaten bakken humor in zijn boek, en ook bakken drank. Speelse maar ongespeelde nederigheid en sympathieke ambitie, die elkaar nooit voor de voeten liepen. Doorheen het geheel was ook hier weer Wippelgem als rode draad gespannen, het dorp dat hem ooit verstikt had en dat hij mateloos graag zocht te ontstijgen. Het dorp ook dat in zijn bloed zat, dat bepaald had wie hij was geworden, en dat hij misschien enerzijds wel haatte maar tegelijk, ondanks alles, nog altijd scheen lief te hebben – of toch minstens de tijd of de onschuld waar het voor stond. En uit elke bladzijde spraken Liefde en Optimisme, want Vos wist dat zij de engelen zijn die ons, arme zondaars en sympathieke levensklungelaars, kunnen redden. Waarom was die Luc De Vos toch zo onweerstaanbaar, vroeg ik me af, toen ik het boek sloot? Was het omdat het kleine, het beschadigde, zo overduidelijk zijn sympathie genoot? (Voor Luc mocht er gerust een hoek af zijn. Ooit zag ik hem spelen op een speelgoedgitaartje van plastic. Dat kon allemaal voor hem, en het was nog sympathiek ook. Rock-’n-roll!) Of was het omdat wij ons in hem herkenden? Zijn we in wezen allemaal maar simpele boerenzonen en -dochters, worstelend met die soms knellende volksaard, allen samen en alleen op zoek naar ontsnappingsroutes uit het Wippelgem van onze eigen, Vlaamse jeugd? Och kom, laat zitten. De simpele uitleg is misschien nog de beste: hij was grappig en slim en ontzettend lief, en we hielden van zijn liedjes, die net zo bijzonder waren als hij. Bedankt voor de muziek, Vos, voor het mededogen, en voor de liefde voor ons allen. Je bent veel te vroeg naar bed gestuurd.   In Klaas zijn dikke boekenStond het al geschrevenWat je zou wordenLater in je levenEen oude zangerDie zingt over het verledenWant vroeger was je beter (Klaas, helaas, had het fout.)     © Marc Terreur, Sint-Niklaas, december 2014

Marc Terreur
33 0

De dans van de hamburgereter

Met een stevige wandelpas in de benen botste ik op twee personen die me prompt deden stilstaan. Het koppel was druk doende een hamburger te verorberen. Elk op zich, niet samen één hamburger. Er waren twee redenen om mijn pas in te houden. Om te beginnen was ik redelijk ontsteld over het feit waar ze die hamburger vandaan hadden gehaald. Er moest een of ander evenement gaande zijn. Maar bovenal was het een plezier om de twee hamburgereters te aanschouwen. Het lijkt wel een dans. De dans van de hamburgereter. Ze zouden het als toelatingsproef bij de toneel- of dansschool kunnen geven. Als de eter zijn mond in de hamburger zet, gaat het hoofd steevast ietwat schuin naar beneden. Als ze wandelend eten, wordt er gestopt, want de twee gaan moeilijk samen. Na de beet doet de tong het nodige werk, want een hamburger eten zonder etens- of sausresten achter te laten rond de mond is onmogelijk. Soms blijft het daarbij niet en valt er saus naar beneden. In het slechtste geval op de jas of de schoenen, waarna er een nieuwe danspas volgt. Geloof me, het is een waar spektakel.  Plots zag ik de hamburgerwagen staan. Het was een geel en mooi vintage model. Het leek wel of hij uit de straten van New York was geplukt. De wagen stond er als een ster aan de hemel die me de weg wees. Maar ook al passeerde ik nog een paar hotdog- en hamburgereters, en nestelde de heerlijke geur van gebakken ajuin, zuurkool en vlees zich in mijn neus, toch kon ik er aan weerstaan.  En daar was ik best trots op. Maar ondertussen, iets later op de dag, heb ik er dik spijt van. Dju toch, wat zou een hamburger hebben gesmaakt. Zou die gele wagen er nog staan?  

