Lezen

Teddy

's Nachts is het donker, overdag is het licht. Was mijn gemoed maar even gemakkelijk en voorspelbaar ...  Het is zo verdomd oneerlijk: als ik gelukkig ben, bruis ik van de fantasie. Als ik me minder voel, komen herinneringen tot leven, zowel nare als mooie. Gelukzak, zal je denken, want op die manier heb je altijd wel iets om over te schrijven en dat klopt als een zwerende vinger, doch zweer ik je al even etterend dat mijn tien persoonlijke tengels en al andere daaraan vasthangende lichaamsdelen vaak moeilijk te motiveren zijn om dat daadwerkelijk te doen.  't Zit 'm vooral in m'n hoofd. Zoals bijna altijd. Diep vanbinnen weet ik dat je met herinneringen helemaal niks opschiet. Ze zijn net zo nutteloos als een foto van lekker eten voor iemand die honger heeft. Toch roep ik ze soms op, de fijne. Bewust. Goed wetend dat niets geluk meer belemmert dan de herinnering aan geluk. Vergane vreugde is pracht en pijn tegelijk. Omdat je heel snel beseft dat die mooie momenten nooit meer zullen terugkomen. Het is een fantastische film met een treurig einde, een magnifiek veelkleurig schilderij in een gitzwarte lijst ... Drie weken geleden ging ik bij mijn ouders op bezoek en daar zat hij. Op tafel, vlak voor mijn vaste stoel. Zomaar ineens, uit het niets. Hoelang was het geleden? Twintig jaar? Vijfentwintig? Dertig misschien? Of nog langer? Moeilijk te zeggen als je nooit deftig afscheid hebt genomen. Tientallen beelden flitsten voorbij. Flash! Flash! Flash! Oogverblindend. Zo intens dat ik me heel even moest vastgrijpen aan mijn, gelukkig nog altijd, vaste stoel.  Teddy! Mijn leeftijdsgenootje! Ik heb 'm van bij m'n geboorte. Hij lachte en straalde, net zoals vroeger. Wat zag hij er goed uit! Lichter dan ik me herinnerde. Ik greep 'm met beide handen onder z'n armpjes en hield 'm zo dat onze neuzen elkaar net raakten. Ja, dit was wel degelijk Teddy. Teddy Coldface. Teddy met het pluizige lijf en het koude gezicht.  'Hoe kom jij hier nu ineens?' vroeg ik 'm al neuzeneuzend, enige opheldering verwachtend van mijn moeder. Die gaf ze spontaan. 'Lang geleden, toen jij volgens mij het huis al uit was, heb ik 'm meegegeven aan Frieda, je nicht. Hij zag er toen miserabel uit. Niet vies of vuil, maar verfomfaaid, een beetje beduimeld, en met een gat onder een van z'n oksels en een scheur in z'n onderbuik. Frieda zag 'm op een keer in je vroegere slaapkamer in een hoekje zitten en vroeg toen of ze 'm mocht meenemen, in eerste instantie om 'm wat op te kalefateren. Ze is behoorlijk handig op dat vlak, weet je. Daarna vroeg ze of ze 'm mocht houden. Tja, dat mocht ze natuurlijk. Ik heb 't je eerlijk gezegd nooit gevraagd. Dat leek me ook overbodig, want jij had 'm nooit gemist en je knuffelde toen al veel liever andere dingen dan beertjes. Na een hele tijd heeft ze 'm aan het dochtertje van haar buurvrouw gegeven. Dat dochtertje is ondertussen zestien en wilde haar kamer herinrichten. Daarin was geen plaats meer voor beertjes. Via de buurvrouw kwam hij terug bij Frieda en via Frieda is hij nu terug hier. In de verhalen die ze van je heeft gelezen, vond ze je nogal nostalgisch. Daarom dacht ze dat je 'm misschien wel terugwilde. Die Teddy, wat heeft ie toch allemaal meegemaakt. Verschillende zware operaties op pijnlijke plekken, met naald en draad, zonder verdoving, zo vaak verhuisd en weer achtergelaten ... Maar ach, dat is weer voorbij. Nu lijkt hij opgelapt en opgeknapt, al valt zijn ene oogje af en toe dicht. Daar had hij vroeger ook al last van. Hij ging mee naar huis, waar ik 'm voorstelde aan mijn vijf gezinsgenoten. Ze bekeken Teddy alsof ik 'm pas uit het dichtstbijzijnde rioolputje had gesleurd en reageerden elk met weinig woorden. Meestal slechts één. Angstaanjagend, creepy, griezelig, eng, bah en yuk! Zo weinig respect voor mijn vleesgeworden, of toch minstens pluchegeworden herinnering aan mijn jeugd, aan mijn geboorte zelfs. Zij zien het niet, voelen het niet. Ze moeten niet weten van zijn harde, koude gezichtje en zijn niet-knuffelbaarheid. De 'je moet al necrofiele neigingen hebben voor je zo'n huiveringwekkend gedrocht knuffelt,' vanwege mijn echtgenote, was er helemaal over. Verder werd er ook getwijfeld aan zijn geslacht. Omdat hij lange wimpers heeft, lippenstift draagt en toevallig een klein scheurtje in zijn onderbuik heeft? Kom op, zeg!  Nu, terwijl ik dit schrijf, zit hij amper een meter van me af. Dat is al enkele weken zo. Echt zoals vroeger. In die tijd spraken we ook nooit met elkaar, laat staan knuffelen. Toen ik piep was, zat hij op de bedrand, daarna in de hoek van de slaapkamer. Gek eigenlijk dat ik 'm nooit heb geknuffeld.  Ik deed daar niet aan, denk ik, aan knuffelen, jongen zijnde. Ik, de koele kikker, de stoere ... Apie! Ja, ik knuffelde wél. Met Apie! Apie was donkerbruin en had zo'n lief langwerpig koppie met twee grappige oranje flaporen. Uit z'n mond bungelde een oranje tongetje dat er net zo uitzag als z'n oren. Hij was zo zacht en grappig! Goh, hoe zou het met Apie zijn? Weet jij het, Teddy? Nee. Natuurlijk niet. Ik ben al blij dat jij er bent. Maar toch ... Heerlijk hoe de ene herinnering een andere teweegbrengt! Voor het eerst sinds m'n kindertijd een herinnering zonder melancholie achteraf, zonder zwart randje. Alleen dankbaarheid.  Teddy lacht en lijkt weer te knipogen als vanouds. Diep vanbinnen heeft hij altijd geweten dat hij 'slechts' mijn nummer twee was. Het deert hem niet. Niet vroeger, niet nu. Een trouwe onvoorwaardelijke vriend, altijd geweest, nu al meer dan een halve eeuw.      

