Jan

Gebruikersnaam Jan

Teksten

Tip

Uitgenodigd

            Dank dat je tot hier gekomen bent, oude vriend. Ik kan me voorstellen dat je wantrouwig stond tegenover mijn uitnodiging. Misschien ben je dat nog steeds. Ik zou het je niet kwalijk nemen. Het is te lang geleden, vriend. Ga toch zitten.             Het mag een wonder heten dat deze zitbank hier nog staat.             Het hout is droog en ondervoed. Hier hebben we zo vele uren versleten. In die tijd hing er een nevel over deze bank. Die daalde neer op onze huid en in ons hoofd. Hele nachten hebben we hier doorgebracht.             We gaven licht in het donker, zo jong waren we.             Radeloos en jong. Roekeloos.             Alsjeblieft, ga zitten. Met de voeten op de bank en het zitvlak op de rugleuning, net zoals toen. Je voelt het weer, een stroomstoot door je borst. Ongeleide kracht. De bank heeft ze voor ons vastgehouden. Ik kan maar beter mijn mond houden. Ik wilde gewoon even met jou op deze plek zijn.             Stoort het je als ik praat? Van alles wat je met ouder worden zou moeten appreciëren, vind ik de stilte nog het ergst.             Waarom kwamen wij toch telkens naar hier? Naar deze bank, op dit pleintje? Een doodgewoon pleintje met hier een bank, daar een boom, gras onder onze voeten, en een vuilnisbak? Als ik het nog kon, zou ik de zoden uit de grond rukken om te kijken of deze plek ons in de grond nog iets te bieden heeft.             De grond laat mij de laatste tijd niet met rust, vriend. Heb jij dat ook?             We kwamen naar hier. We konden alles doen, overal konden we naartoe, maar we kwamen naar hier. En nu zit ik hier weer. Ik zit hier weer. Geloof mij, oude vriend, ik heb geleefd, vraag het na bij mijn geliefden, mijn kinderen, mijn kleinkinderen,geloof mij maar.             En nu brengt iets dat ik niet begrijp mij uitgerekend naar deze plek. Ik weet niet wat het betekent. Toen niet en nu niet. Je weet hoe het gaat: roekeloos wordt bedachtzaam.             De radeloosheid blijft.             Was het de nevel? Dat moest het zijn geweest. Niet de bank of de boom of de vuilnisbak, het was de nevel die ons naar hier lokte. Ons hele rijke leven zweefde daarin rond, botste nergens tegen grenzen op. Het was de nevel, een donzig kussen waarmee wij bovenop onze toekomst zaten zoals op de zitbank van een pleintje.             Ik hou het niet lang meer vol zo.             De rugleuning zeurt tegen mijn oude botten aan. Gênant is het, vind je niet, overal moeten vragen om een kussen. Oude vriend, het spijt me dat ik zo veel praat. Vind je ook niet dat het uitzicht veel helderder wordt? Bekijk het vuil daar eens, dat samenspant op de opgedroogde lijm van een verdwenen sticker, daar op de vuilnisbak, of de groeven in de boomschors daar, de uitpuilende ogen van het hout, hier, schuif je voet eens op, hier.             Het doet mijn ogen pijn, zo helder. Ogen horen er met de leeftijd op achteruit te gaan.             Oude vriend, het spijt me, het is zo stom. Ik droom nooit. Daarom nodigde ik je hier uit. En dank dat je gekomen bent. Echt. De laatste jaren droom ik nooit meer, en onlangs, zo stom, droomde ik dat wij hier zaten. Jij en ik. Hier. Op deze bank. Het schokte me dat jij het was, ik had je zo lang niet meer gezien. We keken naar elkaar en we zwegen. Ik zag ons zitten. Ik wist dat ik droomde, ik zag ons hier zitten.             En het ergerde me dat ik mij niets kon herinneren.             Ik kon mij gewoonweg niets herinneren. Ik wist dat jij het was, dat wel, en dat we hier zaten, maar dat wekte niets. Geen enkele herinnering. Of jij je iets kon herinneren wist ik ook niet. Je zei niets, in ieder geval.             Toen zag ik, daar bij de boom, een man staan, met zijn rug in onze richting. Hij droeg een rugzak die open stond. Ik wilde gaan kijken naar wat in de rugzak zat. Ik was ervan overtuigd dat de inhoud van de rugzak mij toebehoorde, of ons, misschien. Jij zag de man ook. Dan keek ik opnieuw en ik zag hem nog net, daar, recht voor ons, het hoekje om lopen, met zijn brede rug en zijn ondoordringbare jas.             Dank dat je tot hier gekomen bent, oude vriend.

