Lezen

Tip

Het duivenjong

Hij groef een kuil om een verlangen te begraven dat hij niet herkende. Hij groef de kuil met zijn handen, een schop was hij thuis vergeten. Het was lente en de grond was hard, maar niet zo hard dat het onmogelijk was om de eerste laag humus weg te krabben. Zijn nagels werden zwart. Hij had een plekje gekozen onder een grote eik, de enige boom waarvan hij de bladsoort kon herkennen. Het was een zonnige dag en ze waren ook zonnig opgestaan. Zijn vriendin had naast hem gelegen met een glimlach op haar gezicht. Ze was klaarwakker geweest en ze glunderde.Het was hard werken, een kuil graven met je handen. Na een half uur had hij een klein hoopje aarde naast zijn knieën verzameld. Hij liet zijn handen op zijn dijen rusten. De aarde was vochtig en trok strepen op zijn broek. Een hond kwam aan hem snuffelen, keek in het gat en rende weer naar zijn baasje toe. De man knikte naar hem en hij knikte terug. Niets uit hun interactie deed vermoeden dat zijn gedrag op z’n minst bijzonder te noemen was. De man liep verder en zijn hond holde voor hem uit. In hun spoor viel zijn blik op een figuur aan de andere kant van het grasveld waar hij zat te graven. Een vrouw zat op haar hurken in het gras. Haar oranje jas stak als een verdwaald gloeiend kooltje af tegen het beginnend groen dat haar omkaderde. Ze viel op. Ze had Kenny van Southpark kunnen zijn, als ze haar kap over haar hoofd had getrokken. Ze keek naar iets, maar hij kon niet zien naar wat. Haar onbeweeglijkheid deed hem zijn adem inhouden, alsof hij ook stil moest zijn. Hij vergat zijn kuil. Hij bleef kijken naar hoe zij keek naar iets wat buiten beeld viel. Hij dacht aan hoe de wortels van de bomen zich onder hem vertakten en onder het veld door liepen, rechtstreeks naar haar. Hij verbeeldde zich hoe fungi onder de grond via synapsen informatie over hem zouden doorgeven aan haar. Ze zou hem kunnen kennen zonder ooit naar hem te kijken. Ik graaf een kuil om mijn verlangen te verbergen. Als ze bomen waren, zou zij nu weten hoe hij de zon op zijn rug voelde, hoe hij zich ernaar boog. Ze zou weten wat hij voelde wanneer de regen op hem viel, wanneer iemand met een mes in hem zou kerven, hoe hij dronk van grondwater, waar hij voedingstoffen vond. Ze zou weten waar hij zijn nazaten plantte, in welke kuil hij hen verborg. Ze zouden woordeloos kunnen praten. Hij stak zijn vingers weer in de kuil. Bijna in antwoord daarop keek ze om. Hij zwaaide niet naar haar. Hij keek naar haar en ze keek weer weg. Ze legde haar hand op de grond. Een jonge duif viel uit het nest. Hij rommelde met zijn vingers in de kuil. Hij hoorde haar woorden door de grond denderen. Welke duif?Een houtduif, denk ik. Hij zag de vrouw met haar handen over de humuslaag gaan. De aarde reageerde op haar aanraking. Moet ik het oprapen? Moet ik het redden? Moet ik de natuur zijn beloop laten? Gaat het dood?Hij dacht aan zijn vriendin, vanochtend in bed, de grijns op haar gezicht, de woorden die uit haar mond rolden. Hij dacht aan de vogel die uit zijn nest viel en verlaten werd. Meenemen. Redden wat er te redden valt. Eenmaal het jong er is, moet je het koste wat het kost beschermen.De vrouw trok haar hand weg, alsof de grond verzengend was geworden. Hij groef verder en probeerde niet naar haar te kijken, maar even later zag hij haar oogverblindende jas naar de uitgang van het park lopen. Ze hield haar ellebogen geplooid, haar handen voor haar buik geklemd. Hij zag alleen haar oranje rug en toen verdween ze. Een kuil wordt niet per se dieper hoe langer je graaft. Hij bleef over de oppervlakte schuren, brokken aarde gleden tussen zijn vingers. Met het verlangen wilde hij ook de vertwijfeling begraven. Eenmaal het kind er was, moest hij het koste wat het kost beschermen. Wat als het kind uit het nest viel? Er kwam geen antwoord.  +++ Ze had het duivenjong meegenomen uit het park en legde het voorzichtig in het gras van de tuin. Het was dood, in haar handen gestorven onderweg naar huis. Sinds januari geloofde ze niet meer dat een mens alles redden kon en toch trilden haar handen onophoudelijk terwijl ze het lijkje verder droeg als een rouwklager. Ze had haar eigen kind zo willen dragen. De jongen in het park zou pas binnen enkele maanden zijn kind dragen Ze had haar handen op de grond gelegd en ze had hem gezien, echt gezien, niet zoals mensen elkaar in de ogen kijken en denken te weten wat er zich achter de irissen van een ander verschuilt. Ze had zijn angst gezien, zijn twijfel, zijn verlangen. Ze had het ongeboren kind in hem gevoeld en zijn vertwijfelde wens het nu al te willen begraven. Ze wilde hem zeggen dat niets goed voortkwam uit het begraven van een kind. Zijn aanwezigheid en zijn ongeboren kind hadden haar aangespoord het duivenjong mee te nemen, zonder te beseffen wat de uitkomst daarvan zou zijn. Nu was het jong dood. Nu zat ze ermee in de tuin, nu legde ze het op het gras, nu huilde ze om de allesomvattende afwezigheid. Met haar handen groef ze een kuil om te verhinderen dat haar verlangen zou blijven uitdijen. Je kon verlangen niet begraven, ze benijdde de jongen erom dat hij dat dacht. Je kon verlangen alleen inperken, je kon het omringen, je kon het insluiten, je kon het vastzetten zodat het niet groter werd dan jezelf. Het verlangen naar haar eigen kind was groter dan haarzelf. Ze groef en groef en groef en groef. Ze groef een gat dat groter was dan zichzelf. Het was lang en breed en ondiep. Het kostte haar een dag en nog een dag en nog een dag en ze weigerde een schop te gebruiken. Op de vierde dag kon ze er helemaal in gaan liggen. Het duivenjong had ze in een zakje in de vriezer gelegd. Het was koud en klam en een beetje vochtig toen ze het lijkje op haar borst legde in het midden van het gat. Ben je daar?Het was middag, de zon laafde zich aan haar. Het duivenjong schitterde in het licht. Ben je daar?Er kwam geen antwoord. Ze wilde dat ze een boom was, zodat haar wortels altijd in contact zouden staan met een ander, zodat het nooit stil zou zijn. Soms valt het kind uit het nest. Dan wordt het stil. Dan graaf je een kuil en je laat je verlangen erin zakken. Je hoopt dat het verdwijnt. Je hoopt dat met het verlangen ook het verdriet verdwijnt, de vertwijfeling. Maar niets verdwijnt ooit. Het transformeert alleen. Het gaat op in de grond en komt elders weer boven in een vorm die je niet meteen herkent. Ze lag doodstil in de kuil. Haar borst deed het duivenjong bijna opvliegen. Omhoog. Omlaag. Omhoog. Omlaag. Er vlogen kauwen over, schreeuwend. Soms kan je het kind niet beschermen. Dan wordt het overal stil. Ze voelde hem, haar zoon, niet de man in het park. Hij antwoordde woordeloos.Daarna begroef ze het duivenjong. Ze veegde het gat weer dicht, stampte de aarde aan, wiste sporen weg.  +++ Vier dagen later was hij de kuil gaan opzoeken in het park. De kuil was geen kuil meer. Het hoopje zand was weggewaaid of dichtgemaakt door een ander dan hemzelf. Hij wist wel nog exact waar hij gegraven had: die ene plek onder de boom waar de lievevrouwebedstro bloeide. Hij had zijn vriendin meegenomen. Vanochtend had hij zijn hand op haar buik gelegd en haar verteld over de kuil en het duivenjong. Ze had hem verzekerd dat het normaal was om angstig te zijn over de verantwoordelijkheid die ze plots, sinds een paar dagen, moesten dragen. Ze had voorgesteld om iets in de kuil te planten.  Hij toonde haar de boom en de verdwenen maar niet vergeten kuil. De donkere aarde was bijna onzichtbaar onder de lievevrouwebedstro die plots was opgerukt alsof het ook sporen wilde uitwissen. De vrouw met de oranje jas was nergens te zien. Hij stapte naar voren en in zijn beweging botste hij op iets, het tolde rond onder de begroeiing. Zijn vriendin bukte zich en greep het met haar hand. Het was een bruine eikel, onverwacht in het voorjaar. Hij nam hem van haar over en hurkte. Hij  legde zijn hand op de grond. Meenemen? Laten liggen?Een groepje kauwen speelde krijsend in de lucht. Laat maar liggen. Laat maar groeien.