Danny Vandenberk
6 3

Vijgen na Pasen

De lente is in het land. Ik ga genieten van het uitzicht op mijn balkon en tref er de paashaas aan die er ligt te zieltogen. Hij kijkt mij met smekende ogen aan. ‘Sorry, mens, maar ik kan niet meer. De kinderen van jouw buren waren de laatste die ik hun eieren bracht, maar dit had ik niet verwacht’, stamelt hij met gezwollen lip. ‘Laat ik je eerst maar wat verzorgen’, zeg ik en voeg de daad bij het woord.Zodra hij is opgeknapt, vraag ik hem wat er is gebeurd en hoe hij op mijn balkon is terecht gekomen? Ik heb geen kinderen en sinds ik hier woon heb ik er buiten een verdwaalde reisduif of een luidruchtige ekster nimmer iets aangetroffen. Pas nadat ik hem een verse wortel heb aangereikt komt zijn ietwat gezwollen tong los.‘Weet je, wij paashazen zijn niet zo behendig als de pieten van de Sint die genoeg hebben aan een regenpijp om naar boven te klauteren. In buildings als deze ga ik eerst met de lift tot de hoogste verdieping en dan spring ik van balkon naar balkon om mijn ei kwijt te raken. Dat is geen sinecure, want bij het springen moet ik mijn mand stevig vastklemmen.’ ‘Ik zie het helemaal voor me’, zeg ik om hem wat moed in te blazen en in de hoop het vervolg van zijn belevenissen te horen. ‘Wat gebeurde er hiernaast?’ ‘Die rotkater van de buren, daar had ik niet op gerekend. Hij zag mij natuurlijk al aankomen. Van zodra ik op het balkon landde, vloog hij sissend op mij af. Eerst reet hij mijn lip open met zijn vreselijke klauwen en toen ik naar jouw balkon wilde springen greep hij me bij een oor waardoor ik neerviel en mijn poot bezeerde.’ ‘Heb je dan niets in de mandjes van de buurkinderen kunnen leggen?’‘Neen, sorry, mensen die zulke roofdieren als huisdier houden, sla ik liever over.’‘Maar die kindertjes hebben toch geen schuld aan het karakter van hun kater?’‘Dat wil ik niet gezegd hebben, maar als hun ouders een bestelling plaatsen bij de paashaas zouden ze er beter aan denken dat ze de kat moeten binnenhouden.’‘Daar heb je een punt.’‘Precies, net als die loebassen die het leven verzuren van postbodes en pakjesbezorgers. Ik kom ze liever niet tegen, vooral in het veld, waar zij  vrij mogen los lopen.’

