wimpel

Gebruikersnaam wimpel

Teksten

LOSLATEN EN AANVAARDEN

DE DOOD IS EEN UITDAGING DIE ONS VERTELT GEEN TIJD TE VERSPILLEN DIE ONS VERTELT NU METEEN TE ZEGGEN DAT WE VAN ELKAAR HOUDEN Leo F Buscaglia     HET BIJZONDERE TESTAMENT VAN EEN MEER DAN BIJZONDERE ZUS   Ik had een jongere zus, onze ouders hadden haar, bij haar geboren worden, de naam Ingeborg meegegeven. Een mooie naam die je toen, in onze contreien, zelden tegenkwam. We noemden haar Inge. Inge werd 5 jaar na mij geboren. Tijdens de eerste 3 eerste maanden van de zwangerschap was ons mama constant misselijk en ziek. Uiteindelijk werd ze met uitdrogingsverschijnselen voor korte tijd in het ziekenhuis opgenomen. Na negen maanden kwam het reeds in de baarmoeder op de proef gestelde wezentje ter wereld. Het “door het leven” op de proef gesteld worden zou een belangrijk onderdeel van haar opdracht hier op aarde worden. Aanvankelijk ging alles zijn gewone dagelijkse gangetje. Inge groeide op, leerde lopen, leerde praten en ging, net als ik een paar jaar eerder, naar de kleuterklas op de school van ons mama. In het eerste leerjaar werd vastgesteld dat Inge, meer dan de andere kinderen, moeite had met lezen, schrijven en rekenen. Mijn ouders schakelden een kennis, Luc, die onderwijzer was, in. De man kwam gedurende een bepaalde periode op geregelde tijdstippen bij ons thuis langs om samen met Inge de opgelopen schoolachterstand in te halen. Toch bleek dat niet voldoende en werd er voor gekozen dat Inge naar het in Wetteren pas opgerichte “bijzonder onderwijs” zou gaan. In de volksmond sprak men een beetje denigrerend van “den BLO”. Zelf heb ik het me toen nooit gerealiseerd, maar achteraf is gebleken dat Inge die uit een gezin kwam waar men “beschaafd” met elkaar omging en waar men AN sprak, in een omgeving terecht kwam van voornamelijk kinderen uit kansarme en gebroken gezinnen waar de omgangsvormen, om het zacht uit te drukken, minder veiligheid bieden aan een kind, zeker als dat kind zeer gevoelig en kwetsbaar is zoals ook mijn zus was. Inge heeft daar onder geleden. Ze zag dat haar oudere broer en zus en later de benjamin van het gezin een “normale” ontwikkeling doormaakten en naar een “gewone” school gingen terwijl zij “anders” was en niet kon spelen met kinderen met een min of meer zelfde achtergrond als zijzelf. Gelukkig was er ons moeder bij wie ze troost en steun vond en thuis beleefde ze wel gelukkige momenten. Ze haalde zelfs graag kattenkwaad uit en werd, om wie ze was, ook wel eens extra verwend en er werd al eens meer iets met de mantel der liefde bedekt als ze wat had uitgevreten wat niet koosjer was. Ik herinner me dat ze op vrij jonge leeftijd, ze was niet ouder dan 12, sigaretten begon te roken hangend uit het dakvenster van haar zolderslaapkamer. Ze genoot zichtbaar, dat kon je merken aan haar guitige blik, van het verboden experiment en deed er alles aan om niet gesnapt te worden maar grote broer had het gezien en vond het wel gedurfd en vermakelijk. Samen met de buurjongen Marco deed ze liefst alles wat niet mocht en ze was gewiekst genoeg om uit het vizier van ons vader te blijven. Daarbij had ze een grote aaibaarheidsfactor met haar van ondeugd fonkelende oosters aandoende oogjes die toen nog onschuldige, aanstekelijke levensvreugde uitstraalden. Buitenhuis echter ging het minder als vanzelfsprekend. Na haar jaren in het BO ging ze, alweer, naar de school van ons moeder in de Wegvoeringstraat, het Sint-Jozef-instituut, waar ze onder andere leerde naaien. Opnieuw kwam ze in een veilige omgeving in de buurt van mama terecht. Na de schooltijd begonnen voor haar de problemen pas echt. Ze zou nu ook werk moeten zoeken en voor