Afscheid op de Moll’ d’ Espanya

Marijn
11 aug 2016 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

Barcelona, 1928.

Maria Alvarez de Camacho legde haar handen op haar buik. Zoals altijd was ze uitwendig kalm. Haar ongeboren kind voelde echter de onrust door haar bloed kolken en schopte als een waanzinnige. Maria onderdrukte een kreun.

   ‘Moeder…’ aarzelde ze.

   ‘De politie kan hier elk moment binnenvallen en Fernando meenemen. Dat wil je je broer toch niet aandoen?’ viel Maria’s moeder haar in de rede.

Fernando Alvarez-Sanchez, de jonge adonis, over wie de twee vrouwen spraken, bladerde in de krant alsof het hele gesprek hem niet aanging. Maar de schichtige blik waarmee hij zo nu en dan opkeek, verraadde het belang dat hij stelde in de uitkomst van de discussie. Hij verwenste voor de honderdduizend éénentachtigste keer het moment waarop hij ongevraagd de auto van zijn baas had ‘geleend’ om diens dochter Lorena mee te nemen opdat ze op een afgelegen plaats ongestoord van elkaar konden genieten. Als zijn baas op dat moment niet de garage was binnengestapt, dan lag Lorena nu in zijn armen. Een kleine rilling trok door Fernando’s lichaam toen voor zijn geestesoog het beeld verscheen van zijn baas, die in volle colère op de auto afrende, zijn eigen been dat van de schrik de gaspedaal in plaats van de rempedaal indrukte, het bloedende lichaam van zijn baas, Lorena’s verschrikte gezicht. Hij had Lorena aangespoord haar moeder te verwittigen en was zelf zo snel hij kon naar huis gelopen. En nu lag zijn lot in de handen van zijn voorbeeldige zus.

Maria verafschuwde de lafheid van haar tweelingbroer. Met zijn knappe uiterlijk had hij steeds alle vrouwen uit de buurt, jong en oud,  om zijn vinger kunnen winden. Ze had gehoopt dat met het ouder worden de verantwoordelijkheid zou komen. Maar op zijn vierentwintigste was hij nog steeds een klaploper.  Ze beet op haar onderlip, een tic die verraadde dat ze diep nadacht.

   Haar moeder keek haar smekend aan: ‘ Denk aan de schande, Maria. Voor hem, voor mij.’

   ‘Goed. Ik neem Fernando mee naar het huis van Don Manuel. Die is net een week naar zijn landgoed vertrokken.’ Ze wendde zich tot haar broer ‘ Zie dat je het daar ordelijk houdt. Ik heb geen zin om jouw rommel op te ruimen.’ Het kind in haar buik gaf een krachtige trap.

 

 

De schemering viel toen Maria de volgende dag de treden van Don Manuels herenhuis beklom. Hoewel niemand het vreemd zou vinden als zijn huishoudster ook tijdens zijn afwezigheid zijn vertrekken op orde hield, wilde ze niet te veel aandacht te trekken. Het tempo waarmee ze de trappen besteeg was traag. Ze weet het aan haar dikke buik, maar in werkelijkheid stelde ze de ontmoeting met haar broer zo lang mogelijk uit.  Ze had Fernando’s streken jarenlang  veroordeeld. En nu sloeg de schrik haar om het hart bij de gedachte dat haar broer later misschien een slechte  invloed zou hebben op haar kind. Ze zou nooit kunnen voorkomen dat Fernando… 

    ‘Maria!’ Hangend over de leuning van het witte balkon wuifde Fernando haar enthousiaster toe dan hij ooit had gedaan. ‘Heb je wat te eten voor me bij? Er is niets meer in huis.’

Maria keek achterom, de straat leek gelukkig verlaten.

    ‘Ga binnen, Fernando’, fluisterde ze woedend. ‘Jij mag dan je baan kwijt zijn, ik wil de mijne houden.’

   ‘Wind je niet zo op, zusje. Iedereen is toch binnen om te eten. Wat heb jij trouwens voor me bij?’ Hij griste de loodzware tassen uit haar handen en floot tussen zijn tanden.