eenstweedrie
163 6

Kaap Voorn

   Er zijn er niet van haar. Stemmen. En hoe de zilte bries hen beschermd in het onverstaanbare. Een aangevlogen hand voor een mond die niet weet waar de woorden zouden belanden, mocht het kunnen, misschien daar, daar waar hoge en lage druk elkaar gebieden.    Een koppel misschien, gezandstraald tot de stilte waarin ze willen wiegen, staat kaarsrecht, misschien, stokstijf bevrozen, misschien hebben ze haar over het water als een donderende golf horen aanrollen, en nu, is de echo nu, of al het betrapte valt te vermijden?   Zij door hen, zij door haar, zij door zij als zijden naast elkaar door, zijdens door de vingers geglipt van wat zich niet laat bewaren, muren van gisteren, muren van morgen, en de meeuwen schrikken op. Een schot. Is er één niet van hen.    Weeë geur in de lucht.    De hele start richting horizon, tegen de branding in. Een roestige zeemijn, egel koprollend op kop, achtervolgt door een wolk vol schelpengruis en flarden wier, haar voeten kleven als lava.    Ze stolt.    Korrels verglazen als druppels dauw op de haartjes op haar armen en op haar benen, overal om haar heen, ijsblauwe schaduwen. Het koppel misschien, smeltend misschien, smeltend uit een schreeuwen. Hagelstenen van woorden die op haar levenslijn roffelen en het kietelen van een antwoord willen geven, het kietelen van geen vraag meer te stellen.    De maalstroom voert hen allemaal mee, hoog, laag, geen tij meer om te keren, ze zou thans zweren strandjutter te zijn geweest. Een houten sirene te hebben bevrijd. Boegbeeld van het schip dat tegen de tijd strijdt.     