haar eigen inkomen leren zorgen. Dat was voornamelijk de wens van vader die “vooruit” dacht en Inge er op wilde wijzen dat ze ooit haar eigen boontjes zou moeten doppen. Daar kon je maar beter vroeg genoeg mee beginnen. Zo heeft ze onder andere, terug via ons moeder in een naaigeriefwinkel en een naaiatelier gewerkt. In de winkel was ze graag en ze was er ook graag gezien. De uitbaters waren bekenden en namen haar liefdevol onder hun hoede. In het naaiatelier moest ze steeds doorwerken en productiecijfers halen. Bovendien was het een monotone afstompende bezigheid waar Inge helemaal niet voor in de wieg gelegd was. Ze was uiterst stressgevoelig en hoog-sensitief. Ze werd geleefd en werd er ongelukkig. Op een dag, na maanden rond te hebben gelopen met een pijnlijke knie, waarvan de pijn werd onderschat en de oorzaak niet ernstig werd onderzocht, werd bij Inge botkanker vastgesteld. Dat was in het jaar 1992, ze was  toen 26 jaar oud. Het verdict kwam als een donderslag bij heldere hemel. Onze zus had ”kanker” . Zoiets gebeurde toch alleen bij anderen. Sinds die diagnose is haar leven langzaam maar zeker beginnen te veranderen. Ze kreeg verschillende keren chemo toegediend en verbleef regelmatig periodes in het ziekenhuis. Inge werd zich bewust van de draagwijdte van wat haar overkwam en ging op zoek naar zingeving voor zichzelf. Ze ontdekte dat de vreselijke ziekte, o wonder, ook positieve kanten voor haar had. Ze hoefde, voorlopig althans, niet meer te werken. Ze kon op zoek gaan naar wat haar echt “bestaansredenen” gaf. Ze ging boeken lezen en haalde zo onder andere kracht uit het boek “je kan je leven helen “ van “Louise Hay”. Ze geraakte ondermeer geboeid door de Aboriginal-cultuur uit Australië waar ze zich in verdiepte. Ze luisterde naar, voor haar, inspirerende muziek zoals die van Tracy Chapman en Doe Maar. Ze schreef gedichten, maakte etsen en tekeningen, leerde weven op een klein weefgetouw en deed nog veel dingen meer. Maar bovenal ontdekte ze de, voor haar, “therapeutische” klei. Ze ging naar de academie en volgde er keramiek bij Evert voor wie ze al vlug een boontje had. Evert kwam soms bij ons aan huis en als hij er was kon je er op vertrouwen dat je enkel hoefde te luisteren naar de vleesgeworden spraakwaterval die hij was. Sommige mensen zoals ik vinden dat best ok omdat je, in mijn geval, dan zelf niet veel hoeft te zeggen wat ik toch meestal vermoeiend vind. Als Inge of ons moeder zelf het initiatief namen om een onderwerp aan te snijden werd hun poging na hooguit een drietal uitgesproken zinnen in de kiem gesmoord door Evert die plots een ingeving kreeg die hij absoluut eerst en vooral moest meedelen. Inge treurde er niet om, ze hing meteen opnieuw aan ‘s mans lippen en droomde haar “impossible rêve”. Ik begreep wel waarom mijn zus voor hem viel. Hij had charme en zijn onmiskenbare “aanwezigheid” en sappige manier van vertellen brachten geregeld animo in huis. Hij was kunstzinnig en fijngevoelig. Er was echter 1 hindernis. Evert was homo. Toch had ik het gevoel dat dat haar er niet van weerhield er van te blijven dromen dat zij en Evert  samen “iets” konden hebben al weet ik niet hoe ze dat concreet voor zichzelf invulde. Telkens ze over hem sprak stroomde ze over van bewondering en een diep gekoesterd, tot dan toe onbevredigd verlangen naar een beetje aandacht van haar leraar voor haar diepere zielenroerselen. Mijn lieve zus, ze heeft nooit een lief, in de echte betekenis van het woord, gehad, tenminste toch niet voor zover ik weet. Ze heeft het troostende en helende van lichamelijke liefde, als was het maar een tedere kus of een zachte streling over de huid nooit gekend. Nochtans was dat ongetwijfeld één van haar stoutste dromen. Wat ze uiteindelijk wel heeft gevonden is wie ze in wezen “was” en dat heeft ze naar buiten gebracht in honderden werkjes in klei, langgerekte smalle, op het eerste zicht op elkaar lijkende maar in essentie totaal verschillende beeldjes van een soort menselijke wezens. Je kan er meerdere terracotta-legers mee op de been brengen. Elk beeldje is uniek aangekleed, heeft een eigen gelaatsuitdrukking, heeft andere kleuren maar bovenal lijkt het alsof elk figuurtje een “verstild leven” is. Alsof het “echt” leeft maar even, zij het voor altijd, on hold is gezet. Ik kan, misschien is het inbeelding, het stilstaande leven, je kan het ook de ziel van het beeldje noemen, erin waarnemen, voelen, er bijna contact mee maken. Vaak stralen ze een zekere, bijna voelbare tristesse uit maar evenzeer volledige overgave aan wat “is”. Inge blijft “aanwezig” in haar fragiele schepseltjes en soms als ik voorbij het beeldje in onze woonkamer passeer valt het me plots op en word ik even stil om het in me op te nemen, om er even contact mee te maken en me weer bewust te worden van mijn eigen sterfelijkheid. Mijn zus heeft nog een tentoonstelling van haar werk meegemaakt  in de “Cultuurschuur “in Overbeke. Veel mensen waren oprecht ontroerd. Ik gebruik de term niet graag omdat hij vaak te pas en te onpas opduikt maar in het geval van mijn zus voel ik hierover geen gêne. Zij was een “kunstenares” in de ware betekenis van het woord geworden of beter, de kunstenares die altijd al verscholen in haar aanwezig was geweest was eindelijk op de voorgrond getreden en had zich aan de wereld kenbaar gemaakt. Inge is na te zijn hervallen van botkanker op 28 mei 2004 om 5 voor twaalf overleden. Daar wil ik later, in een volgend stukje, nog even op terug komen. Ze had ondertussen ook nog een beenamputatie doorstaan en nooit had ze geklaagd over haar lot. Ze voelde zich soms terneergeslagen maar gaf iedereen, mij incluis, moed en goede raad. Zo drong ze er steeds op aan dat ik iets creatiefs zou gaan doen want ze wist dat het met mij ook niet altijd even goed ging, dat ook ik voornamelijk werd geleefd vanuit de angst niet te voldoen. De vraag is echter: “voldoen aan wat?” Laat dit schrijven dan ter ere van haar zijn. Als dankbaarheid omdat ik haar stimulerende woorden nog steeds kan horen en er op dit moment, beter laat dan nooit, gehoor aan kan geven. Dit alles stond altijd al in de sterren geschreven zoals alles in de sterren staat geschreven, zoals elk haar op ons hoofd is geteld. Niets gebeurt “zomaar”. Het was vaak prettig in haar “langzame, zachte” aanwezigheid te vertoeven. Het leven werd voor mensen in haar omgeving plots klaarder en vrolijker als ze blij was en ze kon vol overgave lachen met anekdotes uit ons gezamenlijk verleden. Zo is er die keer dat ik samen met haar naar het zuiden van Frankrijk, meer bepaald ergens in de Ardèche, ben gereden. We zouden er met ons tweetjes kamperen en er een familie bezoeken, want ik was weer eens hopeloos verliefd geworden op een meisje dat ik had leren kennen tijdens een VDAB-cursus voor polyvalent bediende, die er op een camping verbleef. Dat bezoekje liep uit op een sisser. Het meisje en haar familie lieten uitschijnen dat we welkom waren maar hun lichaamstaal verraadde het tegenovergestelde. Het meisje had, toen ik voordien in België zei dat ik haar zou bezoeken, hoogstwaarschijnlijk niet geloofd dat dat in werkelijkheid ook zou gebeuren en ik had beter kunnen weten maar wou mijn “kansje” wagen want had verder niets te verliezen. Met een smoes, ik weet niet meer welke, zijn we toen zo vlug als we konden weer vertrokken. We zouden het niet aan