Lezen

Maanvrees

(Spannend verhaal: een opdracht voor Literair schrijven, onder begeleiding van Stefanie Huysmans aan PARCOUR)   Met een zekere precisie scheur ik de astronautenvoeding open. Mijn maag knort. Een varken is er niets vergeleken bij. Ik voel aan mijn ontregeld systeem dat ik eten nodig heb - en wel nu. Of ik spijt heb dat ik me opgaf om aan deze missie deel te nemen? Nooit. Al snak ik al enkele dagen naar een hamburger met friet.  Phoebe zweeft naar de Electric food warmer die zich in het ruimtetuig bevindt en schuift haar zelfgekozen maaltijd erin. Zij is, net zoals ik, specialist in deze missie.  Reid rust in de slaapcabines. Hij is onze gezagvoerder tijdens de Artemis missie en volbrengt deze met glorie. De volledige bemanning heeft vertrouwen in zijn kunnen, vooral dankzij de kalmheid die hij uitstraalt en de hyperfocus waarmee hij zijn taken verricht, naast de vele jaren ervaring. Ook al bevat de Orion-capsule de nieuwste en automatische computersystemen zoals; lancering, orbitale manoeuvres, koerscorrecties, en landing, toch is Victor, onze piloot, al even zelf aan het sturen. Victor is een immer goedgemutste Afro-Amerikaanse man met een wijze blik die zijn pienterheid en technische vaardigheden verraadt. Naast automatisering verrichten we zelf veel werk. Phoebe en ik staan in voor de onderzoeken tijdens de maanmissie. Iedereen heeft zijn vaste taken en voor de rest voeren we losse taken uit.  Ik druk mijn hand tegen mijn voorhoofd aan. Mijn sinussen voelen aan alsof ze elk moment uit mijn hoofd kunnen ontsnappen. Aan alles kan ik wennen, behalve mijn verstopte neus. ‘Vloeistofverschuiving’, elke astronaut is ermee bekend, maar het in persoon meemaken is een heel ander verhaal. In kleermakerszit, met mijn linkervoet over mijn rechterbeen gekruist, zit ik op mijn vaste plek bij het venster. Ik lepel mijn maaltijd naar binnen. Het smaakt me niet. Ik staar recht in de oneindigheid van het heelal. Die onbereikbaarheid is wat me rust geeft. ‘Het is zo verdomd rustig. Je zou je haast zorgen beginnen maken!’ grijnst Phoebe me toe. Ze kijkt me met een glinstering in haar ogen recht aan. ‘Ach, beter zo.’ grimas ik haar toe. ‘Straks wordt het al spannend genoeg.’ Ik kijk haar veelbetekenend aan. Phoebe beantwoordt die blik echter niet. Ze is afgeleid door iets wat ik nog niet kan horen. ‘Hoor je dat ook?’ ze kijkt verontrust om haar heen. Ik kijk haar vragend aan en scherp mijn oren. Het enige wat ik hoor is gekraak waar ik de bron niet van thuis kan brengen. Ik zit nu kaarsrecht en Phoebe staat aan de grond genageld. Plots wordt het me klaarhelder. Ik veer recht. ‘Phoebe, de grondcontrole?!’ ‘Kayla, dat kan niet. Of…’, het begint haar te dagen, ‘...de communicatie met de grondcontrole is verbroken.’ Beiden haasten we ons naar de commandoruimte. In de cockpit treffen we Victor en Reid aan. Ook al laten ze haast niets blijken, Phoebe en ik zien hoe ze een veelzeggende blik uitwisselen. ‘Er is iets fout.’ beaam ik aan onze crew. Reid legt zijn wijsvinger tegen zijn lippen en maant me aan tot stilte. Victor zet zijn headset stevig op zijn hoofd en typt iets in op het communicatiepanel, terwijl het display nu en dan op licht. ‘Verdomme,’ horen we hem binnensmonds mompelen, net luid genoeg om er uit op te maken dat het wel degelijk om een vloekwoord gaat. Haastig ontplugt hij zijn headset. ‘Luister,’ met een strenge blik kijkt hij ons aan. Ik zie een angst weerspiegelt in zijn donkere ogen. 