Kapitein Wolventand

Gebruikersnaam Kapitein Wolventand

Teksten

Daan, de man van honderdvijftig jaar.

  Daan was een man van 150 jaar. Daan woonde in een bejaardenhuis. Daan stond voor de andere bejaarden nu, en klikte zijn gebit klaar om te gaan spreken. Suzy, de verpleegster met rijke boezem, had in zijn oor gebruld: ‘Daan vertel jij eens een herinnering. Je mooiste herinnering Daan! De mooiste herinnering van hééél je leven! Wat was jou mooiste moment Daan?! Kom vertel maar op!’ En zo was Daan naar voren geschoven, schilfertjes en haar verloren.   Daan nam een grote hap adem en vertelde zijn lelijkste herinnering. Zijn stem was warm en aangenaam en was samen met zijn oren als enige niet verouderd.   Daan vertelde over hoe het allemaal begon met ijs en kleine geheimpjes. Hij had Margareta meegenomen naar de foor. Lang geleden. Dat mocht toen niet, maar hij had het toch gedaan. En Margareta moest lachen. Och ze was zo blij. Daan probeerde ook te lachen maar Daan had een rare mond en een vreemd gebit. Dus elke keer als hij moest grinniken, giechelen of bulderen, floot er een fluittoon in een bepaalde toonaard van tussen zijn tanden, hop de wereld in. Ik ben niet zeker, maar volgens mij was het een Fa kruis. Nu, had Daan geen tanden meer want hij was een man van 150 jaar.   Daan was pas de tweede man aan de toog geweest, maar het had niet lang geduurd voor Margareta aan zijn arm hing. Daan was vroeger trouwens heel gespierd. Hij kon al zijn spieren orchestreren zoals hij wou. Margareta had dat graag. Vooral als hij zijn bicepsen opspande. Als hij zijn best deed, dan kon Daan er zelfs een bepaalde toon uit knijpen. Ik ben niet zeker, maar volgens mij was het een Fa kruis. Nu, had Daan geen forsballen meer want hij was een man van 150 jaar.   Daan schoot een beer, en toonde zijn lid hoog boven in het reuzenrad. Allemaal voor Margareta. En Margareta moest lachen. Och ze was zo blij. Maar eens beneden, stonden er van die zwevers. Gladjanussen met goedbedoelde snorren. En allemaal keken ze naar Dirk. Dirk had een stevige kaaklijn en zong: ‘Daar liep laatst een meisje loos’, en hij verslond Margareta met zijn kleine kutkraaloogjes. En wat zong hij mooi. En eerlijk. En mooi. En weg was Margareta. Daan bleef helemaal alleen op de foor. En Daan, die was heel boos. En als Daan boos werd, dan floot er een fluittoon in een bepaalde toonaard van tussen zijn tanden, hop de wereld in. Ik ben niet zeker, maar volgens mij was het een Fa kruis.