Vic de Bourg
22 1

Sittard

Al kwam ik er nooit, toch ken ik de naam van deze stad door een inwoner die ze intens lief had. Lang geleden vroeg ik mijn moeder: “Waarom hou jij zo van die man?”“Als ik naar hem luister voel ik mij vederlicht worden”, zei ze glimlachend. Dat kon ik beamen want ik herinner mij dat ik van school kwam en zag hoe ma de ramen lapte terwijl ze schokte van het lachen. Toen ik binnenkwam, ontdekte ik dat ze een lp had opgezet uit haar uitgebreide collectie van Toon. Ja, die Toon, ook Vlaanderen droeg hem op handen. Zijn ellenlange conferences boeiden van het begin tot het einde.“Als ik zijn dichtbundel openklap of zijn liedjes luister, gaat de zon weer schijnen”, is een veel gehoorde commentaar.Waar de man in uitblonk was wellicht zijn eenvoud. Weerom mijn  moeder, als een van zijn diehard fans, zei me: “Die gast (Vlaams voor gozer) waar jij een plaat van hebt, die Sonneveld, hoor en zie ik niet zo graag, hij is mij te bekakt en doet soms zo ingewikkeld.”Logisch dat wij als studenten soms Zij kon het lonken niet laten of Nikkelen Nelis verkozen boven de Leg neer die bal van Toon. De lichtheid in het werk van deze meestercabaretier komt vooral aan bod in zijn citaten die prijken op duizenden overlijdensberichten. Hoe dikwijls hoor ik zeggen dat ze het leed verzachten.     Mooi dat er in zijn stad naast een standbeeld ook een theater staat dat zijn naam draagt. Net als voor de optredens van Toon Hermans zijn er de voorstellingen voor jong en oud. Kinderen en volwassenen ontdekken er hun eigen drijfveren, vederlicht zoals die van de man die er in slaagde mijn moeder aan het zweven te brengen.

Vic de Bourg
24 1

De tweede dag

In de thuiskeukengastronomie is het geen onbekend gegeven. De overschot van de zondagse gekookte aardappelen gaan op maandag met een aardige klont bakboter in de pan. Met wat geluk is er op de tweede dag nog wat stoofvlees over van zondag. Een pot rode kool staat meestal in de voorraadkast en kijk, je hebt voortreffelijke maandagse kost.  Maar er is nog een gastronomische tweede dag.  Om de een of andere reden werd ik al een tijdje geconfronteerd met friet biefstuk. Op tv, in magazines, noem maar op. Wat had ik zin om net als op tv met een welgemikte zwaai een biefstuk in de pan te gooien waarbij er wat boter uit de pan spat. Al kan je dat best niet doen als er iemand toekijkt, anders volgt er een ‘Moet dat?’ en op tv moet er nooit gekuist worden.  Maar je kent dat. Er is altijd iets te doen en net als een zwerm meeuwen aan de viskramen in Oostende hangt er altijd uitstel in de lucht. We moesten nog van het een naar het ander en daar kwam geen einde aan. Om zeven uur zag ik van de honger zo scheel als Jefke in café Het Kruiske die na 14 pinten naar de cafébazin achter de toog loenste als hij iets wou vertellen tegen Jos die tegenover hem zat.  Het werd een hopeloze zaak. Er kwam van friet biefstuk niets in huis. Het was negen uur toen we de auto thuis parkeerden. Ik reed van de scheelkijkende honger bijna tegen de carport. Nog snel een boterham met kaas en mosterd. De biefstuk bleef in de koelkast liggen.  Geloof me, die biefstuk met friet, champignons en sla met tomaat heeft nog nooit zo goed gesmaakt als op de tweede dag. Probeer het maar eens.  Morgen bedoel ik dan hè.