'We h..h…hera…len… het nog een laatste keer, vandaag bereiken jullie  .oals afgesproke., jullie bestemming. .. ….landing ….. werkelijkheid. … ….. …. simpel. Voor..eer jullie landen, weten ….. wat jullie .. doen …..’ Reid kijkt ons allen strak aan. Zijn bleke huid is in fel contrast met de donkere ruimte waar we ons in bevinden. Kippenvel tekent zich af op mijn huid. De verbinding valt nu volledig weg en het gekraak wordt enkel intenser en luider. Geen verbinding meer, betekent geen kans op slagen, toch? ‘Phoebe en Kayla, bereid jullie voor op een mogelijke landing en haal de drukpakken uit, voor ieder van ons.’ beveelt Reid. Ik zie geen enkele angst in zijn ogen. Glazig en gefocust staart hij ons aan. ‘Victor, wij blijven hier. Jij schakelt de noodmodus in. Ik probeer de verbinding met de grondcontrole te herstellen. Bereid jullie voor, crew.’ Phoebe en ik halen de drukpakken uit. We doen ze aan, helpen elkaar, en gaan naar de cockpit waar Reid twee van de pakken van ons overneemt. Hij gebaart dat we ons naar onze afgesproken plaatsen moeten begeven. Ik voel hoe mijn lichaam één en al alertheid uitstraalt. Het is nu, of nooit meer. We kunnen niet anders, we zijn op elkaar aangewezen. Ik voel hoe we snelheid nemen, en maak me klaar voor de landing. We gespen ons vast aan onze stoel. Het enige dat onze gewichtloosheid kan afremmen. ‘Kayla’, fluistert Phoebe me toe. ‘geloof je er in?’ ‘Ja’, zeg ik standvastig. ‘De maanlanding wordt werkelijkheid.’ Ik geef een kneepje in haar hand. Ons zicht wordt alsmaar beperkter, al zien we hoe we pijlsnel naderen. In de minuten die ons resten: laat ik los. Ieder moment dat me geraakt heeft, waarin ik me het meest levend voel, herleef ik opnieuw. Overleven is leven, zelfs met maanvrees. Ik voel hoe mijn kaken naar achteren trekken en het enige wat ik kan denken is: 'hoe belachelijk’. Ik lach en ontspan. Het laatste wat ik voel is hoe mijn hand uit Phoebe haar greep ontsnapt. Het allerlaatste wat ik zie, is hoe haar lippen me mogelijks het woord ‘leef’ toe fluisteren en hoe haar nek met een smak naar achteren wordt gekraakt. Het aller allerlaatste wat ik hoor is mijn eigen schrille gil. Alle kleur verliest zijn tinten en mijn wereld wordt zwart. … Een zilveren lichtbol pirouet om me heen, en ik dans mee op het ritme. Ik bedenk me. ‘Je buisde op het ritmische getokkel op jouw cello in de tweede graad en je sloeg je rechtervoet om in de balletles in je derde kleuter, jij kan helemaal niet dansen, noch ritme aanvoelen’.  Synchroon met mijn gedachten, stopt de zilveren lichtbol. Het eerste wat in me opkomt is ‘grijp het’, maar mijn vingers van mijn hand bungelen vastgevroren naast mijn zij. Een wolk zweeft langs me, en ik tast er naar met diezelfde hand. Ik voel niets en het geeft me angst. De wolk omgeeft me, en slorpt me volledig op. De wolk brengt me naar een plek, die ik allesbehalve ken. Het is er donker. Zou het de maan kunnen zijn?  