Kapitein Wolventand
0 1

De Kaars

   De Kaars     Men zei dat ie blind was. Eén van de ergste dingen die een geleedpotige kan overkomen. Een poot of voelspriet kan een insect best missen maar wanneer het zicht verdwijnt moet je je als geleed dier zorgen beginnen maken. Naar het schijnt kon hij enkel nog horen, voelen en ruiken. Het was een avond in Juni. Een mei- en junikever zaten naast elkaar tegenover een kaars. Het waren de laatste dagen van de meikever. De junikever had zich over zijn versleten neef ontfermd.   ‘Waarde confrater’, begon de junikever, ‘klopt het dat u niet meer kan zien?’ ‘Ik zie niets meer neef, ik ben stekeblind’, antwoordde de oude meikever. ‘Zal ik het licht van de kaars voor u beschrijven?’, vroeg de junikever. ‘Ja, maar breng me eerst wat beukenbladeren en schilfers want ik rammel. Ik heb vandaag nog niets gegeten. Toen ik op het punt stond om op wat bladeren te kluiven moest er zo nodig een onozel kind met het boompje schudden. Ik viel pardoes op de grond. Het was een jong beukenboompje confrater, niet sterk genoeg om een spelend kind tegen te houden.’ ‘Hoe wist u dat? U bent toch stekeblind?’ ‘Ik heb het gevoeld en gehoord neef.’ ‘Juist, ik was vergeten dat u wel kan horen en voelen.’ ‘En ruiken. Ga nu maar die bladeren en schilfers halen.’ ‘Juist’. En de junikever vertrok.   Daar zat de meikever. Hij voelde de warmte van de kaars op zijn dekschilden. Hij had Juni mogen meemaken en dat kan niet elke meikever zeggen. Toen de junikever met spijs was teruggekeerd vroeg hij: ‘Neef, wat is dat geluid dat ik hoor?’ ‘Een mot die rond de kaars vliegt, confrater.’ ‘Vraag hem op te houden. Dat gefladder van hem stoort me mateloos.’ ‘Mot, zou u alstubllieft rond een andere kaars willen vliegen?’ ‘Ha!’, riep de mot, ‘geen denken aan! Ik zal zelfs nog wat harder gaan fladderen!’ De meikever lachtte hartelijk. De junikever voelde zich beledigd. ‘Zo zijn motten neef’, legde de meikever uit, ‘het zijn domme, ijdele, hyperactieve maar bovenal hilarische smeerlappen.’ ‘Ik ben een nachtvlinder!’, riep de mot, ‘Geen mot! Het is sinds heden strafbaar me “mot” te noemen. “Nacht-vlinder”!’ ‘Je maakt wat mee op je oude dag’, grinnikte de meikever en de junikever gaf hem wat te eten.   ‘Ik hoop dat een julikever zich later over mij ontfermd’, zei de junikever. ‘Daar moet je nu nog niet over nadenken’, antwoordde de meikever, ‘je hebt nog een hele maand.’ -‘Ja hij wel’, zei een stem van achter de kaars, ‘ik, daarentegen, ben binnen een paar dagen dood.’ ‘Wie is daar?’, vroeg de meikever. ‘Kom tevoorschijn!’, beval de junikever. Een langpootmug vloog stuntelig van achter de kaars naar de twee kevers. Hij landde hard. ‘Je kijkt zo triest’, zei de junikever, ‘Wat is er?’ ‘Ik had hier afgesproken met Francine’, zei de mug, ‘We kennen elkaar al van toen we nog larven waren. We hadden afgesproken dat we samen…nou ja…je weet wel…’ ‘Een bijdrage aan de soort zouden leveren?’, vroeg de meikever en hij gierde. ‘Jullie hebben haar toevallig niet gezien?’ ‘Ik niet want ik ben blind zie je, stekeblind‘, antwoordde de meikever en er kwam abrupt een einde aan zijn gelach. ‘Ik heb haar niet gezien’, zei de junikever. ‘Nou dan ga ik maar verder.’ De mug vloog weg. ‘Denk je dat hij haar op tijd zal vinden?’, vroeg de junikever. De meikever haalde zijn schouders op en de junikever gaf hem nog wat spijs.   In de verte klonk er een lawaai. ‘Wat is dat geluid?’, vroeg de meikever. ‘Ik kan het niet goed zien’, antwoordde de junikever, ‘maar ik geloof een school kniptorren. En aan hun kabaal te horen zijn ze juist het huis uit.’ ‘Komen ze richting de kaars?’ ‘Ik geloof van wel.’ ‘Dan krijgen we een schouwspel te zien, confrater. Jij toch alleszinds. Ik niet want ik ben blind.’ De kniptorren begonnen rond de kaars te cirkelen. Ze negeerden de twee kevers. ‘Krijgers, we zijn er!’, riep de leider plechtig, ‘Dit moet haar zijn! We hebben haar bereikt! Schrijf dat maar eens naar huis!’ Een lachsalvo. ‘Wat een drukte’, zei de junikever. De meikever antwoordde niet. Zonder waarschuwing sprongen de kniptorren één voor één in de kaarsvlam. De junikever keek vol ongeloof. ‘Geef me nog wat te gaffelen’, zei de meikever.   ‘Wat scheelt er met die ouwe?’, vroeg een krekel. ‘Hij is blind, stekeblind’, antwoordde de junikever. ‘Zwijg me van handicaps’, begon de krekel, ‘ik ben geboren zonder vleugels.’ De krekel pauzeerde maar de twee kevers reageerden niet. ‘Ik kan bijgevolg niet tsirpen. Een serieuze afknapper bij de vrouwen. Gedoemd om alleen te blijven. Maar ik vind het niet erg hoor. De status “Einzelganger” bevalt me wel.’ ‘Tsjirpen doe je toch met je poten?’, vroeg de meikever. ‘Neen, dat is juist de mythe’, antwoordde de krekel. ‘Wel, val nu dood! Wat ik nog leren mag!’, grinnikte de meikever. De drie lachten samen. De meikever en krekel iets uitbundiger dan de junikever. Ze staarden naar de kaarsvlam. ‘Confrater’, vroeg de ouwe, ‘heb je nog wat van die lekkere beukenbladeren?’ ‘Je at ze allemaal op’, antwoordde de junikever. ‘Ga er dan nog wat bijhalen. Als je zo vriendelijk zou willen zijn.’ De junikever vertrok.   Toen de junikever terugkwam, zat de krekel er nog steeds. ‘Hier zijn uw bladeren’, zei de junikever tegen de meikever. ‘Je zal ze zelf moeten opeten’, begon de krekel, ‘die ouwe is de pijp uit.’ Het was waar: De meikever was dood. ‘Heeft ie eigenlijk ooit licht gezien? Of was ie vanaf het begin al blind?’, vroeg de krekel. ‘Geen idee’, antwoordde de junikever. De kaarsvlam was gezakt en danste. De twee geleedpotigen zaten naast de meikever en hun kleine lijfjes wierpen grote schaduwen. ‘Ik zou uren in dit kaarslicht kunnen turen’, zei de krekel. ‘Ik wou hem het kaarslicht zonet beschrijven’, zei de junikever, ‘maar toen kwam er vanalles tussen.     Caspar Vanderschoot  

Kapitein Wolventand
15 0