WoordenWeb

Gebruikersnaam WoordenWeb

Teksten

Dagdagelijks

Mijn dagelijkse wandeling was blijkbaar toch niet zo dagelijks als ik gehoopt had. Het was een wandeling bedoeld om een gewoonte te zijn. Maar toch. Het was niet meer dan een grauwe dinsdag ergens in februari. Ik stond die dag vol goede moed op – niet anders dan de andere driehonderdvierenzestig dagen in het jaar. Snel een kop zwarte koffie en een boterham met nog net niet vervallen salami. Nadat ik mijn bruine lederen schoenen aangetrokken had, moest ik haastig op zoek naar mijn sjaal. Waar lag hij toch? Het was nu niet dat ik al overal gezocht had, maar veel verder dan de kapstok kon hij toch niet liggen? Ik bukte om onder mijn leeszetel te kijken, maar ook daar lag hij niet. Bij het rechtkomen stootte ik mijn hoofd aan de kapstok. Onbewust spuwde ik een te hoge kreet uit. Het zou toch niet waar zijn. Was ik mijn goede oude sjaal dan echt ergens kwijtgespeeld? Ik keek de kapstok aan en pas op dat moment viel me op met hoeveel trots hij daar eigenlijk stond. Het was een donkere, eikenhouten kapstok waaraan er plaats was voor wel vijf jassen. Hoewel de statige kapstok ernaar verlangde om vier andere jassen te dragen, gebruikte ik de meeste tijd slechts een van zijn armen. De sjaal was nog steeds nergens te bespeuren en een keuze drong zich plotseling bij me op. Ga ik naar buiten zonder sjaal voor mijn ochtendwandeling of neem ik nog een kop van de heerlijk sterke koffie? Snel schoten alle voor- en nadelen door mijn hoofd. Niet veel later sloeg ik de deur achter me dicht en draaide ik het slot om. Ik stond in het trappenhuis en vroeg me heel even, hoogstens een seconde of twee, af of ik niets vergeten was. Het zij zo, dacht ik terwijl ik mijn voet zachtjes op de eerste trede richting het gelijkvloers zette. Terwijl ik steeds verder naar beneden ging, merkte ik niet op dat ik ook steeds trager ging. Getallen schoten door mijn hoofd. Drie verdiepingen tot ik weer beneden was. Dat waren dan zes trappen met elk dertien treden. Dat kwam dan neer op een totaal van achtenzeventig treden. Ik deed er net minder dan een seconde per trede over, wat maakte dat ik – met de draai tussen de trappen – iets meer dan anderhalve minuut nodig had om van de deur van mijn appartement de voordeur van het gebouw te bereiken. Midden op de eerste trap bleef ik staan, want ik hoorde onder mij een geluid. Het was het typische gepiep dat de opengaande deuren van dit perfect onderhouden gebouw maakten. Ik boog me voorzichtig over de trapleuning, hopend om een glimp op te vangen van mijn medebewoner. Ik stond net op het punt een trede lager te gaan om beter zicht te krijgen op de deur, wanneer hij met een luide klap dicht vloog. Mijn hoofd schoot angstig weg van de trapleuning. Ik voelde mijn hartslag toenemen, mijn adem versnelde. Het geluid van hakken weergalmde door het trappenhuis. Opnieuw bracht ik voorzichtig mijn hoofd naar de rand van de trap. Het getik van de hakken kwam steeds dichterbij tot het opeens overging in zacht geschuifel. Pas dan zag ik goed wie het was: Marleen van de tweede verdieping. In plaats van naar beneden te gaan, kwam ze naar boven. Wat moest ze daar in hemelsnaam? Normale mensen gingen naar beneden en buiten een wandeling maken, Marleen duidelijk niet. Ging ze misschien Karel op het appartement recht tegenover het mijne vragen om een bus melk?  