Zonsondergangdromen
57 1

De horror in klei

Hoe hem het Boek in handen kwam? Hij herinnert zich niks. Het heeft een naam, het boek. Een naam en een huiveringwekkende reputatie. Het heet, in een vereenvoudigde oude mensentaal, Ūxarnåt Qhu Sīnistræ. Het boek dat een wereld kan wegvagen. Het zijn mensen geweest die er een naam aan gaven, mensen die gehoord werden toen ze de vreemde woorden uitschreeuwden terwijl het boek hen doodde. Onthutste getuigen konden enkel verklaren, zonder het boek te durven beschrijven, zonder het boek bij naam te noemen, dat hun broeders in complete razernij hadden verkeerd toen ze de akelige afgrond instortten. Ze getuigden hoe de getormenteerden uitzinnig bleven krijsen, steeds dezelfde klanken, tot ze diep in de afgrondelijke duisternis op puntige zwarte rotsen uiteenscheurden. --- Mensen sidderen voor het Boek. Het kent geen genade. Tallozen daagden het uit, verraadden het of bevochten het. Mannen, vrouwen, krijgers, priesters.. Allen dachten ze sterker te zijn dan het boek. Allen zagen ze hun vergissing in. Te laat. Het boek slacht door elk vlees. Het klieft door elke schedel. Toch is het moeilijk te beschrijven. Het bevat geen letters, geen cijfers en geen tekeningen. Het bevat een ziel langs duivelse vormen. Het doet een metafysische openbaring aanschouwen van krankzinnige, bezwerende beelden die de lezer vroeg of laat de dood indrijven. Beelden die de lezer de dood doen belusten. De dood is de verlossing. --- Hoe het boek hervonden werd is een sinister en verderfelijk verhaal. Het was de bedoeling om het boek eeuwig te verzwijgen. Dat is lang de intentie geweest. Maar dat is vandaag onmogelijk geworden. Het lijkt alsof de kosmos samenspant om dat te voorkomen. Het moet schijnbaar verteld worden. Mocht er plots worden opgehouden met vertellen dan ontstaat er een reden tot diepe ongerustheid maar er wordt afgeraden om naar de oorzaak op zoek te gaan. Dan zijn de vertellers verscheurd, de verwanten uiteengerukt, en zijn ze hier nooit meer samen te vinden. Het moet een keer verteld worden, dit verhaal, om de kinderen te waarschuwen van mensen die doorgaans te vermoeid zijn geworden, wanneer ze deze vertelling voor het eerst in hun leven te horen krijgen, te onwillig om nog in te grijpen. Ongelovig. Nalatig. Onwetend. Of te zeer van de angst verlamd. --- Het was na de dood van Claire. Het was een raadselachtige dood. Na de dood van Claire werd er onder de vloer van een zwarte kleien kelder, in een loodzware metalen kist, een boek aangetroffen. Het boek bleek later eeuwen al vermist. Dat was beter zo gebleven. Niemand, werkelijk niemand heeft er baat bij om de inhoud van het boek te zien. De horror. De Dread. Het zou vele kinderen tot waanzin drijven en volwassenen krankzinnig maken. Dat is telkens, op een paar keer na, gebeurd. Want hoe het Boek gevonden werd? Een Egyptisch kind -het tijdstip is onbelangrijk- vond het boek in een zwarte granieten kamer diep verborgen onder de imposante kalkstenen klauwen van de grote Sfinx van Gizeh, die vele malen ouder is dan tot hiertoe door wetenschappers kon worden ontsluierd. Het eigenaardige boek lag in een uithoek van de kille kamer en leek restant te zijn van een plundering die lange tijd geleden had plaatsgevonden. De welhaast lege griezelkamer scheen in het bleke vuur van de dovende fakkel onder een dikke laag zandstof te berusten, maar langs het koolzwarte geblakerde plafond hingen talloze bloedsmeren, als met razende handen aangebracht in een afgrijselijk gebaar van verweer. De verdwaalde jongen, op de vloer in het kille zand gezeten, opende het zware stoffige boek, aanschouwde, ontstak kort daarna in waanzin en sloeg z'n hoofdje tegen een granieten muur te pletter.  