Rudi Lavreysen
20 1

Gezelligheid

Zomaar een zondagavond. Het vrouwelijke segment van het gezin zit collectief te huppelen van ongeduld voor een nieuwe uitzending van dat dansprogramma waarvan ik de naam niet kan onthouden. Met zachte hand eis ik mijn vaste plekje op in ons hoeksalon. In de andere houd ik mijn notitieboekje en mijn favoriete balpen. Om mijn gedachten te noteren. Uit ervaring weet ik dat mijn brein het creatiefst is als ik slaap, bijna slaap, halfwakker ben of me stierlijk verveel. Ik verwacht een mix, een soort mengelmoes van deze toestanden. Is dat geen amalgaam? Duur woord. Moet ik opschrijven. Gaat ooit nog van pas komen. Ik kan me nu wel laatdunkend zitten uitlaten over deze truttige fluttige pietluttige danswedstrijd, maar diep van binnen houd ik wel van de gezelligheid die daardoor hier ten huize ontstaat. Waarom zeggen we trouwens 'laatdunkend' en niet 'laagdunkend'? Je hebt toch ook een lage of hoge dunk van iemand? Nog nooit echt over nagedacht tot nu. Opschrijven. Of even opzoeken. Waarom ook niet? De twee slungelachtige, om de haverklap over hun woorden haspelende presentatoren lullen ondertussen toch maar wat raak. De 'laat' in laatdunkend is blijkbaar geen tegengestelde van vroeg. Laatdunkend komt van 'zich laten dunken', dat vroeger 'zich heel wat verbeelden, een hoge dunk van zichzelf hebben' betekende. Ik heb de neiging om vrij snel laatdunkend te zijn, niet omdat ik 's nachts als een bezetene sprongkrachtig scoor tijdens het basketten, want die gewoonte of kwaliteit heb ik niet, maar vooral omdat ik kritisch ben aangelegd jegens de medemens in het algemeen en dansende BV's in het bijzonder. De vrouwen hier aanwezig smullen ervan. Niet van mijn opmerkingen, maar van het dansspektakel en hun zakken chips. Ik vraag me af waarom, zij het alleen wat het dansen betreft, al valt het me op dat het een inclusief programma is en dat juich ik stilletjes toe. Op een paar minuten tijd pik ik chips uit drie verschillende zakken en herken ik twee homo's in de jury, waarvan een al wat oudere en doorgezakte latino en een veel frissere van Nederlandse origine, alsmede een alpacakapsel dragend verrimpeld vrouwmens dat eigenlijk al twee jaar dood is maar het nog niet beseft. Bij de BV's zelf ontdek ik een man en een vrouw met Afrikaanse roots. Een tweetal dat ik terstond als favoriet bombardeer, omdat iedereen weet dat ze gewoon meer ritme in hun bekken hebben (het heupgebied, niet per se hun muil), en dat bedoel ik absoluut niet racistisch. Verder een zwakzinnige vrouw die aan elk mogelijk televisieprogramma deelneemt, ook al maakt ze zich telkens weer totaal belachelijk, doch lijkt ze zich dat helemaal niet aan te trekken en is ze diep van binnen waarschijnlijk gelukkiger dan ik en heeft ze beduidend meer geld op haar bankrekening, een blinde die feilloos de chachacha danst en een roeier wiens moeder, aan zijn schrikbarende lach te horen en rekening houdend met zijn leeftijd, op het einde van het vorige millennium vruchtbare seks heeft gehad met een geestelijk gehandicapte en lichtelijk hysterische hyena. Een van de jongere deelneemsters blijkt daarenboven de kleindochter van Jean-Marie Pfaff te zijn, oftewel Shania, de dochter van Kelly en Sam. Elke rechtgeaarde Vlaming kent de stamboom van de Pfaffs uit het blote hoofd en tekent deze probleemloos uit de losse of door artrose aangetaste pols in zijn of haar notitieboekje, zoals ik. Shania zelf paradeert even later met bijna ontblote borstjes over de dansvloer. Ik sta bijna even paf als Jean-Marie. Na een uur min of meer meekijken besef ik dat ik geen bal van dansen afweet. Kennelijk is niet alleen het ritme, de lichtvoetigheid en de houding belangrijk, maar ook de inleving en de gelaatstrekken. Als ik de vrouwen van de familie Pfaff in hun 'huidige' toestand bekijk (dat kan perfect, ze zitten met z'n allen aan de rand van de dansvloer om Shania te ondersteunen, al zou een bh ook al voor een stuk kunnen helpen), zou ik kunnen denken dat 'gelaatstrekken' een werkwoord is, als in 'gelaats-trekken'. Hun gelaat lijkt omhoog getrokken, facegelift, geplastificeerd en gebotoxt. Ik ken nog minder van plastische chirurgie dan van dansen, maar in 'herkennen' blink ik meestal wel uit. Sommigen herken ik nochtans niet meer. Het is niet aan mij om daar een oordeel over te 'vellen', maar ze lijken iemand anders.  Alsof ze hun vergankelijke schoonheid koste wat het kost willen vasthouden, schrijf ik in mijn notitieboekje, terwijl ze voor mij letterlijk en figuurlijk hun gezicht verliezen, net als hun authenticiteit en geloofwaardigheid. Hun ooit natuurlijke glimlach heeft nu iets van een pijnlijke grimas. Maar ach, leven en laten leven. Ze doen niemand kwaad. Integendeel. Ze zijn er voor elkaar. Shania danst de longetjes uit haar lijf en achteraf wordt er in koor geweend in het teken van de samenhorigheid die de familie kenmerkt. Prachtig is dat.  Even later wordt de tot vervelens toe deelnemende zwakzinnige vrouw door het publiek weggestemd. Geen gemekker. Wij vinden het vooral erg dat de zakken chips leeg zijn en de show afgelopen is. Mama de echtgenote staat plots en onverwacht op om naar bed te gaan. Jongste dochter zegt verontwaardigd: ''Wij zitten hier allemaal voor de gezelligheid en dan gaat de gezellige geit zomaar ineens slapen!'  Dat gaat deze bok vlug even noteren in zijn notitieboekje, overmand door een amalgaam van emoties.   