   ‘Ik zie dat mama mijn lievelingskostjes heeft klaargemaakt. Ze weet beslist hoe ik afzie. Opgesloten en in angst. ‘

Maria keek de kamer rond. De grammofoonplaten van haar baas slingerden rond op de tafel. Een halflege fles rode wijn.  Die onbeschaafde vlegel had zelfs de broek en het hemd aan van…   ‘Doe die kleren uit Fernando.’

   ‘De mijne waren vuil.’

   ‘Doe ze uit, verdomme!’ Ze verraste zowel haar broer als zichzelf met deze krachtterm. In haar buik volgde een aanmoedigende beweging.

   ‘ De auto van jouw baas, de kleren van de mijne. Wanneer groei je eens op?’

Fernando kromp ineen, keek naar de grond en sloeg toen zijn diepbruine ogen weer op.  Vierentwintig jaren ervaring, die ze nochtans met haar moeder deelde, volstonden ruimschoots voor Maria Alvarez de Camacho, geboren Maria Alvarez- Sanchez, om vanaf de eerste seconde dit gebaar te herkennen als vals berouw.

 ‘ Je baas ligt in coma. Ik kan je hier niet blijven verbergen. Over vijf dagen komt mijn baas terug. Wat ga je doen?’ Ze draaide zich om en vertrok, haar rechterhand op haar buik.

 

Wat ga ik doen? Die vraag stelde Maria Alvarez de Camacho zichzelf  toen ze drie dagen later over de Mercat de la Boquieria liep.  Het geroep van de marktkramers die hun waar aanprezen - verse vis, de lekkerste tomaten, de geurigste sinaasappelen, de goedkoopste speklappen en de witste broden – ging aan haar voorbij. Ze had gehandeld tegen haar rechtvaardigheidsgevoel in, alleen om haar moeder terwille te zijn. De plicht van een oudste dochter. Die des te zwaarder woog omdat Fernando zijn plichten als oudste zoon niet vervulde.  En nu zat hij in het huis van haar baas. Over twee dagen moest hij er weg. Waar naartoe? Moeder zou weer op haar rekenen om Fernando in veiligheid te brengen terwijl zij zelf vond dat Fernando eindelijk eens de gevolgen van zijn daden onder ogen moest zien. De enige manier om aan haar moeders appel te ontsnappen was om te verhuizen. Miguel, haar man, speelde wel eens met de gedachte om, net zoals zovele landgenoten, hun geluk te gaan beproeven in Chili of Peru of welk Zuid-Amerikaans land dan ook. Maria wist dat zowel zij als Miguel te weinig avontuurlijk waren om hun geboortestad, laat staan hun geboorteland, te verlaten. Toch trokken ze op zondag regelmatig naar de haven om naar de schepen te kijken die van de Moll d’ Espanya naar Chili vertrokken.  Plots trok er iemand aan Maria’s mouw. Naast haar stond Fernando’s geliefde.

   ‘Lorena, hoe is het met je vader? Ik moet zo vaak aan hem denken. ‘

   ‘Hij is buiten levensgevaar. Hij wordt verpleegd in la Santa Creu. Volgens de dokter zal hij  uit zijn  coma ontwaken. ‘

   ‘Hoelang kan dat duren?’

   ‘Daar hebben ze geen idee van. Bij sommige patiënten gaat het snel . Vooral als er iets gebeurt dat hen prikkelt.’ Lorena zuchtte. ‘Ik mis Fernando zo. Weet jij waar hij is?’

Maria bekeek de jonge vrouw met een mengeling van medelijden en misprijzen. Hoe kon een verstandig iemand als Lorena naar haar broer verlangen? En dat nog wel nadat Fernando Lorena’s vader had aangereden.

   ‘Jammer genoeg kan ik je niet helpen. Ik weet niet waar hij zich ophoudt. Wens je moeder veel sterkte van me, Lorena. En jij ook. ’

 

Het plan rijpte op weg naar Fernando. En het verbaasde zowel Fernando Alvarez – Sanchez als Maria Alvarez de Camacho toen hij er uiteindelijk mee instemde.

  ‘Naar la Santa Creu? De familie vermoordt me.’ Hij keek haar bedenkelijk aan.

 ‘De dokters zeggen dat een schok hem uit zijn coma kan brengen. Jij moet de ergste schok zijn die er voor hem mogelijk is.’

   ‘ Ik durf niet, Maria.’ Deze keer wendde hij zijn blik niet af.

