annick

Gebruikersnaam annick

Teksten

Het gevecht van de leeuw en het meerkoppig monster

Wij hebben dwangarbeid gekend in ruil voor lonen die veel te laag waren om voldoende te kunnen eten, ons waardig te kleden of te wonen of om onze kinderen als dierbaren te kunnen opvoeden. Wij hebben spot, beledigingen, slagen gekend die we ‘s ochtends, ‘s middags en ‘s avonds moesten ondergaan, omdat wij ‘negers’ waren. Wij zijn getuige geweest van het afschuwelijke lijden van degenen die veroordeeld waren voor hun politieke standpunten of godsdienstige overtuigingen: verbannen in hun eigen land was hun lot nog slechter dan de dood. Wij hebben gezien dat er in de steden prachtige huizen voor de blanken waren en bouwvallige barakken voor de zwarten. Wie zal ooit de slachtingen vergeten waarbij zo velen van onze broeders omkwamen, de cellen waarin degenen werden geworpen die weigerden zich aan een regime van onderdrukking en uitbuiting te onderwerpen. Wij, die in ons hart en met ons lijf geleden hebben onder de koloniale onderdrukking, wij zeggen nu luid en duidelijk: dat alles is voortaan gedaan! — Uittreksel uit de toespraak van Patrice Lumumba   De Afrikaanse hoop werd geboren brullend als een leeuw. En samen met hem de verandering. Luid en wild razend als een wervelwind door de Afrikaanse vlakten. Niets zou nog zijn zoals het was, zijn strijdlust was groot. Zijn idealen en dromen glinsterden aan de hemel als de diamanten die de grond rijk was. Hij liep met grote passen, rug recht, blik vooruit. Vooruit, daar waar hij beelden zag van zijn land als eenheid en later, het gehele continent als één paradijs voor allen met een donker glimmende huid. Glimmend van trots op wie ze waren. Nooit nog een gevoel van misschien, een sprankje onzekerheid. Niemand zou nog om hen heen kunnen, niemand zou hen nog durven ontkennen.   Hoe meer hij sprak over de onafhankelijkheid van zijn volk, hoe meer hij op handen gedragen werd. Waar de mensen niet durfden van dromen, gaf hij hun. Te lang hadden ze geleden onder overheersing, onder de leugens over hun minderwaardigheid tegenover een alles opslokkend meerhoofdig monster. Zo lang dat ze het gingen geloven. Ze hadden de brutaliteit nodig van één van hen om hun eigenwaarde terug te krijgen. De leeuw die tegen het monster opstond en het zou verslaan. Daar waar hij ging, trok de hemel open en scheen de zon stralend als om zijn grootse ideeën en daden in het daglicht te zetten. De wind blies als om alle leugens rondgestrooid door een paranoïde monster weg te vagen in de donkerste hoeken van het universum. Een monster bang om zijn macht, gestoeld op de angst van een bevolking, te verliezen. Een monster met hebzucht zo groot als de rijkdommen van het land. En als wraakzuchtige demonen brulde het en spuwde zijn vurige haat in het verhit aangezicht van de leeuw. Hij moest vernietigd worden zodat de bevolking weer zou trillen van angst bij het aanzien van de vele koppen van het monster. En vertwijfeld zou staren naar hun eigen beeltenis in het woelige water. Dus ontstond er een duister plan. Ook de bevolking kende hebzucht en zou mits de juiste prijs de leeuw in zichzelf vernietigen. Hij werd geslagen en vernederd. Zijn mooie manen werden geknipt, zijn fierheid in stukken gesneden. Alles werd opgelost. Begreep de bevolking dan echt niet hoe ze zichzelf mishandelden in opdracht van een monster dat op de achtergrond toekeek en in zijn vuistje lachte. Later zag ik een blanke man trots zittend in zijn zetel, vertellen hoe hij dit prachtige lichaam in stukken sneed om het dan op te lossen in een vat zwavelzuur zodat er geen spoor meer van over bleef. Men wou vermijden dat zijn graf een bedevaartsplaats werd. Een plaats van hoop voor de bevolking. Het verzet moest gebroken worden, de minderwaardigheid terug ingeprent. Zijn aandenken; de kogel in zijn hand. Een hooghartige glimlach om de lippen terwijl hij het door zijn vingers liet glijden. Voelen, tasten, genieten van de overwinning. Niemand zou hem iets kunnen maken. Hij was de afgezant van het monster, zijn slachtoffer de ontmaande leeuw. De tanden van deze ooit brullende koning, het enige overblijfsel van deze grootse man, pronkend in zijn vitrinekast. Het ultieme symbool van de overheersing van het monster! Victorie. Dacht hij. Maar de leeuw was de Afrikaanse hoop! Na zijn dood dompelde het land in de rouw. De zon stak zich weg achter de wolken die dikke tranen huilden. Alles werd schoongespoeld. En weer blies de wind alle leugens weg in de verste uithoeken van het land. En nog een tijdje later hoorde men een stem in de nevel “dipenda” fluisteren. De bevolking keek op en in hun ogen glinsterden diamanten.  In het water zagen ze het beeld van een groots onafhankelijk Afrika. In elke vezel en elke ader klopte en stroomde zijn droom, warm en dik.  Een trotse bevolking die zijn gelijken zag en herkende als één Afrikaans ras, tekende zich aan de horizon

annick
15 0

De geheime bibliotheek.