Danny Vandenberk
20 2

Een eigen leven

Er heeft zich een nieuw fenomeen voorgedaan. Mijn fiets blijkt een eigen leven te hebben. Ik ben er niet gerust in. Een elektrische fiets heeft een motortje en wordt digitaal aangedreven, dus je weet nooit of ermee geknoeid is. Of ze me ergens in de gaten houden. Je hoort er zoveel van. Maar laat me eerst vertellen wat er gebeurd is. U moet weten dat ik op mijn fiets een allergelukkig mens ben. Dit vervoermiddel laat me toe om een eenvoudig vrijheidsgevoel te ervaren. Maar die gelukzaligheid stopte op een zaterdagochtend. Ik ging om verse boeken in de bibliotheek maar mijn fiets besloot om af te draaien op een plek waar ik helemaal niet moest zijn, meer bepaald bij de supermarkt. Zelfs zonder dat ik het door had.  Ik stapte doodgewoon van mijn fiets, parkeerde deze in de fietsenstalling en meende mijn boodschappentas uit de fietstas te halen, maar daar trof ik enkel boeken aan. "Wacht eens, ik moet hier niet zijn. Ik ging helemaal geen boodschappen doen." Nu kan u denken, dat overkomt de beste mens, maar het fenomeen heeft zich ondertussen meermaals voorgedaan. Op verschillende locaties. Een mens zou er zot van worden, als ik dat tenminste al niet ben. U begrijpt dat het fietsen me voortaan eerder verontrust dan gelukkig maakt. Ik weet immers niet meer waar ik naartoe fiets. God weet waar kom ik nog uit. Mijn vrouw zegt dat het eerder aan mezelf ligt. Verstrooid of teveel aan uwe kop is de echtelijke diagnose. Het zou kunnen, maar dan is fietsen toch een goed geneesmiddel. Afijn, als u me binnenkort ergens ziet afstappen en meteen terug opstappen, doe dan alsof er niets aan de hand is. Voor hetzelfde geld word ik gefilmd. En ik zou niet willen dat ik andere mensen in de problemen breng.

Rudi Lavreysen
7 1

De schaamte voorbij

Ding-dong!  Verdomme. Helemaal alleen thuis. Wat haat ik dit. Het is nooit goed nieuws als de deurbel onverwachts gaat. Er zal toch niks gebeurd zijn? Rustig blijven en goed nadenken. Kroost is nog maar net vertrokken. We hebben niks besteld, dus is het geen pakjesbezorger. En bezoekers kondigen hun komst aan, dat weten ze. Ik hou niet van onverwachts. Zelfs als kind stormde ik niet meteen naar de voordeur als de bel ging. Integendeel, vaak verstopte ik me, al was ik toen ook al uitermate nieuwsgierig. Hondsnieuwsgierig zeggen we dan. Het is nergens goed voor. In het Engels is dat 'Curiosity killed the cat'. Hond of kat, kat of hond, al te nieuwsgierig is niet gezond. Mijn god. Waarom nu? Ik zat net op m'n gemakje aan de keukentafel koffie te slurpen in mijn favoriete oversized slobbertrui. Ik koop mijn kleren graag een maatje te groot, omdat ik daar op een of andere manier rustig van word. En ik was rustig. Tot nu. Koffie. Ik ben een koffieleut. Leut is trouwens een synoniem van koffie. Net als 'slemp', 'pleur' en 'slobber'. Hé, daarom draag ik misschien onbewust mijn slobbertrui. Gezellig. De geur van koffie maakt me altijd een tikkeltje nostalgisch. Een bakje troost, zegt men weleens. Geen hond weet waarom. Geen hond is nieuwsgierig genoeg om te weten waarom. Katten wel. Vroeger had je zelfs koffie van de Zwarte Kat. Die was goedkoper, een beetje trendy en voornamelijk gericht op jongeren, lees ik op mijn smartphone. In 1968 overgenomen door Douwe Egberts. Wel, wel, wel ... Ding-dong! O ja. De bel. Sinds vorig jaar hebben we een nieuwe voordeur, met melkglas. Koffie met melk is ook niet verkeerd. Tenzij het melk met koffie wordt. Misschien is het de melkboer! Nee. Dat kan niet. Die komt al niet meer langs sinds 1982, toen ik tien was. Volgens mij bestaan er zelfs geen melkboeren meer, en als ze wel nog bestaan, zijn het waarschijnlijk Chinezen. Niets op tegen, hoor. Chinezen zijn propere mensen. 'Bij mij is alles zuivel,' zou mijn Chinese melkboer zeggen. Trots en zelfverzekerd zou hij zijn. Hij zou zichzelf de beste melkboer van de hele wereld vinden, van het heelal, van het universum. En wat later zou hij met de melkweg zijn.  Ding-dong, ding-dong! Oké, ik kom al! Juist, en dan kom ik in de hal en herinner ik me dat er van die vierkanten in de nieuwe voordeur staan. Drie vierkanten waarvan de contouren doorzichtig zijn. Een prachtige uitvinding, want zo kan ik een preview krijgen van wat (er op) me te wachten staat. In dit geval twee blote bruingebrande meisjeskuiten, bijzonder mooie. Jonge. Dat kon erger. In luttele seconden schakel ik van schuchter naar schrokkerig.  Automatisch doe ik de deur open en wat later mijn mond. Al is dat eerder vallen. Klanken produceren is er niet bij. Kriebelend testosteron aanmaken wel, enkele echelons lager. Ik weet niet wat ik voelde. Opwinding, spanning, begeerte, lust, schaamte ... Ze droeg een wit hemdje. De drie bovenste knopen waren niet dicht. Open dus. Glooiingen ... en zoveel mooie dingen. Daaronder een kort plooirokje, maar dat kan ik niet beschrijven. Mijn inkt zou spontaan wegdruipen. Ja, juist, ook schaamte. Het kind kan nooit ouder dan zeventien geweest zijn. Ik ben een vieze oude man. Toch lach ik zomaar wat. Zij ook, al doet ze dat duizendmaal mooier en vertelt ze ondertussen iets over een jeugdbeweging, en voordelen (het woord alleen al, in combinatie met dat open hemdje) en nog iets over een kamp of een reis. Weet ik veel. Ik zie alleen een paar kersrode volle lippen op en neer gaan en af en toe gelikt worden door een lichtroze tong, twee smaragdgroene ogen en een perfect meisjeslichaam om naar te smachten. Plots zwijgt ze. Ik zucht diep. Dat is een natuurlijke reactie van mijnentwege. Spontaan. Een soort inwendige airco. Mezelf afkoelend.  Tussendoor zei ze iets van zeven euro. Ze kwam leuren. Wat ik al vreesde. Nu moet je weten dat ik allergisch ben voor huis-aan-huis verkopers. Niet omdat ik gierig of zuinig ben, nee, het is opnieuw dat onverwachte. Ik geloof niet in impulsieve aankopen. Zo kwamen hier een paar jaar geleden al kleine jongetjes wafels verkopen. Vanille- en chocoladewafels. Apart verpakt en aldus uiterst hygiënisch, zei het welbespraakte sproeterige en best wel schattige woordvoerdertje van het zesde leerjaar van de buurtschool. 'Wij lusten geen wafels,' zei ik op monotone en emotieloze wijze. Weg, leurders. Kalenders van de brandweer? 'Wij kijken nooit op zo'n ding. Wij plukken de dag.' Een luchtfoto van uw huis, gisteren gemaakt vanuit onze helikopter? 'Nee, bedankt, ik heb hoogtevrees.' Stickers ten voordele van de hondenclub? 'Wij hebben geen hond. Of jawel, toch wel. Maar wij plakken niet.'  'Zeven euro is niet veel, hoor. Het is heel zacht en heeft verschillende lagen, met een bloemetjesmotiefje in roze, geel en lichtblauw. Kijk, er zitten wel zes rollen in.' Net toen ik wilde zeggen dat wij niet kakken, boog ze voorover om een pak van het spul op te nemen. Jongens, wat een weelde. Ik ga er verder niet op in. De inkt, weet je wel. Daarna begon ze haar marchandise te aaien. Ze was dus warempel omgeven door minstens zeven pakken toiletpapier.  'Doe mij maar twee,' reageerde ik vunzig vocaal, ergens tussen fluisteren en hijgen. Ik gaf haar vijftien euro (mijn portefeuille had ik toevallig binnen handbereik, net als zoveel andere dingen, maar ik maakte er geen misbruik van) en fezelde dat ze die euro mocht houden, voor haar medemembers, of zoiets. Terwijl ik stond te stuntelen met twee pakken wc-papier raapte zij er behendig vijf op, bedankte me uitvoerig en stapte gezwind met haar pumps door het grind naar de buren. Ik keek en genoot na. Vijftien euro en een paar druppels lichaamsvocht armer, maar twaalf rollen zijdezacht pleepapier, een goede daad en een avontuur rijker. Ondertussen ben ik ervan overtuigd dat ze achttien was. De schaamte is voorbij.