Rudi Lavreysen
9 0

Dante Alighieri op zaterdagochtend

Deze ochtend, zo rond halfnegen, stond ik in pyjama de deurmat te stofzuigen. Plots was ze daar: mijn eerste Grote Existentiële Gedachte. Is dit het nu maar? Is het leven niets meer dan to do-lijstjes afwerken en leuke dingen doen? Is het één grote “bezighouderij” op repeat tot het plots of minder plots gedaan is?  Ik schrok ervan, deed instinctief een stap achteruit. Shit, dacht ik, dit lijkt wel het begin van een midlife crisis.  Nu moet je weten dat ik pas 39 ben. Er zijn zelfs nog drie volle maanden vooraleer ik een nieuwe voordeur krijg. Ik vind mezelf nog lang niet oud, maar zeker ook niet jong meer.  Ik voel me mossel noch vis.  Eerlijk? Die midlife crisis had ik nu nog niet verwacht. Ik verwachtte eigenlijk er nooit één te krijgen. Ik ben namelijk best tevreden met mijn leven. Mijn job en financiën zijn op orde en mijn relatie zit goed. Bovendien heb ik een lieve familie, enkele betrouwbare vrienden en interessante hobby’s. Geen reden tot klagen, zou je zeggen. Toch? Maar goed. Het is wat het is. De vraag is nu : wat moet ik ermee?  Als ik een man was geweest, zocht ik me misschien een jongere vrouw. Zo’n blonde bimbo met dikke borsten, lange nagels en een dikke laag plamuur op het gezicht. Zo’n Kim Kardashian look-a-like uit de boekskes.  Helaas. Biologisch gezien ben ik een vrouw en identificeer ik me ook als zodanig. Bovendien voel ik me 100% hetero. Een jongere vrouw zoeken is voor mij dus geen optie en een jongere man zegt me niet veel. In de relatie met mijn 11 jaar oudere partner ben ik eerder zijn midlife crisis want ik ben die jongere, blonde vrouw. Helaas ben ik half werk want over dikke borsten en de looks van Kim Kardashian beschik ik niet.   Misschien moet ik dan toch maar een tattoo overwegen? Op zich is dat geen slecht idee. Alleen weet ik niet goed wat en waar. Wie me kent, weet dat ik nu niet bepaald van de impulsieve beslissingen ben. Ik besluit dan ook nog wat te wachten.   Plots schiet de eerste zin van Dante’s Divina Commedia door mijn hoofd: Nel mezzo del cammin di nostra vita, mi ritrovai per una silva oscura. Misschien sta ik in de schaduw van één grote boom en blijft het bij die zaterdagse gedachte. Misschien verdwaal ik steeds verder in een groot en donker woud en worden mijn gedachten steeds complexer.   Wordt ongetwijfeld vervolgd...

