in de droogte barst de bodem en wacht ik met open mond
op de regen die de keel drenkt. de zintuigen zogen zich vol.
ogen, van flarden verzadigd, oren, nog warm van een stem.
ik verlang naar een bed als een doorwaadbaar meer.
een wolk breekt en ik open mijn mond. de regen drenkt de keel
de smaak van haar speeksel. het water stijgt tot ik de spiegel kus,
het rimpelt als een laken. ik drink tot ik uit de oevers treed
en verlang naar haar bodem die me in een kolk lokt.
ik blaas bellen tot de longen barsten en ik woest opduik,
naar lucht hap, als naar een brood buiten bereik.