Lucien Haentjens
244 4

Zinnigheid

Verdergaan met de vertelling? Jazeker. Doe ik met gemengd plezier. Het is mijn taak. Neemt U gerust plaats buiten tussen de planten op het terras. De Blauwe Regen blijft de mooiste. Ze heet Elvire. Naast een ranke sierlijke bedwelmende Joëlle. Die U daarnaast ziet met het zonnehaar is de knappe Hannah, misschien wel mijn gevoeligste zus, de meest poëtische, die met haar wanordelijke en turbulente hoofd maar half bij ons op Aarde wenst te wonen. Ze luistert zelden als wij iets van waarde willen zeggen maar komt een paar dagen later exact dat vragen. Soms, want ze kan sluw zijn, is ze ons een paar dagen voor. Taske koffie? Een latte? Een Granita? Thee, Hannah? Momenteel doe ik de kopjes gebruiken die met Kerst aan onze familie worden toegestuurd uit Syracuse, nabij de commanderie der Tempeliers vandaan, waar de vloot van de Ruyter verging. Snob, zegt Laïs, snobsi en blaheur. Rookt U mee, een toepke, met mezelf en zus Alix? Biogerief is het. Akkoord ja? Gezellig zo. --- Paf-paf.. Waar ergens in de vertelling zijn we ondertussen beland? Ik was bij Diederik gebleven. Bij de beulingen die hij soms uitvoert. ("Soms in de opdracht van Wiene," fluistert m'n zusje Laïs het toehoordersgezelschap toe. Zij, soms om de wereld bedroefd, met prachtige zilveren oorbellen, Lapis Lazuli uit Avalon, zij Laïs adviseert en souffleert mij na de uren bij het hoe en het waarom van deze vertelling. De mooiste dingen komen vind ik eigenlijk van haar.) Eén feit dat al zeker is: de Dierik waarover wij vertellen kan hard uithalen. Als jongeman hing hij een groepje van vijf hyena's bloeiend en huilend in een boom te verdrogen, vertelde ik een vorige keer. Hij plukte een wespennest uit de struiken, sprak er een spreuk van bezwerende woorden op toe en rolde richting de vijf jongens een zoemend nest dat vervaarlijk van agressie zinderde. --- Nu, tegenwoordig, draagt hij onder de vilten hoed een pletse paterskruin, Diederik, met prachtig grijze haren. Hij is tenslotte broeder Franciscaan, een varende broeder op rust. Hij heeft het evenwel nog nooit zo druk gehad in dat groteske, azathothiaanse brein van hem. Officieel binnen de Orde heet hij broeder Amedee, dezelfde Amedee die zonder het te weten op het punt staat om een geheim te ontsluieren over de Maagd Maria en over de Nazareense Geboring, een thema waar hij alreeds aan de universiteit van Léopoldville, in de jaren stillekes, een aanheffend en doorwrocht boek rond publiceerde: La Confession aux Laïques-en-nog-etwa. Schrijft ook voortdurend, al eeuwen lijkt het wel, aan een schelmenroman. Een Reynaertroman. Een dikke pil. Hij ís Vos Reynaert, Diederik, gereïnkakarneerd. Er bereiken hem vaak van overal ter zee nog kleine complimenten die hij eert. Dan strijkt hij glimlachend door de grijze woeste baard en denkt hij, bijvoorbeeld, achterovergeleund in zijn antieke Chesterfieldfauteuil: "Ik hoor over mijn jonge vriend "Eminem" en zijn zevenkoppige bemanningsploeg vertellen dat het uitstekende verhalenvertellers zijn, hmm, dat ge ze dat wel als krediet moet meegeven naar 't schijnt, en dat ze soms grappige mopkes maken. Haha! Without me.. Ze hebben natuurlijk met mij, Diederik gevaren." --- Ook Louis Freese stuurt hem vaak een postkaartje toe, altijd de grelligste en grappigste kaartjes, ontzettend mooi met Bicdoedels versierd. Hij, Diederik, de luchtgitarist, was graag een Rock Superstar geworden onder de termen van Freeses vernuftige en phuncky Cypress Hill, een ploegje ware oldschool woordartiesten en cadanskunstenaars. "Men moet vaker het mooie willen zien," denkt Diederik dikwijls, "Ook in crapuul als onze Louis." Diederik leunt daarmee graag in tegen de vele zure zeurende burgermannetjes, tegen de schizofrene scheldfamilie Bernd in bijvoorbeeld. Niet alles en iedereen moeten begrijpelijk zijn, vindt hij. Laat staan consequent. Maar de Bernd maken er soms een armtierig giftig zooike van. En dan blijven we nog vriendelijk. --- Hij gidst regelmatig -geheel in het zwart gekleed, geschminkt, zoals gewoonlijk, alsof het tot zijn Geboring behoorde- de grooste groepen lijmende dwaallichtjes doorheen de gloriërende middeleeuwse prachtsteden Afwerpen en Grent, waarover hij de geesten der toeristen de meest waarzinnige, schavuitige histories inprent. Zo geloven ze bijvoorbeeld, de meeste toeristen dan toch, dat Hendrik VIII een zodanig dikke drol in de grachten van Grent achterliet geplonsd dat de zwemvijver van het elfde-eeuwse Ravensteen gedurende drie nachten vooroverliep. Ook volgens Diederik: de Steenkeutel, het eeuwenoude fort in Afwerpen, met muren evenzo gewapend als de schedels van de landerige autochtonen, telgen van de onversaagde Oorspronkelingen, de Steenkeutel is boven Afwerpen gedropt persoonlijk nog door Ramses II. --- De zwarte Farao, getuigt Diederik ernstig met gebaar, wenste namelijk graag een buitenverblijf ten westen van de heliocentrische Zonnegod, aan diens verzaligde linkerkant, waar er bier te vinden was. Vele vele - vele bierkes. Smeksmek.. Dorst? Pafpaf.. En hij zag daar plots liggen, Ramses, Osymandias, het centrum van