Gisteren kwam ik een oude vriend tegen en gezien het zachte weer gingen we nog een terrasje doen. Toen hij zijn portefeuille uit zijn jaszak nam om te betalen, viel er een briefje uit. Hij vertelde me dat hij lang geleden een vriend hielp met diens verhuis en toen per ongeluk met het versleuren van de meubels dit papiertje vond. Hij was dit al lang vergeten tot het nu uit zijn jas kwam dwarrelen. ‘Alsof het voor jou bedoeld is’, zei hij. ‘Hou het maar.’  Het bleek een plannetje te zijn met de wegbeschrijving naar een geheime bibliotheek. Ik moet toegeven dat mijn nieuwsgierigheid geprikkeld was en ik serieus veel zin had in deze zoektocht. Even bedacht ik dat dit alles één grote grap was maar al snel legde ik dat naast me. Ik zou morgenvroeg naar de geheime bibliotheek op zoek gaan. Toen ik deze morgen in mijn slaapkamer stond klaar voor mijn zoektocht, overmeesterde me het vreemde gevoel dat ik dit al eens eerder had meegemaakt. Ik keek naar mijn handen als verwachtte ik daar een boek maar ze waren leeg. Ik schudde mijn warrige gedachten uit mijn hoofd en ging naar beneden. Daar checkte ik nog eens voor alle zekerheid of ik het briefje op zak had. Toen sloeg ik de voordeur achter me dicht. Na lang zoeken, vond ik de juiste zijstraat. Opgelucht ging ik verder. Even dacht ik het nooit te vinden.  Op het briefje stonden de aanwijzingen duidelijk genoteerd maar telkens wanneer ik dacht er te zijn, bleek ik me in een totaal andere straat te bevinden. Alsof ik door op een verkeerde toets te drukken het gehele stratenplan door elkaar gooide. Enige tijd later stond ik voor een verlaten, afgeleefd gebouw. Desondanks liet ik me niet ontmoedigen en ging op zoek naar een deur. Toen ik ze gevonden had, kreeg ik er geen enkele beweging in. De ramen waren met hout dicht gespijkerd en nergens kon ik ook maar een opening vinden om binnen te geraken. Teleurgesteld ging ik op de stoep zitten en bemerkte toen pas dat het al enige tijd geleden was dat ik nog een levende ziel had gezien. De straat was volledig verlaten op mij na. Plots werd de lucht erg donker en het begon verschrikkelijk te waaien. Ik wilde mij recht zetten maar werd meegenomen door de kracht van de wind. Als een speelbal vloog ik de hoek om en zag nog net de rand van een jurk verdwijnen. Toen in weer recht krabbelde, ging ik op onderzoek uit. En inderdaad achter een kartonnen bord verscholen, bevond zich een kier in de muur. Als een kier in de tijd, dacht ik te horen. Maar toen ik omkeek, zag ik niemand. Al zoekend liep ik kamer na kamer in en uit maar er was niets dan stof en vervallen meubels.  Ik begaf mij naar de eerste verdieping en verwachtte daar nog meer kamers aan te treffen maar ik bevond mij in één grote lege ruimte. Niets en nog eens niets. Ik zette mij op de grond en voelde toen pas hoe hongerig ik was. Ik had totaal geen tijdsbesef meer. Hoe lang was ik al op zoek? Ik was deze morgen vroeg, nog voor het licht werd, vertrokken.  Maar hoe lang ik in dit deel van de stad en in dit huis reeds zoekend ronddwaalde, was me een raadsel. Toen ik opkeek, bemerkte ik een wapperend gordijn. Dat had ik eerst toch echt niet gezien. Nieuwsgierig stond ik op en deed het opzij. Ik bevond me in een grote, ronde koepel die baadde in het licht. Overal zag ik boeken. Even stond ik verbijsterd te kijken. Tot mijn ontsteltenis zag ik de gedaante van een jonge vrouw die mij wenkte. Ik probeerde haar te volgen maar ik moest mijn uiterste best doen om haar niet te verliezen in dit doolhof van gangen gevuld met boeken. Overal boeken. Op een gegeven moment stond ze stil en overhandigde ze me een boek uit de rekken. Dit is niet de eerste keer dacht ik toen ik in mijn slaapkamer naar mijn lege handen keek.

annick
0 0