ons hart laten komen en de bloemetjes eens vrolijk buiten zetten. Inge en ik zijn toen gaan dineren in een table d’hôtes. We zaten er tussen enkele al wat rijpere koppels en het gezelschap bestond uit in totaal zo’n achttal mensen. Het was avond en het weer was broeierig waardoor je gemakkelijker ontspant en zonder gedronken te hebben reeds in een lichte roes verkeert. Het eten was heerlijk en bestond uit verschillende gangen. De sfeer onder de aanwezigen, allemaal Fransen, was opperbest en uitgelaten. Nog heerlijker dan de maaltijd was de wijn en tot mijn  meer dan stomme verbazing liet mijn zus zich lachend en genietend steeds opnieuw, aangemoedigd door een vrolijke Fransman, van het goedje bijschenken. Ze dronk Godallemachtig alcohol! Dat had ik nog nooit van haar gezien. Het was even verrassend als toen ze als 10-jarige sigaretten “hing” te roken uit het Velux-zolderraam. Bovendien werd ze er behoorlijk vrolijk van en ging ze met de paar woordjes frans die ze kende afgewisseld met wat, naar de inspiratie van het moment naar het frans vervormde Vlaamse woorden, in conversatie met de Fransman die haar op tijd en stond van wijn voorzag. De man genoot van haar grappige gestes die steeds komischer werden naarmate de alcohol nauwkeuriger zijn werk deed en hij daagde haar een beetje uit, meer nog, hij begon haar op een speelse manier zachtjes te verleiden. En mijn zus…die vond het allemaal geweldig! Na het eetfestijn liepen we, na een korte autorit, over de stille camping, licht beneveld naar ons kleine twee-persoonstentje en ik moest haar in bedwang houden of ze schaterde, ondertussen allerlei leuke onzin uitkramend, de andere kampeerders wakker. Zo had ik haar nog nooit gezien en ik heb in mijn leven niet dikwijls zoveel binnenpret gehad. Het duurde, toen we in onze slaapzakken gekropen waren, nog ruim een half uur voor ze uitgebrabbeld en in een heerlijke roes verkerend in slaap viel. Nog een ander kampeerverhaal dateert uit het jaar toen we met mijn zus Veder, haar vriend Carlos en nog een paar mensen, ik weet niet meer wie er allemaal bij waren, eveneens in Zuid-Frankrijk, in de Provence, op reis waren. Weer sliep ik met Inge in een klein tentje toen, midden in de nacht, een meer dan hevig onweer losbrak. Er was paniek en geroep in vele tenten. Ik, die niet vlug onder de indruk ben van een onwedertje meer of minder, bleef rustig liggen en zei tegen Inge dat ze zich geen zorgen hoefde te maken. Het zou zo weer voorbij zijn en dan hadden al die flauwe bangeriken voor niets de moeite gedaan om uit hun warme bedje op te staan om angstvallig naar de buienzwangere en om de haverklap apocalyptisch verlichte hemel te staan staren. Zo gezegd zo gedaan. Mijn zus vertrouwde haar door de wol geverfde, niet van een kleintje vervaarde, grote stoere broer, tot we op een gegeven moment nattigheid begonnen te voelen, zij het letterlijk. In geen tijd stond er 10 centimeter water in onze tent en waren we opeens klaarwakker. Inge begon vrolijk te gillen en vluchtte de tent uit. Ik riep haar na dat ze naar de auto moest lopen, ik zou onmiddellijk achterkomen. Dat deed ik maar dan wel poedelnaakt. Daar heeft ze mij in haar verdere leven nog vele malen aan herinnerd en telkens bestierf ze het, evenals op het moment van de feiten, van de pret. Ze vond het grandioos en hilarisch en ik geniet weer na als ik er aan terug denk. Ja dat waren onvergetelijke momenten en ik veronderstel dat ze het verhaal ook aan derden heeft doorverteld. Die lieve, soms dolkomische zus. Ik wil haar terug zien om samen te lachen en onnozel te doen. Om het verhaal af te ronden kan ik er nog bij vertellen dat we de rest van het onweer in mijn