Paradise Lost (desert)
Overdag in de godverlaten woestijn dorst de luchtnaar zweet, laaft zich aan de hete adem van bladerendie zich vermommen als naalden.
Wij verstekelingen blazen warm en koud in de wagen,gaan over de gespleten tongen van wie hier ooit verdwaalden.Terwijl ontelbare zonnen sap zuigen uit de laatste succulenten,legt verzengende wind bleke karkassen bloot.
Maar het cirkelen van de gieren lijkt voorbarig:god is nog niet dood. Hooguit stervende, zoals ook zijniet weten dat de was van hun vleugels zal smelten, zij ooit zullen neerstorten in deze zee van zand waarin wortelskoppig dieper duiken naar de kern van hun vloeistof.
Alles droomt hier van water, niets kent zijn doel of lot.Een koudbloedige slang verbannen uit een paradijs,is zich van geen kwaad bewust, ontspant, windt zich op,zijwaarts naar de top van een helling. Een schorpioenpoetst zijn gifstekel, een hagedis lost zonnebadend opin de achtergrond van zijn bestaan.
En ’s nachts vallen maskers en schutkleuren af,huilt een springmuis als een gek naar de maan.’s Nachts prikken cactussen alle sterren lek.