FES

Gebruikersnaam FES

Teksten

Tussentijd

 Als Asa niet in de buurt was geweest had hij Pontus niet herkend. Hij duwt de kar terug in de rij. Draait zich om en haast zich naar de auto op de parking van de supermarkt. Hij stapt in. Als ze de parking komen opgelopen laat hij zich onderuitzakken. Obser-veert hen door de voorruit.    Asa duwt een volgeladen winkelkar voor zich uit. Pontus loopt voorovergebogen. Het T-shirt slobbert rond zijn mager bovenlijf. Het hinken is erger geworden, zijn lichaam kantelt bij elke stap. De dertig jaar gevangenis hebben sporen achtergelaten; de ge-spierde vent, zoals hij zich hem herinnerde, is getransformeerd in een wrak. Naast hem loopt een jonge vrouw, vermoedelijk hun dochter, achter een kinderwagen. Ze blijven verderop staan. Pontus opent de koffer van een gammele Volvo. De wieg wordt van de kinderwagen getild. Boodschappen moeten worden ingeladen. Het wordt een gedoe voor ze met zijn allen zijn ingestapt. Ondertussen denkt hij na over de toevallige ontmoeting. Al is ze eenzijdig. Toevalligheden, onvoorziene omstandigheden, het zijn uitdagingen die hij altijd naar zijn hand heeft gezet. Met succes. Behalve die ene keer. Toen was het goed fout gelopen, maar hij had de situatie onder controle gekregen. Flarden van beelden, de sfeer van die dagen, hij roept ze moeiteloos op. Na zijn arres-tatie had Pontus zich aan hun afspraak gehouden. Hij bekende de brandstichting, de moord op het gezin. Het land was in shock. De dader werd veracht, uitgespuwd in woedende ontreddering. Hij genoot van het spektakel, de aandacht van de media. Het gevoel van macht, de intensiteit was overweldigend geweest. Maar van korte duur, want na de roes kwam de ontnuchtering. Zal Pontus zich aan de afspraak houden? Stand houden tijdens het proces en daarna, al die jaren in de gevangenis? De politie kon op ieder moment, dag of nacht voor de deur staan. Hij leefde in een jarenlange nachtmerrie, werd naar de rand van de waanzin gedreven.  Met de tijd had hij zichzelf terug in de hand gekregen. Ook de herinneringen aan de misdaad vervaagden. Ze deemsterden weg in het collectief geheugen. Dat had hem dwarsgezeten. Tot hij zich begon te realiseren dat Pontus ooit zou vrijkomen en voorzorgsmaatregelen moesten getroffen worden. Dus bedacht hij het plan, werkte het uit tot in de kleinste details. Hij genoot van de voorbereiding, werd euforisch bij de gedachte aan de uit-voering, de gevolgen. De media zullen weer in de ban zijn van zijn actie, zijn overmacht op de politie moeten erkennen. Hij zal een tweede schokgolf veroorzaken… Naast hem wordt een portier dichtgegooid. Hij gaat rechtop zitten, kijkt verdwaasd rond. De Volvo manoeuvreert uit de parkeerplaats. Hij klikt de veiligheidsgordel vast, start de auto. Hij kan eindelijk aan de slag!   Fes - November 2020          

FES
7 0

Herfstijs

Schrijfdag 2017 Fragmenten uit de thriller Herfstijs Auteur: Francisca Rottiers Versie : maart 2017     De herfst schurkt tegen de zomer aan. Nevelige ochtenden, koele avonden die de zachte nazomerdagen korten. De laatste nazomerdagen denkt Luks, want regen en wind, de eerste herfststormen worden voorspeld. Hij duwt de deur van hun kantoor open, trekt een stoel bij en gaat voor Kaya’s bureau zitten. ‘Laat alle patrouillewagens uitkijken naar Simon Colijn. Hij vertrok gisteren, in de loop van de namiddag op de fiets naar een klasgenootje. In de vooravond stuurde hij een sms naar zijn ouders: hij werd door Izzy Abry, het klasgenootje, uitgenodigd om te blijven slapen. Hij is vandaag na school niet thuisgekomen. Zijn ouders belden de Abry’s, toen bleek dat hij daar gisteren omstreeks half zes was vertrokken sloegen ze alarm.’    ‘Het klasgenootje?’    ‘Met Izzy Abry gaan we nu praten.’    Ze laten de hectische drukte van de stad achter zich, rijden over de brug naar Veendal; de oversteek naar de landelijke rust op de andere oever van de rivier. De gps gidst hen naar het domein van de familie Abry. Kaya stopt voor de poort in de omheining, ze glijdt langzaam open. Hij volgt de oprijlaan en parkeert in de carport naast de villa. Ze stappen uit. Bewakingscamera registreren hun bewegingen.    Een oude vrouw opent de voordeur. ‘Mevrouw Abry verwacht ons,’ Luks geeft zijn kaartje. Gekleurde lichtstralen vallen op de marmeren vloer van de traphal, Kaya kijkt omhoog, naar de koepel van kunstig uitgevoerde glasramen die het zonlicht filteren. De vrouw opent een van de vele deuren in de traphal, ze laat hen voorgaan in de bibliotheek, laat hen alleen. Ze slenteren langs de boekenkasten.    ‘Hoofdinspecteur Luks?’ Hij hoorde de deur niet opengaan, draait zich verrast om en knikt. Adèle Abry komt op hem toegelopen, ze draagt een eenvoudige zwarte jurk, haar blond haar is achteloos opgestoken. Luks schudt haar uitgestoken hand, stelt Kaya voor. Ze maakt een uitnodigende beweging naar de tafel bij het raam.    ‘Is Simon nog niet terecht? We schrokken toen we van zijn vader vernamen dat hij vannacht niet is thuisgekomen.’ Haar blauwe ogen vernauwen, ze kijkt zorgelijk, vage lijnen worden rimpels; ze is eerder vijfenveertig, ouder dan hij bij de eerste oogopslag had gedacht.    ‘Simon is nog niet terecht,’ antwoordt Luks terwijl ze gaan zitten. ‘Hij had hier gisteren, in de namiddag, met uw dochter afgesproken?’    ‘Ze bereidden samen toetsen voor.’    ‘Mogelijk had hij nog plannen voor gisterenavond?’    ‘Ik vroeg het haar, toen ik daarstraks Simons vader aan de lijn had: Simon zou naar huis gaan, hij moest op tijd thuis zijn voor het avondeten. Ik ga kijken of Izzy al thuis is dan kunt u het haar zelf vragen.’ Adèle Abry vertrekt, houdt een paar minuten later de deur van de bibliotheek open, voor Izzy die haar achternakomt. Ze draagt een rode panty, een lange zwarte trui over een kort rokje en zwarte laarsjes. Door haar donker haar zitten gekleurde haarstrengen in fluo rood, groen en oranje.    Ze blijft in de deuropening staan, peutert aan de piercing in haar linker neusvleugel terwijl ze de twee mannen aan de tafel observeert: de jongste heeft een getaande huid, zwart, krullend haar, hij draagt een wit T-shirt onder een linnen vestje en een jeans: moeilijk voor te stellen dat hij een flik is. Hij kijkt haar met zijn donkere ogen vriendelijk aan. Ze negeert hem. De oudste is minstens vijftig, zijn grijs haar is kort geknipt, zijn ogen zijn ook grijs, lichtgrijs. Híj kijkt haar bedachtzaam aan. Ze gaat schoorvoetend naast haar moeder aan de tafel zitten.    ‘We hebben een paar vragen, Izzy,’ zegt Luks. ‘Simon was gisteren in de namiddag hier bij jou op bezoek?’    Ze haalt haar schouders op. ‘Welke dag was het gisteren?’    ‘Woensdag. Tot hoe laat is hij gebleven?’    ‘Geen idee. Ik heb niet op de klok gekeken.’    ‘Hij vertrok omstreeks half zes? Dat zei je tegen jouw moeder toen ze daarstraks Simons vader aan de lijn had.’    ‘Dat zal dan zo zijn.’    Luks wisselt een blik met Kaya, die opstaat en naast Izzy gaat zitten. ‘Simon is, nadat hij hier vertrok, niet thuisgekomen, hij was vandaag niet op school. Niemand heeft sinds gisterenavond nog iets van hem vernomen.’ Hij kijkt ostentatief op zijn horloge. ‘Hij wordt nu ruim vierentwintig twintig uur vermist: dat beschouwen wij als een onrustwekkende verdwijning.’ Kaya zwijgt even om de betekenis van de laatste woorden te laten doordringen. ‘De politie is naar hem op zoek. Alle medewerking is welkom, ook die van jou, Izzy.’    ‘Oké. Het kan kloppen, het zal rond half zes geweest zijn… toen hij vertrok.’    ‘Had Simon nog plannen voor gisterenavond? Heeft hij daarover iets tegen jou gezegd?’    ‘Simon, iets zeggen? Hij spoort niet.’    ‘Wat bedoel je?’    ‘Simon is een nerd.’    ‘Izzy!’ Adèle Abry klinkt geschokt. Haar dochter haalt de schouders op. ‘Hij ís een nerd, mama,’ ze rekt de laatste klinker. Kaya bladert in zijn notitieboekje. ‘Waren er gisteren ook vrienden, vriendinnen, andere klasgenoten op bezoek?’    ‘Alleen Simon. Hij is goed in wiskunde, hij hielp mij een toets voor te bereiden.’    ‘Dat is alles wat jullie gedaan hebben?’    ‘Wat zouden we anders moeten doen? Simon is mijn vriendje niet.’ Ze zwijgt. Voegt er na een paar seconden nors aan toe: ‘We zaten ook nog een tijd bij Rina in de keuken.’    ‘Rina?’     ‘Onze huishoudster,’ verduidelijkt Adèle Abry. Izzy staat met een bruuske beweging op en verlaat de bibliotheek. Haar moeder zucht.    Simons vader staat in de deuropening: bleek, zijn haar in de war, zijn ogen roodomrand van vermoeidheid. Ze gaan in de woonkamer zitten. ‘Hoe gaat het met u en uw vrouw, mijnheer Colijn?’    ‘Hanna is naar bed. Onze huisarts heeft een slaapmiddel voorgeschreven.’    ‘De politie werkt samen met een team psychologen, ze hebben ervaring met het begeleiden van familieleden in…’ De woorden worden weggewuifd. Luks zwijgt een paar seconden voor hij vraagt: ‘Kan ik de laptop van Simon meenemen? We kunnen nagaan met wie hij correspondeerde, welke websites hij bezocht.’    ‘Nu? Simon zal niet blij zijn wanneer hij te horen krijgt dat de politie zijn laptop heeft meegenomen. Kunnen we daar niet…’ Rik Colijn zwijgt. Hij staat recht. ‘Ik ga de laptop halen.’ Een paar minuten later legt hij het toestel op de tafel.    ‘Hoelang heeft Simon de laptop al?’ vraagt Luks. Rik Colijn kijkt hem afwezig aan, denkt na.    ‘Sinds juli, dit jaar. Hij kreeg hem voor zijn verjaardag. Het is zijn tweede computer.’ Hij loopt de gang op en komt terug met een draagtas.    ‘We overwegen om de hulp van de bevolking in te roepen, wanneer u, wanneer wij vandaag niets van Simon vernemen.’ Luks stopt de laptop in de draagtas.    ‘Hoe? Wat bedoelt u?’    ‘Een opsporingsbericht via de televisie en de geschreven pers.’    Rik Colijn schudt aarzelend het hoofd. ‘Ik zal het met mijn vrouw bespreken.’    ‘Verdwenen kinderen, jongeren, ook volwassenen komen soms terecht dankzij tips van de bevolking. Simon is ruim zesentwintig uur geleden voor het laatst gezien, de tijd dringt, mijnheer Colijn.’ Luks wacht zwijgend af, hij staart naar zijn handen die machteloos voor hem op de tafel liggen.    ‘We doen beroep op de hulp van de bevolking,’ zegt Rik Colijn na een lange stilte.    ‘U zult reacties krijgen van familie, vrienden, buren, kennissen: gewenst of ongewenst.’    ‘We redden ons wel.’    ‘U hebt mijn kaartje. We staan dag en nacht tot uw beschikking.’ De woorden dringen niet door, Simons vader zit wezenloos voor zich uit te staren.    Luks staat op. Hij laat zichzelf uit.   