kleine auto, rechtopzittend hebben geslapen, of het tenminste hebben geprobeerd. Na Inge’s dood zijn er nog honderden beeldjes en andere creatieve scheppingen van haar hand in kasten, waarvan ze de sleutels had verborgen, en in dozen door ons moeder teruggevonden. Een bijzonder testament en een heel emotionele gebeurtenis voor de vrouw die altijd bij haar is gebleven (Inge is thuis blijven wonen) en die steeds voor haar heeft gezorgd. Samen hebben ze ontelbare innige momenten met elkaar beleefd, musea bezocht, concerten bijgewoond, reisjes gemaakt en hun hart bij elkaar uitgestort. Inge toverde met haar ontwapenende opmerkingen fijne lachjes en twinkelende oogjes op het gezicht van onze dementerende vader die precies een jaar voor haar stierf. Ze heeft hem samen met ons moeder warme gelukzalige ogenblikken bezorgd bij zijn aftakeling. Wat een geschenk gaf ze die oude hulpeloze man daar “zo maar“, volledig belangeloos! Haar vader was niet de gemakkelijkste hindernis op haar weg geweest maar Inge had alles vergeven, Inge had alles wat haar vroeger ongelukkig maakte getransformeerd in haar levenswerk en in de liefde voor haar familie, ze was het aardse gedoe en geploeter ontstegen. Ze was opgeklommen naar een hogere orde. Ze was een voorbeeld voor zij die willen zien.

wimpel
0 0

Wat kwam na wat voorafging...

BEGRIJP JIJ DIE MENSEN DIE OP FEESTEN DE OVERWINNING VIEREN VAN HET LEVEN OP DE DOOD EN DIE KANSEN GRIJPEN WAAR ZE LIGGEN EN DIE ALTIJD WETEN WAT ZE DOEN ? Gorki   WAT KWAM NA WAT VOORAFGING   Ik heb lang getwijfeld over wat ik nu ga vertellen. Het zou kunnen overkomen als het profiteren van een “bekend” iemand die er niet meer is en die mijn woorden dus niet meer kan bevestigen of ontkennen. Ik zou dit kunnen schrijven om mezelf wat belangrijker te maken, of ten minste de indruk te wekken dat ik dat ben, bij mensen die vatbaar zijn voor die manier van denken, waar ik mezelf ook nu en dan ook toe reken. Aangezien het verhaal dat ik ga neerschrijven echter evenzeer deel uitmaakt van mijn leven als alles wat vooraf ging ga ik het toch vertellen en vrij vlug zal blijken dat het in de toenmalige context simpelweg niets bijzonders voorstelde. Het verleden zou in dat opzicht voor mezelf pas meer gewicht krijgen naarmate de tijd “erna” verstreek.   Op een frisse maandagmorgen van het jaar 1990 parkeerde ik mijn witte, 2dehandse Citroën AX Diesel, waar ik weer eens aan bedrogen was geweest omwille van de verborgen gebreken die zich na korte tijd openbaarden en die ik er als gratis optie had bijgekregen, voor de gebouwen van het opleidingscentrum van de VDAB . De opleiding zou een paar maanden duren en ondertussen bleef ik tijdens de weekends als bobijnopzetter aan het werk bij “Van Neder Carpets” in Waregem. Er kwam dus geen druk aan te pas want ik “had” werk en mocht in de opleiding falen zonder dat het mij, buiten het verder ondermijnen van mijn al niet opzienbarende zelfvertrouwen, schade kon berokkenen. Voor het eerst hoefde ik niet te presteren bij iets wat ik ondernam en niemand zou het te weten komen als het mislukte want niemand wist dat ik er ooit aan was begonnen. Vrij ontspannen stapte ik de refter binnen waar al enkele mensen, bijna allemaal jonge vrouwen, lichtjes gespannen via eerste verkennende gesprekjes elkaar aftastten en kliekjes begonnen vormen. Tussen hen in, een beetje afwezig stond een nog vrij jonge man, eigenlijk meer een jongen, wat onwennig te wezen. Hij zag me op mijn eigen manier minstens even weinig op mijn gemak zijn en kwam naar me toe. We praatten wat, beiden opgelucht dat we niet de enige man in het gezelschap waren. We stelden ons aan elkaar voor en kwamen tot de conclusie, Luc