Danny Vandenberk
4 2

Tjoepkesdag

“Hoelang mogen we hier parkeren meneer?”, vroeg de mevrouw uit een openstaand autoraam. “Een half uur”, zei ik. “Dat tjoepke op de grond registreert het tijdstip.” Ik vroeg me af of ze begreep wat ik met tjoepke bedoelde, maar ik wees tegelijk naar het ding. Het leek me Algemeen Beschaafd Dialect te zijn. In sommige streken gebruiken ze het woord ook voor een dopje van een fles. Daar valt tegenwoordig iets over te zeggen. Want het dopje of tjoepke zit sinds bijna een jaar vast aan een plastic fles. Wat heb ik daar al op gesakkerd. Mochten kinderen mijn gevloek hebben gehoord, ik kreeg het schaamrood op mijn wangen. Oké, ik begrijp de filosofie en ik ben fan van de Europese Unie. We willen allemaal het zwerfafval verminderen, maar afvalkenners betwisten tegelijk het nut van deze maatregel.Ook bij het koken is het prul. Ik stond aan het fornuis, de bloemkool was gekookt en de bechamelsaus was de volgende stap. De bloem had haar werk gedaan, tijd om er melk aan toe te voegen. Maar de melkfles was bijna leeg, daarom moest ik snel een andere fles nemen. Bij het ingieten morste ik behoorlijk omdat het dopje met dan onding in de weg zat, waarna het fornuis afsprong en mijn gevloek tot buiten te horen was.Ik ben vast niet alleen als tegenstander. Daarom lanceer ik een oproep. Op 3 juli is het exact een jaar geleden dat de maatregel werd ingevoerd. Laat ons die dag uitroepen tot tjoepkesdag. Ik zit nog maar aan het begin van mijn brainstorm en ben op zoek naar een duidelijke slogan. Ik ben nog niet verder dan ‘Het nieuwe tjoepke is een soepke’, maar er zijn ongetwijfeld betere te vinden.Hebt u een idee? Laat het me zeker weten. Bij alle tjoepkes nog aan toe.