Melanie Huyghe
5 1

De vlucht van de huismus

Wiew! Schrijven is als vliegen! In een andere wereld. Het witte scherm, het witte papier is mijn lucht, mijn zuurstof, mijn vrijheid! Hemels! Ik kan snelheid maken, vertragen, duiken, hoger vliegen, me laten vallen en me net op tijd herpakken, spelen, uitrusten op een dak of een tak en me bezinnen, nieuwe dingen verzinnen … Hier doe ik wat ik wil, alles mag en niks moet. Wat ik ook doe en welke richting ik ook kies, er ontstaat iets. Iets kleins en onbeduidends, maar ‘t is wel van mij. Soms neem ik anderen mee op m’n vleugeltjes. Zomaar. Het gebeurt. Ik voel het pas achteraf, niet onderweg.  Toch is jouw wereld ook mijn wereld. ‘t Is er eentje van moeten. ‘Ik moet niks, alleen sterven en liefst van tevoren nog duizenden keren op tijd en stond naar het toilet gaan,’ hoor ik soms kakelen. Onzin. We moeten veel meer dan dat, al geven we het niet graag toe en lopen we onszelf voorbij in de dagelijkse moetjes en sleur. We communiceren zonder te zeggen wat we écht willen vertellen. We remmen. Dat frustreert. Aan de oppervlakte blijven, heet dat dan zo mooi. Oppervlakkigheid, voor mij voelt ze daadwerkelijk als aan de grond zitten.  En dan ga ik vliegen. Zonder hoogtevrees. Mijn gedachten de vrije loop latend, of de vrije vlucht. Is schrijven dan een vlucht van de maatschappij? Of is het mijn ei? Misschien moet ik niks, behalve sterven en liefst van tevoren nog duizenden keren naar mijn computer of mijn notitieboekje lopen om een ei te leggen? Vliegend drop ik mijn eitjes, vanuit de lucht, als een bommenwerper. In alle stilte, zonder al te veel bombarie.  Ik, de schrijvende huismus. Hoe saaier het lijkt, hoe fantastischer het is. Alles wat in werkelijkheid kan, en zeker ook wat absoluut niét kan, beleef ik hier. Bijna iedereen kan fantaseren, bijna iedereen kan schrijven, maar het lijkt alsof weinigen het écht doen. Misschien fantaseert een schrijver wel genuanceerder. Durft hij te dromen, zonder al die mijmeringen en dromerij als tijdverlies te beschouwen. Misschien is hij gewoon onpraktisch, zonder dat zelf als een slechte eigenschap te beschouwen.  Na een paar uur bierconsumptie op een zonnig terrasje met mijn vrouw zou ik haar kunnen porren en zeggen: ‘Kijk daar, aan de overkant, een mooi blondje met dikke tieten.’ Meestal is de veiligste optie voor mijn maagstreek zwijgen en het achteraf opschrijven. Een bijkomend voordeel is dat ik het duizendmaal verfijnder en complexer zou doen, door me bijvoorbeeld voor te stellen wat zo’n blond mokkel denkt over de klimaatopwarming, te korte broekspijpen of kalende mannen, me af te vragen waar ze naartoe gaat, waarom ze uitdagend gekleed is of net niet, wat ze vanochtend gegeten heeft, hoe ze woont, of ze een relatie heeft, waar ze gaat winkelen, hoelang het geleden is dat ze naar de kapper of de tandarts is geweest … Zoveel geuren, zoveel kleuren, zoveel mogelijkheden … Ik zou er bij wijze van spreken, of nee, bij wijze van schrijven, een heel boek over kunnen verzinnen. Op mijn manier. Rekening houden met anderen of met de gevolgen? Het is bijna onmogelijk. Het witte scherm kan alles aan, het papier incasseert en motiveert, zonder morren.  Een schrijfcursus geven, een schrijfcursus volgen? Ik geef mezelf. Volledig en ongeremd. Eerlijker en vrijgeviger gaat het niet worden. Bescheidenheid siert de huismus. En daarbij, ik ga andere vogels niet zeggen hoe ze moeten vliegen. Dan kan ik ze evengoed in een kooitje stoppen, terwijl er misschien getalenteerde, zelfs geniale zwevers tussenzitten. De beste manier om een genie te stuiten is hem reglementeren en aan banden leggen. Vrijheid van denken is vrijheid van schrijven.  Niet geven dus. Volgen? Nog minder. Ik mag dan wel een huismusje zijn, nietig en bescheiden, maar in al mijn kleinheid blijf ik wel koppig en rebels. Elke vorm van reglementering is uit den boze. Ik ben een vogel, geen vliegtuig. Het is mijn natuur, mijn zijn. Ik heb een hekel aan piloten. Ze volgen een vast traject, doen alles ‘volgens het boekje’, op het automatische af. Ja, ze bekommeren zich om hun passagiers en dat is mooi, maar een echte schrijver mag tijdens de vlucht niet aan zijn lezers denken. Hij moet zijn gedachten de vrije loop laten. Originaliteit gaat het petje van de automatische piloot te boven.  Ik wil niet schrappen, ik wil niets veranderen. Ik wil spontaan en ik wil het nu. Simpel. Gevoel gaat boven kennis. Eerlijkheid gaat boven intellectuele bagage. Ik ben een dartel vogeltje, geen zwaar vrachtvliegtuig. Wiew! Daar ga ik weer. Tot een volgend verhaal!  

Danny Vandenberk
0 0