en ik, dat we daar beiden waren omdat we zelf niet goed meer wisten van welk hout pijlen te maken, we waren nog net niet verloren voor het vaderland maar de tijd begon wel te dringen. Hij vertelde me dat hij met zijn groepje onlangs had deelgenomen aan Humo’s Rock Rally. Ik vond dat wel leuk alhoewel ik de wedstrijd al een aantal jaren niet meer volgde maar we hadden meteen een aanknopingspunt gevonden voor een gesprek want ook ik had jaren tevoren met mijn groep “M. B.” deelgenomen aan de wedstrijd. Niet dat we ver geraakt waren maar de commentaar in HUMO op onze vertoning was zeker niet vernietigend geweest. Ik dacht bij mezelf: “dit is weer één van de velen die het hebben gewaagd en zo succesrijk zal hun deelname waarschijnlijk ook wel niet geweest zijn” want voor mij stond geen flamboyante rockster maar een doodgewone brave, wat onzekere jongen. Hij vertelde me dat hij in het Nederlands zong en al zo lang bezig was met muziek in verschillende groepjes dat het deze keer alles of niets was. Als het na deze Rock rally deelname niets zou worden zou hij er mee ophouden en doen wat de maatschappij en zijn moeder van hem verwachtten, namelijk een baan zoeken zoals bijna iedereen dat deed en het leven leiden van de middelmatigheid. Wat hij me niet vertelde was dat ze derde geworden waren achter “Noordkaap” en “Kitchen of Insanity”. Naarmate ons verblijf tussen de meisjes van de cursus polyvalent bediende langer duurde leerden we elkaar beter kennen en kwam hij af en toe langs in mijn kleine huisje in de Sint-Machariusstraat rechtover de kerk waar om de hoek ook singer-songwriter “Tom Wolf” woonde. Het waren gezellige bijeenkomstjes en we genoten van een drankje en wat gemijmer en gefilosofeer over het leven en over muziek. Op een dag haalde ik er nog een man, Peter, bij die ik kende uit de muziekschool aan de Poel in Gent waar ik toen voor de tweede keer in mijn leven notenleer volgde. Ik had die lessen als kind reeds bijgewoond in de muziekschool in W. maar had er toen voornamelijk voor spek en bonen bijgezeten. Peter speelde piano en ik had nog een oude studiepiano van mijn zus in mijn woonkamertje staan. Met ons drieën begonnen we al improviserend wat te spelen en te zingen. Er was weinig overleg en iedereen deed zowat zijn ding waardoor we niet echt tot iets vruchtbaars kwamen maar dat deerde ons niet. Eindelijk maakte ik weer een beetje muziek hoewel wat ik deed op mijn gitaar bitter weinig voorstelde. Toen ik Peter had uitgenodigd om samen met mezelf en ene "Luc De Vos" wat te komen muziek maken bij mij thuis merkte ik aan zijn reactie dat er onmiddellijk een belletje ging rinkelen in zijn hoofd. Hij wist  duidelijk wel wie Luc De Vos was en leek al enigszins onder de indruk. Al vlug werd het me duidelijk dat “Gorki” niet zo maar een groepje was en toen Luc me uitnodigde om naar een optreden in de Vooruit te komen kijken ben ik op zijn uitnodiging ingegaan. Toen ik er aankwam en de deur opende was de zaal barstensvol met uitzinnige mensen. Ik kon er gewoonweg niet doorheekomen. Er steeg zichtbaar stoom op in de zaal van de verhitte lijven die uitgelaten dansten op de muziek en in de verte op het podium zag ik een onverschrokken podiumbeest te keer gaan. Het was die rustige, beleefde, wat onzekere jongen die ik kende. Ik was overdonderd maar kon er niet langer blijven omdat ik min of meer angstig word als ik me in een bewegende ondoordringbare massa bevind. We zijn elkaar na de cursus, waar we op een dag, voor het officiële einde van de opleiding ons attest zomaar kregen omdat ze waarschijnlijk niet goed wisten wat met ons aan te vangen hoewel we twee brave nette jongens waren, nog een tijdje