Via Bowie (2)

4 nov 2025 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

Nootje van de auteur: tussen al die mooie gelaagde woorden voel ik me altijd een beetje misplaatst met mijn uitbarstingen. Ik heb alleen geen poëzie in mij... Ik wou dat ik het kon, een heel moment vatten in slechts enkele lijnen. Schikken er herschikken van die weinig woorden, alleen al om het gevoel juist te krijgen. Ik verzin gewoon verhaaltjes... tja.

-mvg-

Klop, klopklop, klopperdeklopdeklop.

Hij grijpt de broek die over de bandrand hangt. Een afgebleekt paars geval met gescheurde knieën maar hij heeft geen tijd om de klim naar boven te wagen op zoek naar een iets minder bestoft kledingstuk.

'Klopklop! Het kloppen neemt een meer opdringerige vorm aan.

'Ik kom!' gilt hij zo luid hij kan. Hij huppelt op één been rond in het plakkerige bloed op de vloer van de badkamer. Hij wint uiteindelijk het gevecht met de broek en schiet op blote voeten de gang in, in de richting waar hij de voordeur vermoedt. Het is jaren geleden. Het enige licht komt vanuit de badkamer achter hem. Zijn eigen schaduw hopt grillig voor hem uit en belemmert zijn zicht. Hij knalt met zijn blote voeten tegen een losgeraakte tegel. De pijn schiet van zijn teen naar zijn hersenen. Luid vloekend hopt hij op één been rond, met zijn pijnlijk kloppende teen in zijn hand geklemd.

'Klop klop!'

'Ik kom!' tiert hij nijdig. Het kloppen houdt beleefd op. Al perst het ongeduld van de bezoeker zich als een vieze walm door de kieren en gaten in de deur. De deur zit op slot.

Natuurlijk.

Zijn handen zoeken koorstachtig naar de nagel waar hij, héél zeker weten, de sleutel aan bewaart.

'Auw, verdomme!' Hij jankt van pijn. De nagel is er nog steeds, nu voorzien van een laagje huid. Hij vervloekt de Kosmos, luid en in bijzonder grove termen. Met zijn hand in zijn mond gepropt, stort hij zich in de strijd om in de schemer de sleutel in het slot te krijgen. Stofdeeltjes dansen in het spaarzame licht.

'Ha!' Hij slaakt een triomfantelijk kreet wanneer poging zeven eindigt met een bevredigde 'klik'.

Het licht overvalt hem.

Hij staat met dichtgenknepen ogen op de drempel. Pas na enkele pijnlijke minuten waarbij hij het idee heeft dat zijn ogen terplekke in hun kassen smelten, slaagt hij erin om door de tranen heen min of meer iets te zien. Hij maakt al jaren geen deel meer uit van de wereld, veilig opgeborgen op de zolder van het onbewoonbaar verklaarde huis. En nu staat de wereld aan zijn deur in de vorm van een enthousiaste man in een ongezien fel uniform. Er staat een even oogverblindend busje naast het huis, de motor ronkt vriendelijk.

'Bent u de Afgezant?'

'Pardon?'

'Hier even tekenen, graag.'

Nog voor hij goed en wel bekomen is vanal die felle kleuren in zijn anders duistere wereld, krijgt hij een tablet onder de neus. Hij bekijkt het ding met de nodige argwaan maar zijn bezoeker lijkt het allemaal doodnormaal te vinden.

Zijn vermogen om zich aan te passen is goed ontwikkeld. Zijn brein herkent het ding als vervanging van 'pen en papier' en daarmee is de kous voor hem af.

'In dat hokje graag,' komt het behulpzaam. Hij zet iets dat lijkt op wat ooit wel een handtekening had kunnen zijn maar de man let er niet eens op. Hij tovert een doos uit het busje en overhandigt die hem statig.

De blitse bezoeker keurt hem grondig en zijn meer verantwoordelijke kant neemt het over. Hij staat in het deurgat, op blote voeten (met één bloedende teen) en slechts gekleed in een oude broek. Met een gat in zijn zij en opgedroogd bloed in zijn haren van zijn trieste uittocht via de badkuip. Hij recht trots zijn rug en ondergaat stoïcijns de keuring van de man, alsof hij dagelijks zo rondloopt.

'Zo te zien heb je er een zware ochtend opzitten,' komt het opgewekt. 'Nog een prettige dag verder.' En met deze gevleugdelde woorden klimt de man gezwind in zijn busje, schakelt in eerste en zoeft bijna geluidloos weg.

Hij blijft alleen achter.

Met het pakje.

Niemand weet dat hij hier woont en het adres is bijzonder precies:

'De Afgezant, tegenover de lavabo in de badkamer. Gevolgd door straatnaam en dergelijke.

Hij gaat op de drempel zitten en prutst de doos open.

Nog een doos, kleiner, steviger. Een knalrode boterhamdoos met dekseltje. Er komt een vage geur van vochtige aarde en schimmels uit het plastiek.

De zwammen zijn groenachtig, als het licht goed valt.

'Sh*t,' vloekt hij zachtjes. Hij port in de zwammen tot ze trillen in hun bakje als levende beestjes. Zwammen opsturen is even dringend als: 'Bel me, nu!' Het was een populair communicatiemiddel.

Ooit.

In een vaag en ver verleden, zo wist hij nog.

Er is één groot nadeel: hij is niet het zweverige type. Zwammen zorgen voor een grote kater, een enorme dorst, maag-en darm klachten en hoogstens ziet hij één klein roze olifantje. Meer dan dat wordt het niet.

Hij bolt zijn wangen en blaast langzaam uit.

Hij moet een sjamaan vinden.

Iemand die contact kan maken, een soort openbare telefoon voor goddelijke interventies.

Hij onderneemt, bijzonder voorzichtig deze maal, de klim via de gebroken trap naar de zolder en raapt her en der verspreide kleren op. Hij propt de boterhamdoos in zijn afgeleefde rugzak en laat de deur van het huis openstaan.

Zijn tijd hier zit er op.

Hij heeft eindelijk iets te doen!

Met een pas teruggevonden enthousiasme verlaat hij het krot en wandelt de veldweg op, in het bandenspoor van het felgekleurde busje. En terwijl hij alle sjamanen uit zijn geestelijke adresboekje overloopt, beseft hij dat de jaartallen ernaast al eeuwen voorbij zijn.

En hij heeft van horen zeggen dat sjamanisme de dag van vandaag nogal zeldzaam is...

 

 

 

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

4 nov 2025 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket