Pascale Wouters

Gebruikersnaam Pascale Wouters

Teksten

de BK

Ik ben de kat van de buren die elke dag op je terras zit te wachten tot je de glazen deur opent. Ik ben die zwarte met dat kilootje te veel en die witte poten alsof ik in een pot verf heb gestaan. Ik ben het beest dat afgelopen zomer je verse vlees redde van een sissende barbeque en maar al te graag het gespreksonderwerp wordt tijdens je lunch. Ken je me nog? Vandaag is het een prachtige dag om je te komen begroeten. Nadat ik eerst uitgebreid heb gezonnebaad en gerust, verlaat ik mijn huis op zoek naar avontuur. Mijn poten torsen de natte brokken die ik voorgeschoteld kreeg waardoor ik met moeite door mijn kattenluik geraak. Een anekdote die mijn baas, ter ergernis van zijn collega’s, graag rondbazuint op de sociale media, foto’s incluis. Ik ben een BK, een bekende kat, tijger van het internet. Hoe meer likes, hoe beestiger mijn baas me vindt. Vind ik leuk. Met mijn kop omhoog schat ik de sprong in op de muur die uitkijkt op je tuin. Nadat ik eerst een merel de schrik van zijn leven heb bezorgd, wip ik op mijn troon. Deze BK is heerser der hoven, bewaker der bossen. Daar sta ik als een zwarte panter met witte sokken je gras te inspecteren. Het is zoveel groener dan bij ons. Hoe komt dat? Mijn moeder had gelijk. Op tijd en stond kan sproeien wonderen doen.   Mijn moeder leerde mij om zelfzeker in het leven te staan. Ook zij kon hevig uithalen als het haar niet zinde. Het is belangrijk dat je laat zien wie er de baas is, des te meer kans heb je op een goede thuis, wist zij. Je moet je mens te allen tijde beschermen tegen het kwaad, als een waakhond die tegelijkertijd ook lief kan zijn. Maak goede vrienden, wees voor het donker thuis en vergeet niet dat urenlang rusten op tijd en stond belangrijk is. Mijn moeder wist hoe de wereld in elkaar zat. Tot ze door een dronken chauffeur werd gegrepen toen ze niet voor het donker thuis was. Haar wijsheid nam ze mee in haar graf waardoor mijn zussen en ik onze wonden zelf moesten likken. Niet lang daarna nam een mens in een witte camionette ons mee naar een plek waar we voedsel kregen dat we nog nooit geproefd hadden en werd ik geplaatst bij een alleenstaande man. En mijn vader? Die heb ik nooit gekend. Die is gaan lopen en niemand weet waar naartoe. Ik vermoed dat ik van hem die witte poten gekregen heb want mijn moeder, dat was een zwarte.   Met vinnige passen balanceer ik op de muur die ons scheidt, als was het een strak gespannen koord. Ik spring je terras op en wacht. Tijd om me te vergeten geef ik je niet. Ik ben de kater die je dagelijks een gratis concert geeft tot je de deur van de veranda opent. Dan spreid ik mijn bek en wauwel ik een lied dat me te binnen schiet. Als jij dan in het glas verschijnt met het hoofd een beetje schuin, laat ik je mijn achterste zien. Dan spring ik weer mijn eigen tuin in en doe ik alsof het me niet meer interesseert. Maar mens, ik kan je verzekeren: het doet me wel degelijk iets. Ik vind je poeslief. Alleen is het niet de bedoeling dat ik daar zo eerlijk over ben.   Mensen kunnen goed liegen. Dat ondervind ik nog elke dag. Soms doen ze alsof er iets lekkers in hun zakken zit en gooien het denkbeeldig weg. Dan ren ik als een kip zonder kop achter een gelogen snack aan. Vaak stel ik dan mijn eigen reukorgaan in twijfel. Begrijp je hoeveel stress dat bij mij teweegbrengt? Telkens te moeten denken dat ik ziek ben, dat ik weer naar die oude dierenarts met zijn zwarte bril en zijn grijze snor moet. Hoe meer mensen liegen, hoe meer ze gebeten worden. Want hoe kan je ze nog vertrouwen als ze zo vaak doen alsof? Ik kan enigszins begrijpen dat niet iedereen een vast inkomen heeft en niet in staat is voor ons te zorgen. Maar wat is nu één koekje? Vandaag blijf ik zitten met mijn staart rond mij gekruld. Er brandt geen licht in je huis. Waar ben je? Een mus vliegt rakelings langs mij voorbij en gaat op onze muur zitten. Die heeft lef. Aanvalspositie. Met mijn lijf dicht tegen de grond gedrukt, snorharen naar voren, ben ik klaar voor een feestmaal. Dat wordt een zomer om nooit te vergeten. Nog één stap verwijderd van de grote sprong, laat ik mijn achterste wiebelen en ben ik net te laat. De mus vliegt het vogelnest in dat al enkele maanden scheef in je tuin hangt. Wacht! Waf! Waf! Daar verschijnt hij blaffend in het glas. Een bulldog van formaat met platte smoel, norse blik en dat kilootje te veel. Met langgerekte wangen die rond zijn bek lebberen alsof ze zich overleveren aan de zwaartekracht. Zijn poten torsen de massa brokken die hij voorgeschoteld kreeg. Wij hebben zoveel gemeen. Mijn speelkameraad, de kolonel.   De kolonel woonde hier al voor ik bij mijn mens werd geplaatst. Ik zag hem dagelijks voorbijkomen aan de leiband, wat ik triest vond. Honden hebben nooit vrij spel, dacht ik dan. Ze worden aan het lijntje gehouden omdat ze waarschijnlijk niet slim genoeg zijn. Ze zouden gaan lopen en hun weg naar huis niet meer terugvinden. Ze zouden niet voor zichzelf kunnen zorgen als ze door de stad dwalen. Als de kolonel op stap ging, keek hij me altijd recht in de ogen. Dan begroette ik hem door met mijn voorpoten tegen het raam te tikken. Terwijl zijn mens telkens naar binnen gluurde, blafte hij één keer en verdween de straat uit. Ik wist meteen dat de kolonel en ik een band smeedden voor het leven. Dat ik het was die hem weer thuis zou brengen, mocht hij ooit verloren lopen. Die dog zou mijn dagelijkse drijfveer worden. Goede vrienden maken, had mijn moeder gezegd, is van levensbelang.   De kolonel duwt zijn platte smoel tegen het gesloten glas waardoor natte strepen zijn zicht naar buiten doen verwateren. Ik tik met mijn voorste poten tegen het raam zoals ik dat altijd doe. ‘Waar is je mens’, miauw ik naar hem waarop hij blaft dat jij naar je werk bent. Nerveus zie ik hem rondjes draaien in de woonkamer. Hij moet zeker plassen, denk ik. ‘Heb je echt geen gat’, smeek ik hem. Hij kijkt me dwaas aan alsof hij me niet gehoord heeft doorheen het glas. ‘Een gat’, probeer ik nog eens terwijl ik met mijn staart je terras veeg. De kolonel blaft een keer en loopt dan als een dikke pony de woonkamer in. Enkele seconden later verschijnt hij weer met een versleten touw tussen zijn tanden. Zijn speeksel druipt op de grond als een lekkende kraan. Ik begin te ijsberen aan de andere kant van het glas. Misschien is hij doof geworden en moet hij binnenkort naar die oude dierenarts met zijn zwarte bril en zijn grijze snor. Daar moeten we het binnenkort toch eens over hebben. De kolonel laat het touw uit zijn bek vallen terwijl zijn staart, of zeg maar zijn stomp, heen en weer gaat. ‘We spreken af’, miauw ik, ‘dat je hard genoeg roept als je mens thuis is.’ De kolonel begint wild te blaffen waardoor ik vermoed dat hij het begrepen heeft. Ik knipoog naar hem, laat mijn staart trillen en keer licht teleurgesteld huiswaarts.   Mens, ik moet bekennen dat ik je al die tijd misbruikt heb. Dat ik gelogen heb zoals mensen dat doen. Het is niet voor jou of het extra eten dat ik dagelijks op je terras zit te wachten. Het is de kolonel waarmee ik de sociale media wil veroveren. Hij is het waarmee ik de roem en de BK-status wil delen. Jij bent voor mij alleen maar een deuropener geweest. Het is je eigen schuld, mens. Leer van je fouten en geef ons het goede voorbeeld. Als wij de kinderen zijn die je nooit kon krijgen, dan is een goede opvoeding topprioriteit. Wie naast de kolonel slaapt, krijgt natuurlijk de streken van zijn baas over. Ik heb zo gelogen over de reden van mijn dagelijks bezoek, mijn passie en mijn vriendelijkheid. Je brokken zijn trouwens niet te vreten.   Ik wurm me door mijn kattenluik naar binnen. Eerst mijn kop, dan een poot waardoor ik al een beetje klem kom te zitten. Ik probeer het anders. Eerst een poot, dan mijn kop en dan de rest. Mijn mens staat al klaar met zijn iPhone en komt iets te dicht in mijn buurt voor een close-up. Moet hij niet werken? Flash, daar sta ik zeker op met mijn ogen dicht. Een filter over mijn pose, een poot wat bijsnijden en de wereld in. Buiten onze overlevingsdrang is dat het enige wat mensen en dieren gemeenschappelijk hebben. Het feit dat we graag gezien willen worden. Dat iedereen ons leuk moet vinden. Dat iedereen jaloers moet zijn op wat we bereikt hebben. Vandaag ben ik daar net iets minder enthousiast over. De kolonel krioelt in mijn kop. Ik miauw naar mijn mens die denkt dat ik honger heb. Er wordt een denkbeeldige snack in de keuken gegooid maar deze keer laat ik me niet vangen. Lopen is voor losers. Ik trippel naar mijn kussen dat voor de zoveelste keer op een andere plek ligt. Hoe vaak moet ik die man nog duidelijk maken dat ik een vaste plek wil. Daar, naast die plant die dringend water nodig heeft en waar ik vogels kan spotten. Niet daar, naast de zetel waar ik niks kan zien. Het verbaast me niet dat hij niet aan een lief geraakt. Stel je voor dat hij zijn eigen bed telkens zou verhuizen. Op dat moment hoor ik een enorme klap, de kolonel roept, sneller dan verwacht. Alsof ik een prik krijg van de oude dierenarts met zijn zwarte bril en zijn grijze snor vlieg ik nooit gezien door mijn luik. De kolonel loopt in zijn tuin, zijn geblaf is nu heel dichtbij. Ik wip de muur op en zie hem nog net op dat versleten touw van daarnet springen. Z’n korte poten zijn net dikke sigaren. Als je er genoeg aan trekt worden ze nog kleiner. Hij kijkt naar mij en blaft zijn wangen los. ‘Lang leve de halve werkdagen’, mompel ik. Hij schudt zijn kop en rolt zich in het gras terwijl ik met mijn witte sokken van de muur spring. ‘Wat heb je?’ wauwel ik hem toe. Pas dan zie ik het. Het glas van de veranda ligt in gruzelementen.   Als een bergbeklimmer zonder harnas en met zijn iPhone in de hand komt mijn vrijgezel de muur opgekropen. Dit is een uitzonderlijke kans. Ik zeg hem dat ik een foto wil met de kolonel, dat een raam kapot kan gaan maar deze vriendschap niet, dat de zon net goed staat voor de ultieme foto, dat scherven geluk brengen en dat ze misschien wel een vrouwmens voor hem in petto hebben, dat de kolonel gelukkig niet gewond is en dat hem zeker geen schuld treft voor het kapotte raam, dat we allebei honger hebben en dat het huis van de buren dringend nood had aan verluchting. Maar het heeft geen zin. Mijn mens heeft alleen maar oog voor de scherven om ons heen en wil weten wat er gebeurd is. Hij zal er zelf wel iets op verzinnen, de leugenaar. Hij richt de iPhone naar de grote ster in het raam. Flash. Het is nu of nooit. Met mijn kilootje te veel spring ik op de kolonel. Hij laat zich gewillig vallen want hij weet wat er te gebeuren staat. Om de aandacht op te eisen die we verdienen voeren we de kunstjes uit die we al zo vaak besproken hebben. Als twee modellen die precies weten wat er van hen verwacht wordt. We hebben drie voltreffers. De pose waarbij ik triomfantelijk op de kolonel sta als een koorddanser, die met mijn voorpoten op zijn dikke buik alsof ik hem net gevloerd heb in de derde ronde en de laatste maar vermoedelijk de populairste: de pose waarbij ik de wangen van de kolonel met mijn voorpoten naar boven duw alsof hij de wereld toelacht. Die zal zeker scoren en het aantal likes aanzienlijk verhogen. Dit kan het begin zijn van een sociaal leven en van betere brokken. Mens, kijk dan toch. Kijk dan. Wij zijn als echte koekjes die je in het gras gooit. Eerst onvindbaar maar als je goed zoekt, een plezier om ons tegen te komen. Kijk dan toch.

Pascale Wouters
0 0

Kwartier

Dat hij nog een kwartier open is, zegt hij terwijl hij de vuilniszak dichtmaakt. Maar dat het liefst geen te grote bestelling meer zou zijn, zegt hij niet maar lees ik in zijn ogen. Veel keuze heb ik niet. Alleen een portie friet zal mijn avond vet maken. Nee, zonder mayonaise. Ik betaal geen vijftig cent extra voor iets dat thuis al lang staat te verpieteren, denk ik. De hand die net de vuilniszak heeft dichtgemaakt, rommelt in de overgebleven frieten, smijt ze dan in de friteuse. Alsof ze gestraft worden voor hun besnijdenis. Gij zult branden in de olie, sis ik.Een vrouw in blauw-roze trainer met gele tanden komt de zaak binnen. Ja, nog tien minuten en alleen frieten. Ze lacht, heeft geluk en gezelschap. Hier kom je al eens wat volk tegen, zegt ze, de eenzamen van de straat. Als iedereen naar de teevee loert, is ‘t tijd om buiten te komen. Dat we Linda mogen zeggen en hoe vettiger, hoe prettiger.De hand haalt mijn frieten uit hun vagevuur, werpt hen op. Of er zout op de wonde mag. Dan voel je dat je nog leeft, krijsen de gele tanden achter mij. Dat ik de frieten mee naar huis zal nemen. Kunnen we samen een klapke doen over het feit dat ik vijftig cent heb uitgespaard. Om maar iets te zeggen.Terwijl ik mijn laatste centen op tafel gooi, komt een man in fluohesje binnen. Hij rochelt zijn pree erdoor. Nee, alleen frieten mijn excuses het is tijd meneer. Of hij het bordje aan de deur wil omdraaien. Dat deze zaak eindelijk als gesloten wordt beschouwd.Met mijn portie in de hand passeer ik de gele tanden. De eenzamen van de straat weten waar ze terecht kunnen voor een goeie babbel, zeggen ze, tot volgende week. En dat er nooit iets op de teevee is. Wanneer het fluohesje plaats maakt voor mij, blinkt het bordje aan de deur triomfantelijk. ‘t Frituur is altijd open voor ons, kijk maar, brabbelen de gele tanden, aan welke kant je ook staat. Je moet alleen weten op welk moment je aan welke kant moet staan. Dat is de kunst des levens. Daar zouden ze eens een teeveeprogramma over moeten maken. Ik verlaat de zaak, de geur en de mensen. Of hoe een culinair kwartier makkelijk te verteren is. Zelfs met mayonaise uit eigen frigo.

Pascale Wouters
3 0

Opleiding

Literaire creatie - academie Borgerhout

Publicaties

Prijzen