de westelijke Aarde: Afwerpen. Daarrond: bossen bossen bossen, sporen van protokeltische afgoderij en een zootje prenatale inboorlingen. Dus: veel parkeergelegenheid voor strijdwagens en huifkarren, en tevens een groenplaats voor al dat gore groenafval. Een grote beerput, uiteraard ook, rond het Falconplein. Ruimte voor een haventje, misschien, te beginnen in de Saeftinghe? Stempel maar af. Bagger maar uit, spuit maar op. Ze werden baggerboertjes genoemd, de geldbeluste wauwelende minions van Ramses, en voeren alles naar de vaantjes, schots en scheef, op drijvende slijkerige zandstofzuigers. --- "Een Alexandrische datsja moest het worden dat buitenverblijf van Ramses De Grote in de koele moerassen tussen de eerste Menapii, een verstild en bescheiden volkje, welsiwaar nogal bedrukt "eigen volk eerst"-ingesteld, maar dikwijls terecht, zou de historie zich later meerdere keren bewijzen tot vandaag. Het volk leefde overdags nuchter in een vruchtbare doch doornachtige en drassige uithoek van het machtige, melansicholisch bezielde Kolenwoud tussen Smurfen en de Boeboeks." Paf-paf.. "Het droeg scherpe dolken van bijzondere kwalsiteiten gesmeed. Sommige mannen verborgen onder hun gordel boksbeugels uit diezelfde smidse bekomen. Er stonden altijd prachtige blonde Menapische Amazones in hun midden, nooit aan de vele communetaken verzakend en de jongens van de ochtend tot de avond aan het werk porrend. Hierover schreef later de Frankische snorreman Brassens het smartlied Pauvre Martin. Enfin. Om maar te zeggen: de stam was matriarchaal ingesteld, zeker inzake een bepaalde diepte in omgang met elkaar." --- Diederik steekt staande op een stadsvuilbak met wel zestien versulferde lucifers de Pijp van Ulthar op. Paf paf paf.. In zijn hoofd weerklinkt het phuncky Hits from the Bong, een liedje dat Diederik in tien minuten met een Bic op bierviltjes bijeenschreef, zoals ook Bob Dylan dat kon. How I Could Just Kill a Man dan weer ontstond maar zeer moeizaam uit zijn getroubleerde relatie met sommige mannen, altijd mannen, waarvan een groot deel samen de meest toxische, onverdraagzame en destructieve soort op Aarde vormt. De vlekkeloze uitvoering van zijn nummers laat hij met alle vertrouwen over aan zijn Cubaanse kameraad Louis "B-Real" Freese. Het is in elk geval een plaatje waar Alix en haar grote neef regelmatig deugddoend op dansen. Het hoofd van Diederik keert naar de toeristen terug. De pijp die rookt maar verder met de wind uit het zuidwesten. Blauwe en rode wolken verlaten sliertig doch onaangeroerd het straatbeeld van de fictieve kattenstad Kadath. Hij hervat orakelend tussen de schaapjes: "Dus, lieve menschen, er heerste daar veel inlevingsbereidheid, zowel naar de allerkleinste kinderen toe als naar de zwakkeren, de gewonden en de bedroefden. Naïef als ze waren liepen de Premenapen in tijden van spanning weinig alert op indringers gewapend. Niettemin stonden de vrouwen in hun midden tot de tanden gevaarlijk en hanteerden zij slagknuppels, slagwapens die op de tegenwoordige hurleys lijken, lichte en wendbare wapens die de Premenapii ten geschenke mee de plas overgaven aan de Saksen en de Picten en alle Keltische hordes, in feite, en ander roemrijk gespuis, dat tot vandaag nog overleeft, dat door de eeuwen meevloeit. Maar nu eerst een lange pauze, dames en heren: ik heb dorst gekregen." --- Een halfuur later is hij compleet vermist, Diederik. Verdwenen in het daglicht. Met een accordeonist schuimt hij zingend de terrassen en de kelders af, de hele rosse buurt. Bollekes Ceuninck lust hij niet, maar een Karmelietje of twee-drie zo, per ronde..    Zen we góed of slecht gezind   over de zoute ziê   we wörre gedreve deur de wind   over de zoute pekelziê   over de zoute ziê    We frête boêne meh azijn   over de zoute ziê   et spek is vör de kapitein   over de zoute pekelziê   over de zoute ziê    En gon we zuipen on de wal   over de zoute ziê   ze tappe der bier zoe bitter as gal   over de zoute pekelziê   over de zoute ziê --- De duivel hangt soms diep in de fles. Diederik vergeet nochtans nooit, nooit over geschiedenis, en citeert verkneukelend graag uit Wannes Van de Veldes Piet Breughel in Brussel: een historische vermaning aan alle Vlamingen, leest hij erin. Parafraseert dolgraag uit de middelnederlandse Diederic Van Asseneede, "die tale sal mense te rime bringen / ende te redene die aventure", vanzulkse. Hij vereert de verdonkeremaande C.C. Krijgelmans, die volgens hem een rebelse nieuwe Nobelprijs moet krijgen: "Wat een geniale genieuze klaploper was dat!" Men ziet een lurkende Diererik soms op blote voeten voorbijslenteren in een bruine pij met eromheengebonden een rafelig manillakoord dat volhangt met rookwaren, Limburgse daslook, zongedroogde wijngaardslakken, een flesopener en een paar mysterieuze, rinkelende bedeltjes. Charms die ook Wiene rond de pols of rond de enkel draagt. Zelfs haar grote neef draagt ze stiekem, onder zijn hemd of t-shirt verstopt: een zilver Christelijk kruisje dat van Meeke is geweest. Het moet honderden jaren oud zijn, het kleinood. Misschien wel duizenden, hoopt hij. †    

