Jij hield mijn hand vast
als we wandelden,
als ik kleiner was, ziek.
Ik nam je hand
om je te begroeten,
maar nooit dacht ik aan
die kilte die we zouden
voelen, dat we het slapen
zouden strelen,
de oneindigheid omarmen.
Je handen zeiden meer
dan je kon.
Onze handen raakten
een laatste keer
dag.