Bas Tuurder
42 1

De vrouw die haar hamster savooikool gaf

De meeste mensen die als kind een hamster hadden, hebben minstens één getraumatiseerd verhaal overgehouden aan hun huisdier. Het is algemeen geweten dat veel hamsters sterven op vreemde manieren. Voor Serafine Montagne is dat niet anders. Serafine woont in een klein appartement met haar nieuwste hamster Gerald. De vorige hamster, meneer Sniffels, was een kleine maand geleden om het leven gekomen. Op een nacht was hij ontsnapt uit zijn hok. De deur naar de badkamer stond open en daar was meneer Sniffels omhoog geklommen. Serafine vond de hamster pas laat in de ochtend, drijvend in de wc-pot. Dat was de achttiende hamster die ze was verloren. Gerald was nummer negentien. Ze blijft nieuwe hamsters halen, want de kleine beestjes vindt ze gemakkelijker in de omgang dan andere mensen. Serafine komt het liefst zo weinig mogelijk buiten. Ze vermijdt mensen wanneer het even kan en houdt liever conversaties met haar pluizige huisgenoot. Op een zonnige novemberochtend sloft ze haar slaapkamer uit in een flanellen vaalroze kamerjas. Geeuwend zet ze een verse pot koffie. Terwijl ze blaast op haar stomende mok, sloft ze verder richting de grote hamsterkooi die een prominente plaats inneemt in de woonkamer. Door de stoom wasemt haar bril aan en Serafine zet de kop voorzichtig neer op de salontafel om de bril schoon te vegen. “Goeiemorgen, m’n liefje”, kirt ze intussen. “Heb je honger?” Gerald de hamster ziet er zelf nog slaperig uit en knippert met zijn donkere kraaloogjes in haar richting. Hij deinst achteruit wanneer Serafine het hok opent. Ze steekt haar hand naar binnen en Gerald probeert te vluchten voor de intrustieve reuzin die zijn rust komt verstoren. Het is tevergeefs. Ze grijpt hem vast en brengt de lichtbruine hamster dicht bij haar gezicht. “Dag meneertje Gerald, heb je goed geslapen?” Ze stelt de vraag alsof ze verwacht dat hij elk moment antwoord kan geven. Serafine bestudeert hem nog even terwijl Gerald - intussen klaarwakker - zich vruchteloos probeert los te wrikken. Uiteindelijk zet ze hem terug en aait met haar wijsvinger liefdevol over het lijfje van de bevende hamster. Nadat ze het deurtje van het hok weer heeft gesloten, draait ze zich vastberaden om. “Goed. Tijd voor ontbijt.” In zichzelf neuriënd opent ze de koelkast en haalt er een gehalveerde savooikool uit. Vanuit de hamsterkooi houdt Gerald haar nauwlettend in de gaten. Bij het eerste zicht op de kool, springt hij piepend recht en duwt zijn voorpootjes tegen de tralies. Serafine grinnikt. “Ja ja, rustig maar.” Ze hakt de savooikool in dunne reepjes met een groot koksmes. Met een bakje vol savooikool gaat ze terug naar de kooi, waar Gerald intussen luid piepend rondjes loopt door de houtschilfers. Een kleine stofwolk stijgt op en daalt weer neer wanneer de enthousiaste hamster tot stilstand komt en zich omhoog richt aan het deurtje. Hij stort zich al op de koolreepjes nog voordat Serafine het bakje goed en wel heeft kunnen neerzetten.   De volgende ochtend voltrekt zich hetzelfde tafereel. Serafine zet koffie en zegt goedemorgen tegen Gerald. Daarna loopt ze naar de koelkast en haalt er de overschot van de savooikool uit, waarop Gerald helemaal gek wordt en het bakje met de kool in stuift. De ochtend daarna verloopt bijna hetzelfde. Serafine zet koffie en zegt goedemorgen tegen Gerald. Daarna loopt ze naar de koelkast, maar deze keer haalt ze er geen savooikool meer uit. Gerald ziet vanuit zijn hok niet dat de savooikool op is en begint in anticipatie alvast te piepen en rondjes te lopen. Wanneer hij zich op het eetbakje wilt storten, houdt hij abrupt halt. Hij snuffelt aan het bakje, schuifelt eromheen… gaat nog eens naar de andere kant, snuffelt nog eens… Hier zit helemaal geen verrukkelijke, sappige, succulente savooikool in! Zijn bakje is gevuld met granen, zaden en… droge brokjes! Prompt keert Gerald zich om en gaat in een hoekje van de kooi zitten, met zijn stompe staart richting het verraderlijke eetbakje. Serafine begrijpt er niets van. “Wat is er toch aan de hand, m’n liefje?” vraagt ze bezorgd.   Twee dagen gaan voorbij, Serafine probeert alles om Gerald te laten eten. Ze geeft hem hamstersnoepjes, die hij niet aanraakt. Ze probeert verschillende soorten zaden, granen en bessen, waar hij niet eens naar kijkt. Ze geeft hem rauwe en gekookte broccoli, wortels, sla… Intussen lijkt Gerald zachtjes weg te kwijnen. Hij stopt zelfs met drinken en loopt niet meer in zijn rad. Ten einde raad gaat Serafine naar de supermarkt. Ze verdringt hoe vreselijk ze het vindt om buiten te komen, onder de mensen. Terwijl ze in de groentenafdeling staat, valt haar oog op een stapel savooikolen. Plotseling herinnert ze zich hoe Gerald enkele dagen geleden nog helemaal gek werd toen ze zijn bakje daarmee had gevuld. Serafine slaakt een kreet en propt alle savooikolen in haar winkelmand. Ze haast zich naar huis. “Meneertje Gerald, liefje!”, roept ze bij het binnenkomen. “Ik heb het! Ik heb je savooikool!” Gerald ligt zielig op de bodem van het hok. Hij heeft zich ondergenesteld in de houtschilfers, alsof hij zichzelf wilt begraven. Serafine neemt een van de kolen uit haar tas en houdt die tegen de tralies. Geralds snuit beweegt op en neer. Wanneer hij de savooikool gewaarwordt, slaan zijn oogjes helemaal open en springt hij recht. Serafine snijdt de kool in stukken, Gerald eet zijn buikje rond en loopt al gauw weer rondjes in het hamsterrad.   De rest van de week loopt weer zoals voordien. Elke dag zet Serafine koffie en zegt ze goedemorgen tegen Gerald. Daarna loopt ze naar de koelkast en haalt ze daar een deel van de savooikool uit, waar Gerald zich elke dag weer op stort alsof hij compleet uitgehongerd is. Na een tijd begint hij minder snel verzadigd te geraken. Serafine moet hem telkens meer savooikool geven om hem rustig te krijgen. Ze moet tegenwoordig veel vaker naar de markt dan ze eigenlijk zou willen. Gerald eet op den duur bijna een volledige kool per dag. Hij is drie keer zo groot als enkele weken geleden.   Een maand nadat Serafine Gerald voor het eerst toevallig savooikool voederde, kunnen de tere hamsterdarmpjes van Gerald zijn fixatie niet meer aan. Hij is nu vijf keer de grootte van een normale hamster. Wanneer hij op een namiddag richting zijn rad sjokt, valt hij plotsklaps neer. Serafine vindt hem niet veel later. Ze probeert hem nog te reanimeren, maar tijdens deze actie duwt ze al het opgehoopte gas van de savooikool uit Geralds lijfje naar buiten. De stank is ondraaglijk. Kokhalzend gooit Serafine het stinkende hamsterlijkje in de vuilbak. Ze trekt haar jas aan en vertrekt naar de dierenwinkel. Hamster nummer twintig zal ze geen savooikool geven.

LeenB
41 3