Lucien Haentjens
262 2

Maanmeisje HOOFDSTUK 1

Als haar stad niet bedreigd werd door natuurdemonen, kon Merliah misschien genieten van de gezellige drukte rond de tempel, de uitbundige muziek en aanlokkelijke geuren van vers gebakken brood en bramensaus. Nu wachtte ze vol spanning de ceremonie af, die hun lot zou bepalen. Haar lot.               Het groepje vrienden baande zich een weg door de menigte aan de rand van het plein. Een nieuwe stroom uitgelaten feestvierders duwde hen aan de kant, drong hen terug naar het zandpad dat de marmeren tegels van het donkere bos scheidde. Instinctief reikte Merliah naar haar opgestoken haar, om te controleren of de dolk nog op zijn plek zat. Niets aan de hand. Maar Merliahs hart bonkte in haar borst. Achter de kleurrijke lampionnen en bloemenslingers loerde de wildernis van Guran. Rododendrons en heesters ritselden in het avondbriesje. Klimop kronkelde ongebreideld over de lantaarns die het domein omzoomden.              Het Huis van de Maan lag midden in de wilde natuur. Het gebroken wit van de statige tempelmuren stak af tegen het donkere groen van de omgeving. Een oord van rust in een gevaarlijke, onberekenbare wereld.               Dit was de eerste keer dat Merliah het Feest van de Maangodin op het platteland bijwoonde. De eerste keer dat ze de prominente Tempel van Niyati met eigen ogen zag. Een sober gebouw in vergelijking met het Paleis van de Zon, maar minstens even indrukwekkend. De vele vleugels en paviljoenen die met zuilengalerijen en luchtbogen aan de Grote Hal waren verbonden, maakten het een organisch geheel. Hoge bogen en eenvoudig lijstwerk sierden de vaalwitte muren. Een grote zilveren koepel die uitliep in een spitse punt torende boven het gebouw uit. Onderaan het koepeldak waren op een brede doorlopende strook de fases van de maan afgebeeld. De spiraalvormige torens aan weerszijden van de gigantische ingang waren bezet met edelstenen die glinsterden in het rode avondlicht.              Maar het meest was Merliah onder de indruk van de weelderige natuur die het tempelcomplex omringde. Die was van een verraderlijke schoonheid. Zoiets had ze nog nooit gezien – in haar stad zou heerser Arasan dit nooit toelaten. Zóveel groen, zo dicht bij de mensen! Het zijn maar bomen en planten, probeerde ze zichzelf voor te houden. Maar één vleugje magura in hun wortels en dat vredige groen ontpopte zich tot de geniepigste moordenaars.               Merliah rukte haar blik los van de struiken met hun veel te donkere plekken en schaduwen. Ze haastte zich naar haar vrienden, die van een vlierbloesemdrankje nipten. Daarbij moest ze overhangende takken ontwijken en lette ze erop dat haar chique muiltjes niet vuil werden, tenminste niet voor het feest was begonnen. Een kelner bood haar een schaal vol lekkernijen aan. Merliah pakte twee honingkoekjes met glazuur in de vorm van een halvemaan en stak ze in één keer in haar mond.               Ze haakte haar armen door die van Nisa en Cem. Vanavond zouden ze plezier maken. Stiekem was ze opgelucht toen ze zich weer onder het volk mengden. De warmte en gezelligheid van de feestvierders voelde als een cocon, waarin ze veilig was.               Elk najaar zakten honderden bezoekers af naar het platteland van Guran om bij de Tempel van de Maan een van hun belangrijkste goden te vereren: Niyati de Lichte, de Maangodin die de mensen tegen onheil beschermde en hen de Ware Weg toonde.               Het plein liep over van het volk. Kleurrijke zijden stoffen mengden zich met sobere witte gewaden. Die laatsten waren de leden van de Tempel, dienaars van maanheerseres Silva. Zij onderhielden de connectie met de Maangodin door hun religieuze praktijken, ze vingen zieken en gekwetsten op en verrichtten wonderen door hun kennis van magura.              Weldra zou June daar tussen lopen. Merliahs hartsvriendin maakte zich op dit moment klaar voor de ceremonie waarbij ze ingewijd zou worden tot de Tempelkring. Merliah wilde de plechtige ceremonie voor geen haar missen. Ze frunnikte aan de paarse magnolia in haar gevlochten armband, die ze bij het slotritueel voor June in het water zou leggen. Ze probeerde er niet aan te denken dat hun beide levens vanaf nu voorgoed zouden veranderen.               Muziek steeg op uit alle hoeken van de tuin. Hoewel het dansfeest pas na de ceremonie en het plechtige avondmaal zou losbarsten, klonk er al volop trompetgeschal en getrommel. Mensen zwaaiden met zijden sjaals en dansten in kringetjes op de tonen van fluiten, violen en kithara’s. De lieflijke melodieën vulden Merliahs hoofd en hart. Haar benen begonnen spontaan mee te bewegen met de maat, haar saffierblauwe jurk deinde op en neer bij elke stap.               Terwijl Merliah met haar vrienden het uitgestrekte voorplein overstak, voelde ze zich plotseling naakt zonder haar mandoline over haar schouder. Al een jaar keken ze ernaar uit om op de Feestdag van Niyati met hun gezelschap op te treden bij de Tempel. Een unieke kans, die wel eens veel voor hun carrière als muzikant kon betekenen. Nu zouden alleen Nisa, Cem en Arvid muziek spelen op het feest. Enkele weken geleden viel een natuurdemon hun repetitieruimte binnen en verwoestte Merliahs kostbare mandoline. Verbrijzelde het tot op de splinter. Pijn borrelde als vloeibare lava op in haar borstkas. Ze drukte het weg, probeerde te genieten van de sfeer om haar heen. Dit was een buitenkans. Niyati’s feest kunnen vieren op het platteland, voor het eerst de wereld buiten haar stad Juro verkennen… Het gezelschap had een volledige dag gereisd vanuit Juro om het traditionele feest bij de Tempel bij te wonen, nu zou ze haar avond niet laten verpesten door een stelletje herrie schoppende natuurmonsters.               ‘Ben je er klaar voor?’ Nisa draaide zich naar haar om.Merliah voelde de spanning in haar buik. Ze forceerde een glimlach. ‘Tuurlijk.’ Ze knikte naar de brede marmeren treden die naar de Grote Hal leidden, waar de schaal met het heilige maanwater op de tempelleden wachtte. ‘De vraag is of June er klaar voor is’, grijnsde ze.