blijven zien tot ik uiteindelijk de vrouw van mijn leven ontmoette waar ik zo lang had op gewacht. Het was een tumultueuze tijd in mijn leven en in mijn hoofd en ik sloot me af van de rest van de wereld om een nieuw gedeeld leven te beginnen met mijn huidige echtgenote. Ik heb toen mensen verwaarloosd omdat ik mijn vroegere leven, dat me niet zo bevallen was, volledig achter mij wou laten. Ondertussen werd Luc meer en meer  beroemd met zijn groep en zijn columns. Hij heeft me nog een kaartje gestuurd, een Gorki prentkaart, met de vraag om nog eens af te spreken. Ik was langzaam onder de indruk geraakt van wie hij ondertussen geworden was en durfde geen contact meer op te nemen. Bovendien had ik in de tussentijd een “gewoon” baantje gevonden en verwachtten wij een eerste kind. Wat zou ik hem nog te vertellen hebben nu hij beroemd was. Ik hield me liever afzijdig wat ook te maken had met een zekere schroom, een beetje schaamte ook omdat ik al lang niets meer van me had laten horen en hij toch nog het initiatief had genomen om contact met mij op te nemen. Kort daarna verhuisden we naar Brugge en telkens ik hem op de radio of op tv hoorde en zag voelde ik wat pijn in mijn hart omdat ik afstand van hem had genomen en anderzijds blijheid en trots om wat hij presteerde en om hoe hij zijn weg gevonden had en het had klaargespeeld om bij zo goed als iedereen in Vlaanderen “geliefd” te worden. Telkens mijn zus, die nog in Gent woonde hem tegenkam, vroeg hij hoe het met me ging. Het deed me telkens deugd om dat van haar te horen. Zonder dat hij het zelf wist bleven we op een bizarre manier via een paar mensen met elkaar verbonden. Hij zou dat ontdekken toen we elkaar na vele jaren in Brugge, na een optreden, terug tegen kwamen en, alsof het van gisteren geleden was, elkaar vertelden hoe het met ons ging. Daarna zouden we elkaar nog een keer ontmoeten en kort met elkaar praten, ondertussen 4 jaar geleden, ook in Brugge, bij de begrafenis van iemand die ons al die tijd met elkaar had verbonden maar over wie ik, om redenen van privacy, niet kan uitweiden. Toen ik het nieuws hoorde van zijn overlijden voelde het alsof ikzelf ook een beetje doodging, alsof ik een compagnon de route, die ik vrijwel nooit meer zag, verloor. Ik kon het niet geloven. Het kwam vrij heftig bij me binnen en toen ik het verhaal hoorde van het appartement en zijn eenzame heengaan moest ik onmiddellijk terugdenken aan Wim De Craene die eveneens alleen, in een appartement in Gent, aan zijn einde kwam. De dag dat Wim De Craene overleed kreeg mijn zus Lieve hevige pijn in haar knie en wou ze onmiddellijk naar de dokter. Het vervolg van haar verhaal heb ik reeds beschreven. Ze heeft lange tijd getreurd om de dood van Wim De Craene met wie ze zich ook op één of andere manier verwant voelde. Hoe het met Luc is gegaan en wat er in hem omging tijdens zijn laatste uren zal waarschijnlijk een raadsel blijven en toch zou ik het heel graag willen weten. Ik wil het weten om het te kunnen begrijpen en om het daarna eventueel te kunnen aanvaarden maar het zijn mijn zaken niet. Ik weet dat iedereen in Gent hem kende na zijn doorbraak en dat hij met iedereen sprak. Ik had het geluk hem te kennen, net ervoor. We liepen toen door Gent zonder dat iemand naar hem keek. We hadden het goed samen, die korte tijd dat we makkers waren en ik ben dankbaar om die bijzondere, getalenteerde, zij het zeer eenvoudige en warme mens, van dichtbij te hebben mogen meemaken. Bij zijn dood voelde ik me al niet zo goed meer in mijn vel en vanaf dat moment zou het steeds minder goed met me gaan tot ik in juni, een half jaar later instortte.   Tot zover mijn eerste boek.

wimpel
0 0