Of kwam ze weer bij mij aankloppen omdat ze geen suiker meer had voor op haar rijstpap? (Dat kon dan mooi tegenvallen, aangezien ik niet thuis was). Wacht, ze zou me tegenkomen in het trappenhuis en me aanspreken. Opnieuw versnelde mijn hartslag. Ze kwam dichter en dichter. Ik bleef roerloos staan op de trede waarop ik ondertussen al enkele minuten stond. Het zou nu echt niet lang meer duren voor Marleen me zou opmerken. Gelijk kreeg ik, want voor ik het wist stond ze op de onderste trede van de trap. Ik ademde diep in en uit – ik hoopte dat ze mijn zachte zucht niet gehoord had. Ze bleef de trap beklimmen en net voor ze oogcontact met me maakte, hoestte ze even. Niet veel later stond ze bijna op dezelfde trede als ik en zei ze kort: ‘Goeiemorgen’. Ik voelde hoe een plotse opluchting zich meester van me maakte. Ik gaf haar haastig een kort knikje terug. Zonder er verder op te reageren liep ze door.  Toen ze (eindelijk) uit het zicht was verdwenen, keerde de rust langzaam terug binnenin mijn lichaam. Marleen, de dame van middelbare leeftijd met altijd wel een verhaal te vertellen, had niets gezegd. Ik vond het maar vreemd, maar net daarom werd de situatie er enkel maar beter van. Toch bleef ik nog een tijdje staan. Ik sloot mijn ogen en probeerde op mijn ademhaling te letten. Diep inademen, even vasthouden en dan zachtjes uitademen. Dat patroon herhaalde ik enkele keren tot ik merkte dat ik terug normaal kon functioneren. Langzaam zette ik mijn tocht door het trappenhuis verder. Ik was net de eerste trap af toen ik in de draai – het platte stuk dat kwam voor de volgende trap – bleef stilstaan bij het brandblusapparaat. De rode blusser hing ter hoogte van mijn middel en pas die dag viel het me echt op dat zo’n apparaat wel echt knap in elkaar zat. Ik kon zoveel vragen bedenken om aan de persoon die dit apparaat net op deze plaats had gehangen, te stellen. En dat allemaal terwijl ik niet eens wist wie dat gedaan had. Wie weet hoeveel van die brandblussers had die man – het kon evengoed een vrouw geweest zijn – al opgehangen. Ik kon er helemaal geen antwoord op geven. De kans was ook tamelijk groot dat die persoon het zelf niet eens wist; misschien hield hij het aantal blussers niet bij. Ik vroeg me plotseling af hoe ik zoiets zou aanpakken. Als ik zou weten dat ik de hele dag brandblussers zou moeten ophangen, zou ik dan een lijstje aanleggen om te tel bij te houden? Persoonlijk zou ik het leuker maken. Na elke tien opgehangen brandblusapparaten zou ik gewoonweg een pauze nemen. Dat was nog leuker, en bovendien nuttiger, dan eindeloze lijstjes aanleggen. Ik vond het fascinerend hoeveel vragen en ideeën er in me opkwamen bij het zien van zo’n simpel dagdagelijks voorwerp.  Ik was net de tweede verdieping voorbij toen ik besloot op mijn stappen terug te keren. Ik merkte voor de eerste keer sinds ik in het gebouw woonde op dat er vier deuren waren. Op de derde verdieping waar ik verbleef waren dat er maar drie. Ik realiseerde me dat ik niet eens wist hoeveel appartementen er in totaal in het gebouw waren. Ik zou zo dadelijk nog langs de eerste verdieping lopen, dus dat was snel te achterhalen. Maar over de vierde verdieping kon ik niets zinnigs zeggen. Daar was ik nog nooit geweest. Misschien was er maar één appartement, maar het konden er evengoed vijf zijn. Het was niet dat ik het per se