Hanne G
22 1

SYNOPSIS Maanmeisje

Merliah is een goedlachse, muzikale jonge vrouw met een rijk sociaal en cultureel leven. Er gebeuren echter vreemde dingen in haar geliefde stad Juro; een diep kwaad dat in de omringende natuur huist, dringt de stad binnen en terroriseert de bewoners, magische planten woekeren, gevaarlijke dieren en natuurgeesten veroorzaken chaos. De natuurwakers aan de rand van de stad waken over de veiligheid, houden de monsters buiten, maar deze bescherming is niet waterdicht. Merliahs droom van een carrière als muzikant wordt aan diggelen geslagen wanneer een natuurdemon haar kostbare mandoline verwoest tijdens een inval. Enkele dagen voor het Feest van de Maangodin, een belangrijke feestdag van het rijk Aeris en in het bijzonder van de spirituele gemeenschap, wordt ook een deel van de Tempel van de Maan vernield: het bescherm- en geneesoord van het rijk. De maanheerseres, die instaat voor de bescherming van het rijk, wendt de feestdag aan om steun te vragen aan Maangodin Niyati. Tijdens de ceremonie verwelkomen ze bovendien enkele nieuwe leden in hun cirkel, waaronder June, Merliahs beste vriendin, die genezeres wordt in de Tempel. Op het feest op het platteland raakt Merliah in gesprek met natuurwaker Jay en komt ze erachter dat de heersers van Aeris, zonneheerser Arasan en maanheerseres Silva, een missie organiseren om de bron van het kwaad – de bron van de magura-aanvallen in het rijk en in de stad – op te sporen en uit te schakelen. Hoewel Merliah de drang voelt haar stad en dierbaren te beschermen, sluit ze zich niet onmiddellijk aan bij de missie. Na een confrontatie met heerseres Silva en met haar vriendin June, loopt Merliah weg van het feest. Ze stuit op een ruïne en vindt daar een meisje. Koud, bleek, klein. Op het randje van de dood: Tasia, een bediende van de Tempel. Later blijkt dat zij geofferd werd door Silva aan de halfgod/demon Aodhan, die beschouwd wordt als de bron van het kwaad.  Merliah breekt binnen in een landhuis om medicijnen voor Tasia te stelen, en wordt betrapt door Jay, die daar blijkt te wonen en weldra op missie vertrekt. Nadat de jonge vrouw een spoor vindt van halfgod/demon Aodhan, waar de missiegroep op jaagt, besluit ze om de natuurwakers achterna te gaan. Als Merliah de bron en verspreider van de kwade magie uitschakelt, zal haar stad veilig zijn. Door mee te strijden voor haar volk hoopt ze bovendien hulp te krijgen van de heersers om haar muziekcarrière weer op te bouwen. Op hun tocht door de wildernis, op zoek naar de bron van de kwade magura, komt Merliah erachter dat er geen goed of kwaad is, dat de natuur beide kanten heeft, net als de mens, en dat het kwade van de natuur zelfs vaak (en ook in dit geval) ontlokt is door de mens, die de natuur steeds meer schade aanricht. De zogenaamd kwaadaardige halfgod/demon Aodhan waar ze op jagen, blijkt de bewaker te zijn van Kairos, de levensboom van de magie, waar de maanheerseres haar krachtige magische edelstenen vandaan haalt.De heersers blijken bij te dragen aan de aanvallen in de stad door hun (semi)geheime activiteit én proberen Merliah tegen te houden, eerst wanneer zij de magura probeert te stoppen en dan wanneer ze die probeert te redden. Zonneheerser Arasan wil namelijk alle magura vernietigen, terwijl maanheerseres Silva controle wil over de magura en over het volk.