Rudi Lavreysen
2 1
Tip

MAN MET LANYARD

Terwijl ik me weer eens zat te verliezen in een reflectieve zelfkastijding, stapte er ter hoogte van Stadshagen een man op. Hij droeg een lanyard rond zijn nek, met zo’n typische naambadge waarop naam en functie prijkten. Ik kon geen van beide lezen — hij stond net iets te ver — maar als ik mijn ogen toekneep, meende ik ‘Simon’ te lezen. Ik was niet de enige die naar hem keek; ook mijn reisgenoten leken ontvankelijk voor zijn onverklaarbare aantrekkingskracht, al had hij niets bijzonders. In zijn zwarte jeans en lichtblauwe polo, met daarover een bruin jasje dat leek te horen bij het seizoen dat nooit helemaal begint, had hij iets nonchalants. Zijn donkerblonde haar, kort en al iets dunner boven de slapen, verried een tijd die sneller liep dan zijn leeftijd — ik schatte hem amper dertig. De rechthoekige bril op zijn neus gaf zijn gezicht een haast bedachtzame strengheid. Zijn blik was gefixeerd op zijn telefoon. Hij had niet door dat er naar hem werd gestaard. Er leek een gemak van hem uit te gaan — haast benijdenswaardig, alsof het leven zich naar hém schikte. Het was die idiote lanyard. Het maakte hem belangrijk. Maar wat betekent dat eigenlijk, belangrijk zijn? En is het belangrijk om belangrijk te zijn? Iedereen is voortdurend op zoek naar betekenis. En belangrijk zijn betekent dat je iets betekent. Hoewel niemand met zekerheid wist wat deze man had gepresteerd om die badge rond zijn nek te verdienen, snakte al deze mensen op dat moment naar die lanyard rond hun nek, ze verlangden er allemaal naar om iets te betekenen. De man droeg een letterlijke, ofschoon oppervlakkige, representatie van dat woord ‘betekenis’. Maar misschien had hij daarvoor helemaal niets moeten doen. Hij kon een toevallige bezoeker zijn geweest van een beurs, of een vrijwilliger op een of ander evenement. Wie weet vond de man het gewoon een mooi ding om aan te doen, er bestaan gekkere vestimentaire keuzes, alleen al op deze metro. En toegegeven, het donkerblauwe lint en de zwart-met-witte badge staken mooi af tegen zijn lichtblauwe shirt. De glazen van zijn bril waren ook, voor zover ik vanop een afstand kon inschatten, exact even groot als de badge. Misschien was deze badge een herinnering aan een speciale dag. Hij had haar voor het eerst gezien op een conferentie en ze hadden naast een passie voor hun werk ook een passie voor elkaar gevoeld. Zij stelde voor om ertussenuit te knijpen. Hij kende een kroeg met een pooltafel, vlakbij. Ze dronken iets, hij dolf tot driemaal toe het onderspit bij het poolen en toen nam zij hem mee naar haar appartement. Dat was precies drie jaar geleden, vandaag. Hij had zijn lanyard als verrassing aangetrokken en was nu op weg naar de kroeg, terwijl hij haar een bericht stuurde. De metro stopte aan T-Centralen, het drukste knooppunt van Stockholm. Hier moest ik overstappen op de rode lijn naar Fruängen. Bij het afstappen passeerde ik de man even, en het leek alsof zijn aura me iets toefluisterde.  Nee, het zat anders. Hij kwam niet van een beurs, en een romanticus — nee, dat was hij ook niet. Hij had deze lanyard gevonden op een evenement waar enkel belangrijkheid toegang verschafte. Terwijl hij de champagneglazen afruimde, had hij er eentje zien liggen. Ik vond hem al geen Simon om eerlijk te zijn, maar hij droeg zijn badge met trots. Ik heb spijt dat ik de weinige lanyards die ik ooit mocht ontvangen, heb weggegooid.