wilde weten. Ik was gewoon nieuwsgierig en het was een leuk weetje geweest mocht ik het weten. Maar er actief naar op zoek gaan, neen, dat was ik niet van plan. Ach, ik maakte me waarschijnlijk zorgen om niets. Of er nu één, twee of zes deuren waren op welke verdieping dan ook, ik trok me er niets van aan. Terwijl ik aan de afdaling van de volgende trap begon, had ik niet door dat ik nog maar net over de helft was. Hoewel je af en toe een flits kon waarnemen, was het licht in die trappenhal zo goed als kapot. Het was zoals een hartspier. Het trok samen en liet weer los; het doofde uit en sprong weer aan.  Ik hoorde een deur dichtslaan. Opnieuw, dacht ik. Dit keer leek het geluid van verder onder me te komen. Het kon niet anders dan de voordeur van het gebouw zijn. Ik hoorde het geluid van voetstappen dichterbij komen, dit keer op een sneller tempo dan ik gewoon was. Het leek wel of iemand de trap aan het op lopen was. Het geluid kwam steeds dichterbij. Ik stak – zo nieuwsgierig als ik was – mijn hoofd over de trapleuning. Een verhelderende schok ging door mijn lichaam heen. Het was Peter, ik had het wel gedacht. Peter was veruit de sportiefste van het gebouw. Iedereen noemde hem de marathonman, want hij deed niets liever dan elke dag in het park zijn vaste traject lopen. Wat ik dan weer niet begreep, was het feit dat hij na zijn loopsessie nog eens doodleuk de trap op liep. Man, waar ben je toch mee bezig, dacht ik vaak. Na een traject van vijftien, misschien twintig kilometer nog eens lopen tot op de vierde verdieping. Hij moest wel gek zijn. Ik wist exact wat er stond te gebeuren. Zo dadelijk bij het kruisen zou hij geen woord tegen me zeggen. In plaats daarvan brabbelde hij onverstaanbare, onvolledige zinnen. Dat allemaal deed hij terwijl hij aan het hijgen was en op de koop toe zou zijn tong bijna op zijn tenen hangen. Ik was blij dat ik geen sportief type was. Op de eerste verdieping was het dan zover. Peter kruiste me al hijgend en liep steeds trager verder naar boven. Toen hij uit het zicht was, versnelde ik mijn pas. Er was niemand meer in het trappenhuis.  Iedereen die ik niet wilde tegenkomen, was ik tegengekomen. Wat een goed begin van de dag. Ik opende de voordeur en liep langs de brievenbussen het gebouw uit. Ik bleef even staan voor de gevel. Het was best al een oud gebouw. Dat zag je duidelijk aan de witte stenen die helemaal niet meer zo wit waren. Toch vond ik dat ik best mooi woonde. Ik verbleef op een mooie verdieping in een knus maar gezellig appartement. Er was niemand die zei wat ik moest doen, niemand waar ik ook maar een moment last van had. Aan de overkant van de straat was park. Ik zag de groene bomen en grasperkjes vanuit het raam van mijn appartement. Het regende niet, maar de grijze lucht vertelde me dat er tegen de avond wel wat druppels konden vallen. De baan die ik over moest was een best gevaarlijke weg. Gelukkig lag er een zebrapad vlakbij het gebouw. Ik wilde net mijn voet van de stoep op de baan zetten, toen ik op mijn horloge keek. Ik schrok. Er waren al ruim veertig minuten voorbij sinds ik ontbeten had. Dat was dan ook meteen het einde van de wandeling. Ik kon toch moeilijk elke dag in het park gaan wandelen. Het verplichte halfuur was verstreken en ik keerde terug naar de deur van het verouderde appartementsgebouw. Ach, morgen was er weer een nieuwe dag.

