Johan de Moel

Gebruikersnaam Johan de Moel

Teksten

Opluchting

Ze stond daar, in dat grijze steegje, als een donkere kleine vlek. Onbeweeglijk, hulpeloos en ongezien. Donkere gedaanten liepen af en aan. Donkere gedaanten met donkere wolken erboven die zo zwaar op hun hoofden wogen dat hun hoofden gebogen waren. Ze zagen alleen de grijze stoep, de donkere harde straat. Het waren slechts vage schimmen, haastig, schichtig. En ja, daar stond ze, in een donker steegje toe te kijken. Stil, geluidloos, kleurloos, futloos. In ieder geval zo zag ik haar, in mijn eerste blik. Ik stond op een afstandje. Toekijkend. Ik had haar zelfs niet eens gezien, ze was me gewoon niet eens opgevallen. Tussen dat kleine meisje en waar ik stond liepen continu tientallen vage donkere schimmen. Schimmen die zich voortbewogen met een huichelachtige manier van belangrijk zijn en minachting. Een stil Rumoer. Een pijnlijke kakofonie van vervreemding. Maar toen ik haar daar ineens zag staan voelde ik een opluchting. Heel raar eigenlijk. Er had tot op dat moment nog niets voorgedaan wat me een gevoel van opluchting zou hebben kunnen geven. Ik had verdriet kunnen voelen, verdriet vanwege haar verlorenheid, haar duidelijke onbenulligheid in deze grauwe, dorre stad. Ik had pijn kunnen voelen, de pijn van haar eenzaamheid, het was duidelijk hoezeer ze hier totaal uit haar element was. Ik had zelfs boosheid kunnen voelen. Welke idioot laat zo’n weerloos lief klein onschuldig kindje hier achter in deze put van naar de mallemoeren? Maar het was toch echt opluchting. Was het mijn opluchting? Was ze mijn redding? Was ze degene waar naar ik op zoek was geweest, zonder het me te realiseren? Ik kon het me niet voorstellen… Maar hoe langer ik naar haar keek hoe meer ik door kreeg hoezeer ik me vergist had. ‘Als een donkere kleine vlek’? Nee ze was een lichtpuntje en de dorheid. ‘Onbeweeglijk’? Helemaal niet! Nu ik goed keek zag ik haar rondjes draaien, ze was aan het spelen! Hoe langer ik naar haar keek hoe minder ik mezelf snapte, dat ik haar niet eens had zien staan! Ze was als dat plukje groene gras in de spleet tussen de muren en de stoep. Nee, ze was meer dan dat, ze was de zonnestraal die het groen van het gras doet opgloeien. Haar licht deed de niets vermoedende barse schimmen struikelen als ze aan haar voor bij liepen. Ik moest lachen. Ik bedacht me dat ik eigenlijk al een hele tijd met een grote glimlach toe aan het kijken was! En op dat moment had ik in een klap door dat we elkaar aankeken. Het was een bel die werd opgeblazen, schittering in het zonlicht. Ik stapte op haar af. Ze had een zwerm van zoemende kleuren om haar heen. Het waren balletjes of bloemetjes of vogeltjes of misschien wel iets heel anders. Misschien was het ’t wel allemaal tegelijk. We waren op het grasveld. De lucht was blauw. Gekwetter van vogeltjes. En we dansten, hand in hand. We zongen liedjes die we daar terplekken verzonnen. Opluchting. Ik wist het weer.

Johan de Moel
3 0