Dien Avond en die Doode
‘k Heb menig uur bij ugesleten en genoten,en nooit heeft een uur met ume een enklen stond verdroten.‘k Heb menig kom aan ubijgezet en geschonken,en, lijk een gier, van u, van u,het koude sap gedronken;maar nooit een uur zoo droef met u,zoo lang zij dure koste,maar nooit het uur zo lief met u,wanneer gij ontbinden moste,als het uur wanneer ik dicht bij u,dien avond, neergezeten,u zuchten hoorden en sprak tot uwat onze zielen weten.Noch nooit een druppel zoo schoon, van ugevoeld, gedronken, gebeten,als die dien avond kwam uit u,en mocht de mijne wezen!Ofschoon, zoo wel voor mij als u,-wie zal dit kwaad genezen?-een uur bij mij, een uur bij ueen eeuwigheid zal wezen;ofschoon voor mij, ofschoon voor u,zoo kil en opgesteven,die doode, al was’t een dood van u,niet lang een dood mocht wezen,toch lang bewaart, dit zeg ik u,’t en ware ik ’t heb verkoze,mijn hert drie dierbre beelden: ik,dien avond – en – die doode!