WoordenWeb
0 0

Haast en spoed

Tien minuten. Langer duurde het niet meer. Nog even wachten en de werkdag zat er alweer op. Het laatste halfuur van de dag was meestal rustiger, samen met het eerste uur dat de winkel open ging. Veel in de winkel stond hij niet; zijn werk bestond vooral uit werken in het magazijn achteraan. Daar zetten hij alles op orde en leverde bestellingen uit aan klanten. Enkel als het te druk was in bij het verkopen in de winkel, stuurde zijn baas hem soms naar voren om zijn collega’s een handje toe te steken. Nu het niet lang meer was voor hij naar huis kon, nam hij alvast zijn rugzak. Als die al klaar stond, kon hij straks wat tijd besparen en sneller naar huis gaan. Hij nam zijn brooddoos en drinkfles, om ze vervolgens in de rugzak te steken.   Gezoem. Het is niet waar, dacht hij. Zeven minuten voor sluitingstijd komt iemand zijn meubelstuk nog afhalen. En dat terwijl de winkel de hele week is open geweest. Hij zette zijn bril recht en haastte zich naar de poort van het magazijn – in de hoop de klant zo snel mogelijk verder te kunnen helpen. Het bleek vlot te gaan. Een nachtkastje, meer had de vriendelijke dame met tienerzoon niet nodig. Op minder dan drie minuten was de bestelling afgehandeld. Met nog vijf minuten op de klok, zag hij zijn baas aan komen lopen. De man begeleidde zijn enige magazijnier naar een van de gangen in het kleine magazijn.  Die gang had hij die dag helemaal herschikt. Hij slikte. Zou de baas het niet goed vinden?De woorden ‘goed gewerkt, ga maar naar huis’ wenden nooit, zeker niet als ze onverwacht kwamen. Hij kon zijn vreugde amper verbergen, maar glimlachte toch maar kort in de richting van zijn baas. Hij begaf zich terug naar de refter, nam zijn rugzak en verliet het gebouw langs de achteringang. Hij sprong op zijn fiets en plaatste de dynamo tegen het voorwiel. Het was eind november en al behoorlijk donker op dit uur.   Enkele ogenblikken later reed hij in volle vaart het parkeerterrein af. Hij kon bijna niet sneller; hij wilde namelijk zo snel mogelijk genieten van een rustige avond en de daarop volgende vrije dag. Elke zondag – wanneer de kleinste meubelwinkel van de stad gesloten was – kon hij uitrusten van de voorbije week. En dat was meestal een zware week, ook toen. Zijn lichaam verlangde naar rust. Een hele week heen en weer lopen gecombineerd met het tillen van zware dozen woog na een tijdje zwaar op het lichaam. Vanavond samen met haar en een pizza voor televisie zitten, beter kan niet. Hij remde even af om een straat in te slaan en versnelde vervolgens weer. In de smalle Kerkstraat met geparkeerde wagens langs beide kanten was het altijd opletten. Er moest maar één iemand zijn die zijn autodeur opende zonder te kijken en de kans op een val was daar. Hij had het nog nooit meegemaakt, dus fietste hij met volle snelheid zelfverzekerd door. Die dag was anders. Een straatlantaarn verlichtte een dame van middelbare leeftijd die plotseling uit haar wagen kwam. Gelukkig had hij het gezien, waardoor hij kon vertragen. Wat hij in eerste instantie echter niet gezien had, was de wagen die uit de andere richting kwam aangereden, recht op hem af. Hij drukte de rem steviger in en kwam tot stilstand vlak bij de geopende deur. De vrouw keek verbaasd op. De fietser gaf haar een kwade blik en reed verder.   Er stond een kilometer of zes op de teller en dus had hij er nog drie te gaan. Zijn snelheid naderde ondertussen de dertig kilometer per uur. Hij reed langs te grote baan die de stadskern met de buitenwijken verbond. De fiets met de gehaaste man op vloog over het kruispunt. Helaas was hij niet de enige die met een hoge snelheid het kruispunt op reed. Piepende autoremmen en een harde klap, gevolgd door een verbazingwekkende stilte op een anders zo luidruchtige zaterdagavond. Alles lag verspreid over de rijbaan. Links een fiets en rechts een man met rugzak waaronder zich een steeds groter wordende bloedplas bevond. In de goot aan de rand van de weg lag een bril. Daarin weerspiegelde nog steeds het rode verkeerslicht.   De vrouw van de grijze wagen stapte uit, helemaal in paniek. Ze wist niet wat eerst te doen. Gelukkig snelde een toevallig passerende voetganger haar te hulp en belde het noodnummer. Het duurde even voor de ambulance er was. Maar eenmaal men de man op de draagberrie legde, werd het pijnlijk duidelijk: een avond die zo mooi moest worden, eindigde abrupt.