De bel rinkelt. Rode lichten aan weerszijden van de brug springen op rood. Kaya stopt, draait het contactsleuteltje om en laat zich onderuit zakken. Het brugdek gaat langzaam de hoogte in. Luks stapt uit, hij wandelt over de oever, ziet hoe de schippers zich klaarmaken om verder te varen; ze roepen naar elkaar, steken een hand op. Zijn blik glijdt over de rivier naar de overkant, haakt zich vast aan het politiegebouw – een constructie van glas en staal – verplaatst zich naar de torenkranen op de bouwwerven aan de rand van oude stad, die steeds verder uitdijt. Ondanks de vele protestacties van de bevolking werden de eeuwenoude stadswallen opgeblazen, het middeleeuws karakter van de stad is onherstelbaar verminkt. Alleen de rivier is bij machte om aan de bouwwoede van projectontwikkelaars een halt toe te roepen, denkt hij grimmig. Verderop stroomafwaarts ligt het oude haventje, waar alleen nog plezier- vaartuigen aanmeren. De gekleurde lampjes, die de terrassen van café’s en restaurants afbakenen, branden uitnodigend. Een scheepshoorn loeit. Het laatste binnenschip verdwijnt onder het brugdek.    Die avond, om twintig na acht steekt Erin Kox de sleutel in het slot van de voordeur en gaat naar binnen. Het rolluik voor het raam aan de straatkant wordt neergelaten. Het begint te regenen, zware druppels spatten uiteen op het dak van de auto. Luks toetst een gsm-nummer in.    ‘Wat is dat lawaai op de achtergrond?’ vraagt Stella bij wijze van begroeting.    ‘Een regenbui.’    ‘Hier regent het ook, maar het klinkt anders.’    ‘Ik zit in de auto, observeer een voordeur.’    ‘Hij observeert een voordeur,’ mompelt Stella.    ‘Ik versta je niet. Wat zei je?’    ‘Ik zei: je zou kunnen langskomen voor een opwarmertje, samen iets eten. Daarna zien we wel.’    Luks gromt, sluit zijn ogen. Als hij ze terug opendoet staat Erin Kox in de deuropening. Hij gaat rechtop zitten, wrijft met zijn mouw condens van de voorruit.    ‘Jakob?’    ‘Ik bel je nog.’ Hij drukt af. Kox steekt een arm uit, draait zijn handpalm naar boven, keert zich om en gaat terug naar binnen. Luks focust zijn blik op het slaapkamerraam, hopend dat het licht zal aangaan. Wat niet gebeurt. Hij stapt uit, loopt om de auto en gaat op de passagierszetel zitten. Hij masseert zijn nek, beweegt zijn tenen, wroet en wringt zijn lichaam in een min of meer comfortabele houding en zet de ruitenwissers in hoogste versnelling. Hij denkt aan Stella, de eerste vrouw in zijn leven, na Noors dood, na achttien jaar. De kennismaking met Stella verliep stroef. Ze was een getuige, legde verklaringen af tijdens het onderzoek naar de moord op een echtpaar. Ze beantwoordde met koele afstandelijkheid zijn vragen, die hij afwezig formuleerde want hij kon zich niet concentreren. Ze merkte zijn verwarring, keek hem aan met een ironische blik in haar amberkleurige ogen. Na die eerste ontmoeting hadden ze nog een paar gesprekken, noodgedwongen in het kader van het onderzoek. Hij verzette zich tegen de gevoelens die hem overrompelden. Tevergeefs. Hij capituleerde, erkende dat hij verliefd was; pleitte zichzelf vrij op grond van onweerstaanbare dwang. Pas na een tijd begreep hij de signalen die Stella uitzond, want de gevoelens bleken wederzijds en ze had hem verleid. Wat zij tot op de dag van vandaag hardnekkig ontkende, het tegenovergestelde beweerde. Ze bleven elkaar opzoeken, aarzelend, onwennig, maar met steeds korter wordende tussenpozen. Tot het woord relatie werd uitgesproken.   ‘U spreekt met agent Heger, commissaris. De brandweer haalt een lichaam uit de Sax. Ik dacht dat…’ Vega onderbreekt hem. ‘Waar wordt het lichaam uit de Sax gehaald?’    ‘Op de rechteroever, ongeveer driehonderd meter stroomafwaarts voorbij de brug.’    ‘Waarschuw de TR.’    ‘Dat is gebeurd. Hoofdinspecteur Luks en de patholoog zijn ook op de hoogte gebracht.’ Ze bedankt hem en zoekt haar autosleutels.     Hun taak is volbracht, denkt Vega als ze op de brug een brandweerwagen kruist. Ze trapt op het gaspedaal.    Medewerkers van Jensen lopen in hun ritselende pakken zwijgend heen en weer. Vega stapt uit. Ze loopt in de richting van de witte tent, schrikt op als de onheilspellende stilte wordt doorbroken door een vlucht gakkende ganzen die in V-formatie naar het zuiden trekken. Ze huivert, versnelt haar pas. Ze trekt het tentdoek opzij, hurkt neer naast het lichaam op een zeil. Ze steekt haar hand uit, onderdrukt de impuls om de natte haarslierten uit Izzy Abry’s gezwollen gezicht te strijken. Haar ogen zijn gesloten, haar huid heeft een blauwige schijn.    ‘Het lichaam was verpakt in het zeildoek,’ zegt Luks die naast haar komt staan. ‘Het touw was aan het loskomen, bleef hangen aan een overhangende tak van een struik op de oever. Er stak een arm uit. Een voorbijvarende schipper waarschuwde de politie.’ Hij somt de feiten op, koud, afstandelijk; alsof het over een onbekende, niet over Izzy Abry gaat. Maar ze voelt zijn ontzetting, zijn gebalde woede. Hij knikt naar Max Beels, de patholoog, die in de tentopening staat.    Vega komt overeind, ze stapt naar buiten. Agenten houden nieuwsgierige wandelaars op een afstand, sommeren hen om verder te lopen. Ze klampt Jensen aan: ‘Werden foto’s van de knopen in het touw gemaakt?’    ‘We waren er op tijd bij, de brandweer was nog bezig met het lichaam uit het water te halen.’    ‘Moment,’ ze haalt haar trillende gsm uit haar jaszak. ‘Werden de ouders al op de hoogte gebracht?’ vraagt Looman. ‘Luks en ik gaan er nu naartoe.’  Ze drukt af.    ‘Ze is gestikt,’ zegt Max Beels als ze terug de tent inloopt. ‘Ze was al overleden voor ze in het water terecht kwam. Meer valt er op dit moment niet te zeggen. De ambulance is onderweg, we beginnen meteen aan de autopsie.’ Hij trekt zijn handschoenen uit en komt moeizaam overeind. Vega wenkt Luks en geeft hem de autosleutels. Ze lopen zwijgend naar haar auto.   ‘Waarom heb je mij niet gewaarschuwd?’ vraagt Kaya woedend. Luks laat zich in zijn bureaustoel neerzakken. ‘Je hebt je eerste vrije dag sinds drie weken, Kaya. Wie heeft jou gebrieft?’    ‘Jensen, ik belde hem vanmiddag om te informeren of ze nog hulp nodig hadden bij het uitkammen van het Monnikenbos. Dat was dus niet het geval,’ voegt hij er aangeslagen aan toe. Vega steekt haar hoofd om de deur. ‘Max Beels is klaar met het uitwendig onderzoek.’    In de gang van het mortuarium hangt een indringende stank van ontsmettingsmiddelen en de weeë lucht van verstorven lichamen. Luks duwt tegen de klapdeuren van de sectieruimte. De assistent van Max Beels geeft hen een set hoesjes, ze trekken ze over hun schoenen. Op de laatste tafel ligt het naakte lichaam van Izzy Abry, klein en kwetsbaar onder het felle schijnsel van de operatielamp.    Max Beels, een rustige man van middelbare leeftijd, kijkt niet op als ze tegenover hem aan de sectietafel komen staan. ‘Hoelang heeft ze in het water gelegen?’ vraagt Vega.    ‘Een paar uur. Ze was nog niet lang overleden toen ze in het water terecht kwam. Tijdstip van overlijden tussen vier en zes uur vanochtend. Het is moeilijk om het tijdstip nauwkeuriger vast te stellen: de temperatuur van het water heeft de post mortem vertraagt.’    ‘Doodsoorzaak?’    ‘Er zit braaksel in haar luchtpijp, ze is erin gestikt. Ze heeft een klein wondje in haar hals. Het lijkt op een prik van een injectiespuit. Ik vond geen uitwendige sporen van geweld.’    ‘Is ze seksueel misbruikt?’ Hij schudt ontkennend het hoofd. ‘Ze is, was nog maagd.’    ‘Wanneer kunnen we de resultaten van de inwendige sectie verwachten?’    ‘Vanavond laat. Ik zal je bellen.’ Max Beels draait zich om naar het bijzettafeltje met medische instrumenten en neemt een scalpel. ‘Is er al een doorbraak in het onderzoek van de jongen?’    ‘Sporen, een doorbraak kan je het niet noemen,’ antwoordt Vega. ‘Bedankt, Max.’    Ze lopen door het parkje naast het mortuarium naar de ingang van het politiebureau. ‘Waar is Kaya?’ Vega kijkt over haar schouder, ze ziet hem achter een paar struiken verdwijnen. Ze horen hem kokhalzen.    Voorovergebogen, steunend met zijn handen op zijn knieën kotst Kaya zijn maag leeg. Als hij zijn voeten verplaatst dringt de zure lucht van het braaksel en de stank van rottende bladeren in zijn neusgaten. Hij begint opnieuw te kokhalzen, tot hij alleen nog gal overgeeft. Hij komt overeind, wist met een zakdoek het zweet van zijn voorhoofd en veegt zijn mond af. Daarna slentert hij in de richting van Vega en Luks, die hem verderop staan op te wachten.   Vega knalt de deur van haar appartement achter zich dicht. Geluidsgolven vibreren door de hal, ebben langzaam weg. Ze luistert naar de eenzame stilte, die door stemmen en gelach van thuiskomende buren wordt doorbroken. Ze loopt naar de keuken en schenkt een glas water in.    Zoals altijd worden ze onaangekondigd op haar netvlies geprojecteerd: de beelden van plaatsen delict, van slachtoffers die een gewelddadige dood stierven, schokkende taferelen die ze tijdens haar loopbaan vergaarde. Het waren geen momentopnamen, ze werden opgeslagen in het duistere vacuüm van haar onderbewustzijn: het is haar misdaadkabinet. Simons tengere lichaam in de kuil, Izzy’s levenloze lichaam op het zeil sluiten de morbide collectie af. Ze blijft een tijd roerloos staan, tot de beelden vervagen.    Ze haalt verdwaasd haar trillende gsm uit haar jaszak. ‘Izzy Abry was kerngezond. Het orgaanweefsel is naar het lab. Er zat huidweefsel onder haar vingernagels, het DNA wordt geanalyseerd,’ hoort ze Max Beels zeggen.    ‘Moment.’ Vega neemt een slok water, probeert zich te concentreren. ‘Verder geen enkele aanwijzing?’    ‘Ik speculeer niet graag.’    ‘Geen definitieve diagnose, Max. Izzy Abry is gestikt in haar braaksel, er zijn geen sporen van excessief geweld.’    ‘Haar slokdarm is beschadigd, ze heeft hevig gebraakt. Mogelijk stierf ze aan een overdosis.’    ‘Heb je nog meerdere injectiesporen gevonden?’    ‘Eén. De prik in haar hals.’    ‘Drugs worden ook gesnoven of oraal ingenomen. Was ze verslaafd?’    ‘Een verslaafde is nooit kerngezond, en dat was ze, dat heb ik zojuist gezegd. Hoe gaat het met jou, met het team? Krijgen jullie versterking?’    ‘Daar is geen budget voor. De kneuzingen op haar bovenarmen, werden de drugs onder dwang toegediend?’    ‘Geduld, Sam. We moeten wachten op de resultaten van het toxicologisch onderzoek en de DNA-analyse. Het meisje wordt opgebaard. De ouders komen straks afscheid nemen.’ Max Beels verbreekt de verbinding.    Vega gooit vloekend het glas water door de keuken. Daarna trekt ze haar jas uit en steekt met trillende handen een sigaret op.

FES
0 0