homofonie
men loopt door de grootstad als door een tentoonstelling
in een museum. uitstalramen. men kijkt, als naar de schilder
die gelezen wil worden in dubbele schaduwen, in vleugel-
en vreugdeloze engelen met zwarte gezichten
en men kijkt in de eigen lege handen,
als in een spiegel.
weg met de beate blik vol admiratie en het obligate stapje
terug van de kenner, die in gedachten al door het raam
van een tearoom de dakloze ziet die een eetbare dag
uit de vuilnisbak plukt! de oh van de bewondering
en de oh van de afkeer zijn homofoon,
ware er niet de zon
en dat het heerlijk wandelen is langs traag walmende
bussen en bestelwagens vol bric -à-brac. ook had
hij dit kunnen schilderen: de skateramp,
het coole cruisen door het flatland,
de donkere jongen rappend
aan de rand van de bowl,
een baltsende doffer, en een bleek meisje dat kirt en zacht
klapt in de handen, een duif bevroren in de opvlucht,
nature morte. op de wind die tussen stadstorens
zwerft waaien zangen aan als van vrouwen
op het veld. de Afrikaanse boer ment
zijn ossen. men kijkt, in de eigen
lege handen, later leest men de catalogus als een legende
bij een kaart. de langste reis begint met een enkele stap.
Gedicht o.a. n.a.v. de tentoonstelling As sweet as it gets (M. Borremans)
in Bozar, Brussel, 2014
©Martin Carrette