Hanne G
17 1

Een sleutel naar het onbekende

Xenya had zojuist haar intrek genomen in een antiek pand aan de periferie van de stad. Het huis, omgeven door uitgestrekte velden en kronkelende paden, was een erfenis van haar grootouders. Het was doordrongen van vergeten artefacten en verborgen mysteries uit een ver verleden. Terwijl ze snuffelde op de krakende zolder van het gebouw, stuitte Xenya op een verroeste sleutel tussen een stapel vergeelde kranten en antieke fotoalbums.De sleutel, een antiquiteit van ongewisse afkomst, voelde substantieel aan in haar hand, als een reliek uit een tijd die lang vervlogen was. Xenya, getergd door haar nieuwsgierigheid, observeerde de sleutel met een zekere argwaan voordat ze zich ertoe zette om haar nieuw verworven vondst te onderzoeken. Met bedachtzame stappen bewoog ze zich naar de oude deur aan het einde van de zolder. De sleutel paste precies in het geoxideerde slot, als een puzzelstukje dat eindelijk op zijn plaats viel. Met een subtiele klik ontsloot de deur zich, een schimmige ruimte achter het vermolmde paneel onthullend. Een flits van licht doorkliefde de duisternis waardoor Xenya even verward was voordat haar ogen zich aanpasten aan de nieuwe omgeving. Ze bevond zich plotseling te midden van een betoverend mooi bos, waar majestueuze bomen hun kruinen naar de hemel reikten en een gevoel van onbegrensde verwondering over haar heen spoelde. Kleurrijke vogels dartelden door de lucht, terwijl vreemde wezens tussen de struiken en bloemen heen en weer fladderden. Het was een wereld vol magie en wonderen. Geboeid door haar nieuwe habitat, begon ze te dwalen door het bos, haar geest bezig met het contempleren van de mysteriën die voor haar lagen. Plotseling vernam ze een zacht gefluister achter een monumentale eik. Ze sloop erop af en zag een groepje elfen rond een glinsterende fontein staan, hun stemmen klonken als zachte briesjes. "Ze is hier," fluisterde een van de elfen, terwijl hij naar haar keek met ogen vol verbazing en intrige. Xenya voelde een mengeling van opwinding en perplexiteit. Wat bedoelden ze met 'ze is hier'? Voordat ze iets kon vragen, werd ze wederom omgeven door een felle flits van luminescentie. Toen ze haar oculi ontsloot, bevond ze zich weer op de zolder van haar domicilie, de sleutel nog steeds stevig in haar hand. Verward door de transcendentale ervaring die ze zojuist had ondergaan, worstelde ze met een wirwar van gedachten terwijl ze trachtte te doorgronden wat er had plaatsgevonden. Onverschrokken en vastberaden, wist Xenya dat ze meer wilde exploreren van de mystieke dimensie die ze had ontdekt. Ze stak de sleutel opnieuw in het slot, vastbesloten om andermaal de limieten tussen de sferen te overschrijden en op zoek te gaan naar antwoorden. Een zinderend aura omgaf haar terwijl de deur zich opende en ze plotseling werd meegesleurd in een onheilspellende duisternis. Ze werd geconfronteerd met een sinistere dimensie waar schaduwen zich als dreigende entiteiten voortbewogen tussen vervallen ruïnes en verlaten straten. Een verstikkende atmosfeer van vrees en wanhoop omhulde haar terwijl Xenya zich realiseerde dat ze zich niet langer bevond in het betoverende schouwspel van haar ontmoeting met feeërieke schepsels, maar in een onbekend rijk doordrongen van duistere krachten en onpeilbare verschrikkingen. Met een laatste blik op de verroeste sleutel in haar hand, die nu een symbool van haar hachelijke onderneming was geworden, werd Xenya’s lot in de afgrond van het onbekende geworpen. 

Felicia
6 0