Lennart Vanstaen
80 4

De lorejas

Het gaat hard, met die elektrische fietsen. Zeker op plaatsen waar het druk is en er geen duidelijke fietspaden zijn. Maar ook daar gelden de simpele regels van rechts fietsen en hoffelijk zijn. Om een of andere reden fietste ik in een klein centrumstraatje iets meer naar links dan ik zou mogen. Uit de tegenovergestelde richting kwam een andere elektrische fietser en die reed wel correct. Omdat ik niet goed wist wat hij ging doen begon ik te twijfelen. En dan is het kalf verdronken met een elektrische fiets. Hij passeerde me rechts maar was niet tevreden over mijn rijkunsten. Toen ik 50 meter verder was hoorde ik hem iets roepen. Ik begreep het als ‘dwalm’, maar echt duidelijk was het niet. Voor hetzelfde geld dacht hij aan een ‘zalm’ of aan de Palm die hij meende te drinken, want hij passeerde net een café. Al lijkt me dat twijfelachtig. Het zal wel ‘dwalm’ geweest zijn. Zo schelden op klaarlichte dag. Thuis dacht ik aan het thema van de Nederlandse Boekenweek: ‘Je moerstaal’. De taal waarin je spreekt, schrijft, zingt, dicht, vloekt, juicht en liefhebt. Of scheldt. In mijn jonge jaren waren scheldwoorden toch iets anders. Poëzie zelfs. Woorden met een geschiedenis. Zoals ‘schobbejak’. Dat zei men tegen een valsspeler tijdens het kaartspel aan de keukentafel. Maar het woord gaat ver terug, want een ‘schubjack’ was lang geleden een 'wrijfpaal voor vee in boomarme weidegebieden'. Later was het ‘iemand die iedereen in de weg loopt’. Nog mooier vond ik ‘lorejas’. Het heeft allerlei betekenissen maar ik onthoud vooral die van ‘deugniet’. Ik kreeg het zelf ooit te horen, als ik weer iets had mispeuterd. ‘Waar zit de lorejas?’, hoorde ik dan van ver, want ik had me natuurlijk verstopt. Het had iets. Verzachtend schelden was het. 

Rudi Lavreysen
9 0

Het werkt

Ik heb veertien dagen afgezien. Dat is twee weken geleden. Hersenpan in panne, want wat bedoel ik nu in feite met die tweede zin? Dat het twee weken geleden is dat ik heb afgezien? Niet noodzakelijk. Misschien weid ik wel weldadig uit, verduidelijk ik voor de kick, licht ik lichtjes toe ... Kortom, zeg ik twee keer hetzelfde, maar gewoon anders, gebruikmakend van synoniemen.  Een nieuw werkwoord dringt zich op en staat te popelen om uitgevonden te worden: 'synonimeren', naar analogie met simoniseren, een techniek die de lak van een auto beschermt tegen vuil of krasjes, die hem doet glanzen en bescherming biedt tegen schadelijke invloeden van buitenaf. Al synonimerend kan je taal evengoed wat meer doen glanzen en kan je er tegelijkertijd voor zorgen dat er geen misverstanden ontstaan. Op die manier is het ook een soort beveiliging, een verdediging tegen eventuele foute interpretaties door de buitenwereld. Het nadeel van synonimeren is dat je voor goede verstaanders soms te uitleggerig en op den duur irritant overkomt. In plaats van jezelf al synonimerend te herhalen, kan je daarom ook kiezen voor de duidelijkste variant, zeker als de minder makkelijke optie de zaken onnodig compliceert. Zelf noem ik het simplificerend synonimeren. Simplificerend synonimeren is spannend en spraakmakend. Of misschien net niet, want het maakt net minder spraak. Waar ik tot voor kort langdradig zou zeggen: een kledingstuk dat op het hoofd gedragen wordt is een noodzakelijkheid, op voorwaarde dat de Zweedse bouwvakker een dergelijk hoofddeksel in de nevelige laaghangende wolken ontbeert om stenen met specie op en tegen mekaar te leggen, zeg ik nu simpelweg: een muts is een must, mits Mats een muts om te metsen in de mist mist. Ziezo. Ander voorbeeld. De Nederlander prefereerde een gerecht van grof gemalen durumtarwe in kleine bolletjes. Helemaal fout. Veel beter is: Koos koos koeskoes. Synonimeren, het werkt. 'Jij wordt nog met de dag luier,' zei mijn wederhelft daarnet, toen ik haar uitlegde hoe mijn zelf uitgedokterde proces van synonimeren mijn woordenvloed kan indammen en bijgevolg ook mijn tekstuele inspanningen kan minimaliseren. 'Je zou je beter wat méér inspannen in plaats van minder. Wat werken. Je zou bijvoorbeeld eens een zin kunnen 'verzinnen' die alleen maar werkwoorden bevat. Dat is pas een uitdaging. Ga daar maar eens voor zitten.'  Zij zei ook eens iets. We stonden nota bene te midden van een mensenmassa, op een of andere teringdrukke markt. 'Ach mens,' zei ik, 'hier is zo weinig plaats dat ik nauwelijks kan bewegen! Laat staan gaan zitten!'  Laat staan gaan zitten. Gelukt! Echtgenote zucht. Ik lijk wel van alle markten thuis, denk ik een paar uur later, bijna in slaap vallend tijdens het avondeten. We eten met het hele gezin pas aangekochte kibbeling. De kinderen, die we al veel langer geleden kochten, inspireert het tot, jawel, kibbelen. Met moeite blijf ik wakker. Ik hou van dit leven en van de alomtegenwoordige drukte om me heen en in mijn hoofd. Leven is een werkwoord. Liefde is zelfs een werkwoord. Zeker voor mijn vrouw. Ik zit tegenover haar en zie een paar rode adertjes in haar ogen. Volgens mij is ze minstens even moe als ik. Een knipoog van harentwege na een grapje en een gaapje van mijnentwege. Gelukkig is ze mij nog niet moe. Het werkt, tussen ons.

Danny Vandenberk
6 1