Jan
20 2

Kinderen

Vandaag is zo’n dag. Het is zo’n dag die, niet eens zonovergoten, smeekt om een zonnebril. Die heeft Maarten niet bij zich. Hij zit op een bank bij een speeltuin en wrijft in zijn ogen. Het is nog vroeg. Zijn fiets en rugzak liggen op de grond. Met zijn rechterhand beschut hij zijn ogen tegen het licht. Hij tuurt naar een herkenningspunt in de vloeibare verte, als in een woestijn.   Daar zit een meisje op een schommel. Hij knijpt zijn ogen tot spleetjes om naar haar te kunnen kijken. Het is een tenger meisje. Toch heeft ze zichtbaar sterke ellebogen en knieën. Zou ze al tien zijn? Ze zet een streng gezicht op terwijl ze schommelt, wacht telkens het juiste moment af om uit alle macht aan de touwen te trekken, krijgt de schommel zo hoog dat hij haar gewichtloze ogenblikken gunt. Maarten kan van haar gezicht niet aflezen of ze er plezier aan beleeft.     Zou ze met dezelfde tomeloze ijver haar huiswerk maken? Hoe dan ook zou ze het niet enkel voor de goede punten doen. Later zal ze prachtige samenvattingen maken van haar leerstof. Ze zal mooi zijn en geen onzin dulden van haar vriendje. Ze zal lak hebben aan twijfelaars. Maarten wiegt met het schommelende meisje mee.     Het meisje houdt het spelen voor bekeken. Ze rent door het zand en verdwijnt van het toneel. Maarten staart de schommel, zijn deelgenoot in hangerigheid, na. Hij raapt zijn rugzak op, neemt zijn fiets, en rijdt naar huis. Onderweg probeert hij in de rechte stukken zo lang mogelijk met de ogen dicht te rijden.   Later op de dag zit Maarten in het midden van de driepersoonsbank van een recent aangekocht Ikeasalon. Hij heeft een zonnebril op en rookt sigaretten. De stompjes dooft hij uit in de asbak op de salontafel. Met nadruk, alsof hij ze één na één een lesje leert. Hij neemt zijn tijd. Hij heeft zijn hemd met palmboomprint aangetrokken. Zijn zwembroek en badlaken hangen te drogen op zolder. De microgolfmaaltijd voor twee, gesigneerd door een beroemde kok, ligt in de koelkast. De kattenbak is schoon.     In de verte klinkt een sirene. Het geluid verplaatst zich erg langzaam. Wat moet het daarbuiten weer druk zijn, denkt hij. Hij droomt weg, starend naar twee kussens die op de sofa tegenover hem staan uitgestald, opgedoft en door een vrouwenhand geschikt als was het een stel, misschien zoals zij vroeger deed met pop en teddybeer.     Maarten schrikt op. Gerinkel van haar sleutelbos bij de voordeur. Hij blaast en wappert wat naar de rook – die gedwee opzij gaat, beleefd bijna, zich verontschuldigend, en vervolgens gewoon blijft hangen –, pakt de asbak en gaat op kousenvoeten naar de keuken. Anja komt thuis van het werk.   Zij is weer als de wind. Haar schoenen klakken en schuren in de hal. Ze is gehaast. De deur naar de woonkamer zwaait open. Haar lange wollen jas, nog net te zwaar voor het seizoen, blijft nog even aan. Eerst moet het raam open. Maartens zonnebril belandt met een boogje op de sofa, naast het stelletje kussens. Zij vraagt niet hoe zijn dag was. Hij kijkt haar glimlachend aan. Zijn dunne lippen spannen als elastiekjes.     ‘Niet grappig, Maarten’, zegt ze. ‘Denk om je zaad.’ Maarten verstart. Hij was het weer vergeten. Wat ze dadelijk gaat zeggen, klinkt hem als een voortijdige echo in de oren.     Ze zegt: ‘Je bent het weer vergeten. Ik zie je boven? En haast je, over een half uur heb ik yogalates.’ Ze loopt hem rakelings voorbij. Hij is als rook.   De trap op. Hij zal proberen er het beste van te maken. In de slaapkamer kijkt hij toe terwijl Anja zich uitkleedt. Werktuiglijk, alsof ze tegelijk probleemloos nog zou kunnen telefoneren, vergaderen, netwerken. Het maakt haar mooier dan wanneer ze haar ondergoed al te zelfbewust slechts met de vingertoppen zou beroeren. Niet meer, maar ook niet minder dan wat het is, staat het Maarten vrij haar te aanschouwen. Wie is deze vrouw? Hij vraagt het zich af terwijl zij alvast post vat op het bed. Een beetje plagerig houdt hij zijn kleren aan.     ‘Moefi’, zegt ze – Moefi, zo noemt zij hem soms, wanneer ze hem achter de veren moet zitten. Hij antwoordt dan steevast met een monotoon ‘Ja An’, of iets dergelijks, omdat zij daar niet tegen kan –, ‘Het moet nu, ik voel het aan mijn borsten. En de oefeningen straks kunnen alleen maar helpen.’     ‘Wat denk je, An? Dat ik een wandelende erectie ben?’ zegt hij. ‘Het moet altijd nu. Eerst hier even oefenen, ja?’     Anja zucht. Maarten laat zich uitkleden alsof hij, smerig van het stoeien in de speeltuin, een klein joch is dat in bad moet. Dat doet het hem. Anja zit op handen en knieën op het bed, zegt: ‘Dag jongeman’, en draait zich om, nu met het aangezicht naar de muur. Geen tijd te verliezen. Een beetje teleurgesteld, niet helemaal, weet Maarten wat hem te doen staat.   Hij kijkt naar een figuur op het behang dat Anja onlangs in een vlaag van koopwoede had meegebracht. Een vlinder in kinderlijke kleuren. De gebroken witte muren van eerder vond hij prima. Hij moet zijn gedachten erbij houden, of net niet. Om zichzelf aan te moedigen, pakt hij haar beet bij de billen. Zijn ogen volgen de welving die haar rug mooi in twee verdeelt, tot bij de aftekening van de knoken die de hals aankondigen. Het is de ritssluiting van Anja, zo stelt hij het zich voor. Bovenaan, net onder de haarlijn, trekt hij in gedachten de rits zachtjes open. Wat zich beetje bij beetje, roze en vochtig, onthult, durft hij niet aan te raken. Er naar kijken doet hem groeien in haar.   Aan haar kant van het bed nu, ligt Anja met de benen omhoog, de rug door de armen gestut. Haar ellebogen graven kuiltjes in de matras. Ze staart naar het plafond. Het is een eigenaardig stilleven dat Maarten stilaan vertrouwd aandoet. Alle beetjes helpen. Hij kijkt ernaar en denkt: zij schijnt te weten wat zij van de zwaartekracht vermag. Zijn penis ziet er ondertussen weer uit alsof je hem daarover niets hoeft te vertellen. Hoe vaak hebben ze hier zo gelegen, verfomfaaid en dompig, zoals het beddengoed?     Hij weet niet wat hij moet zeggen, maar hij verdraagt de stilte niet.     ‘Schat?’ vraagt hij.     Anja graait naar een hoofdkussen en verbergt zich. De spanning in haar lichaam bereikt Maarten via de matras. Ze is niet mis te verstaan. Hij weet dat hij nu beter zijn mond houdt.     ‘Misschien moest je de les deze keer maar eens overslaan?’ zegt hij. Na een paar tellen, alsof zijn woorden eerst even schenen te verdwalen in de vulling van het kussen, begint Anja’s bovenlichaam zachtjes te schokken.     ‘Huil je?’ Wat een domme vraag. ‘Is het zo’n dag?’ Waarom bewegen zijn lippen nog? ‘Ik weet het’, zegt hij tenslotte.     Anja werpt het hoofdkussen van zich af en kijkt hem, voor het eerst vandaag, rechtstreeks aan: ‘Wat? Zeg dat nog eens?’     ‘Wat?’     ‘Wat je nu juist zei.’     ‘Of het zo’n dag is?’     ‘Nee, ik bedoel: daarna.’     ‘ik weet het?’     Maarten ziet hoe Anja’s ogen tiktakken, alsof ze zijn blik peilt, in de hoop eraan te kunnen aflezen of ze nu moet schateren of janken. 

Jan
10 0

Opleiding

(momenteel in opleiding) literaire creatie, Academie Borgerhout (bij Yella Arnouts)
workshop essay (o.l.v. Stefan Hertmans) op Schrijfdag 2012
workshop humor (o.l.v. Lennaert Maes) op Schrijfdag 2012

Publicaties

Nog niets gepubliceerd, wel opgetreden met eigen teksten bij De Sprekende Ezels, op het Relics Kunstenfestival 2012, BK Poetry Slam 2012, Mama’s Open mic op Zomer Van Antwerpen 2012, Divers Pluimage op Liefhebber Kunstenfestival 2012, Gedichtendag 2012 in het Stadsmagazijn Antwerpen.

Prijzen

Tip van de dag op azertyfactor met de tekst 'Zandlopers', 1 november 2014
Frappant TXT 2012, finalist
SOETendaelle wedstrijd 2010, Jeugd & Poëzie vzw, 3de prijs jeugdjury, 3de prijs volwassenenjury