WoordenWeb
0 0

Belofte maakt schuld

Mannen , allemaal hetzelfde. Veel beloven en alleen maar kwetsen. Ook hij was zo. Onze allereerste ontmoeting was niet meer dan een snelle blik in een overvolle bus. Een korte blik, gevolgd door zijn betoverende glimlach. Ik keek naar mezelf en vroeg me af hoe het kwam dat ik die dag zo in de smaak viel bij mannen. Talloze keren werd ik nagefloten in de drukste straat van de stad. Was het mijn zwart stijl haar? Mijn rood gelakte nagels? Misschien was het wel mijn kleding. Of neen, mijn kledingstijl was in de meeste gevallen niet zo populair. Alternatief noemden ze het soms. Niet alleen mensen op school, ook familie leverde regelmatig commentaar. Maar ik was wie ik was en net daarom maakte het niet uit hoe ik was. Hij was verkocht en ik kon zijn hemelsblauwe ogen niet meer uit mijn gedachten krijgen. Zijn eindhalte kwam eerder dan de mijne, maar lang moest ik niet meer in de bus zitten. Ik concludeerde dat hij ook van mijn dorp afkomstig was. Hij liep naar het middenstuk van de bus om uit te stappen, de plaats waar ik ook stond. Zijn slimme zet van toen veranderde alles. Op dat moment liet hij een kaartje in mijn tas vallen – de gluiperd. Achteraf zou blijken dat er naast wat kleine krabbels ook een nummer op stond. En ik was zo dom om hem diezelfde dag nog te bellen, vol overtuigd van wederzijdse interesse. Wat er volgde was een relatief aangenaam gesprek. Gepraat, gelach, eigenlijk een perfect eerste contact. Maar meteen voelde ik dat hij veel sneller wou gaan dan ik. Zijn overtuigingskracht en charmes leidden ertoe dat ik de volgende avond aan de kerk in het dorp stond. Hij daagde op (niet dat ik het anders verwacht had) en kwam meteen naar me toe zonder een moment van aarzeling. Ik denk dat we nog geen drie zinnen tegen elkaar hadden gezegd, toen hij plotseling veel dichter kwam. Ik zette wat stappen achteruit, maar ver kon ik niet gaan. Weldra stond ik tegen de muur van de kerk. Hij stopte niet. Integendeel, hij bleef dichter komen tot op het punt dat onze lichamen elkaar raakten. Ik voelde zijn ene hand naar mijn keel grijpen, terwijl de andere via mijn buik tussen mijn benen belandde. Paniek. Ik probeerde los te komen. Aanvankelijk lukte dat niet, maar toen hem een krachtige slag met mijn onderarm gaf, verzwakte zijn greep. Ik slaagde erin te ontkomen en zette het op een lopen. Wonder boven wonder volgde hij me niet, maar ik liep door. Mijn mascara liep uit – net op die ene keer dat ik me mooi opgemaakt had – en mijn ogen waren rood betraand. Zo trok ik mijn conclusies. Mannen zijn allemaal hetzelfde. Veel beloven en alleen maar kwetsen. Hij beloofde me de hemel, maar in plaats daarvan liet hij me zelf niet achter op aarde, maar bracht me rechtstreeks naar de hel.

WoordenWeb
2 0