Vierentwintig jaren  ervaring volstonden ruimschoots voor Maria om zijn angst als oprecht in te schatten.

   ‘Ik ga met je mee. Maak je fout weer goed, Fernando. Hier kan je niet blijven.’

 

Rafael Zamora-Gento, Fernando’s baas, lag al zes dagen onbeweeglijk in het ijzeren ziekenhuisbed.  Hij kon alles horen, voelen en ruiken. Daar bleef het bij. Hij kreeg zijn ogen niet open, kon geen enkele van zijn ledematen bewegen en kreeg geen woord over zijn lippen. Zijn mond opende zich enkel als iemand hem water liet drinken. Hij voelde zich vernederd als hij voelde hoe de urine  zijn broek bevochtigde of als hij de stank van zijn eigen ontlasting rook. Hij was tot tranen toe bewogen als zijn vrouw en dochters aan zijn bed zaten, maar de tranen kwamen niet. Hij had honger, maar kreeg geen eten. Zijn gigantische buik was op die zes dagen serieus geslonken.

 

De verminderde omvang van zijn baas’ buik was het eerste dat Fernando Alvarez- Sanchez opmerkte. Staand in de deuropening vergeleek hij Rafaels buik met de immer groeiende berg die zijn zus meetorste. Hij stelde zich voor hoe haar buik één van deze dagen zou openbarsten omdat het hem onmogelijk leek dat haar huid nog verder zou oprekken.  Inwendig moest hij grinniken. Maar hij lette er wel voor op dat Maria hier iets van zou merken. Hij had haar nodig.

   Met schuchtere schreden naderde Maria het bed.  Gisteren had haar idee zo logisch geleken. Nu ze voor don Rafael stond, twijfelde ze. Hoe zou Fernando don Rafael uit zijn coma kunnen brengen?  Een schop in haar buik zette haar aan tot actie.

   ‘Fernando, kom dichter.’ 

Haar anders zo haantjesachtige broer kwam nu aarzelend,  als een veulen dat zijn eerste stappen zet, naar haar toe. Ze  fluisterde hem iets in het oor.

  ‘Maar dat is niet waar, Maria.’

Ze keek hem streng aan.

   ‘Don Rafael…’ fluisterde Fernando.

Het bleef stil. Maria pakte Fernando’s hand en kneep erin. ‘Harder.’

   ‘Don Rafael’,  iets luider nu , ‘ik kom de hand van uw dochter vragen.’

De man in het bed reageerde niet. Maria kneep opnieuw in Fernando’s hand. ’ Harder.’

   ‘Don Rafael,’ en daar was hij terug; de vertrouwde stem van Fernando, die mengeling van honing en vers gekapt hout, die stem die vrouwen deed smachten en mannen wantrouwend deed opkijken, ‘ uw dochter verwacht mijn kind.’

De man in het bed lag nog steeds onbeweeglijk stil. Maar in zijn hersenen knetterde het. Er woedde onweer, donder en bliksem op hetzelfde moment, storm op zee, draaikolken en orkanen. Toen openden zijn ogen zich en al zijn woede uitte zich in één woord: ‘Jij’.

Maria Alvarez de Camacho boog zich voorover naar don Rafael en stelde hem zo vlug ze kon gerust.

‘Het is niet waar, don Rafael, ik ben degene die een kind draagt. Fernando is hier gekomen om u bij bewustzijn te brengen.’ Trots keek ze naar haar broer. ‘Fernando, haal een verpleegster. En laat de familie verwittigen.’

 

Een klein uur later zaten don Rafaels twee dochters en zijn vrouw aan zijn bed. Maria was opgelucht. Fernando was het afgelopen uur erg stil geweest, had zich verontschuldigd bij zijn baas en berouwvol aangeboden extra te komen werken om de schade te vergoeden. Een kleine prikkeling in haar buik deed Maria opkijken. Ze zag haar broer, pratend met een verpleegster. Voor ieder ander zou er niets zichtbaar zijn, maar vierentwintig jaren ervaring volstonden ruimschoots voor Maria Alvarez de Camacho om te zien dat hij weer op de versiertoer was. Terwijl zijn geliefde op nog geen vijf meter van hem vandaan stond, aan het ziekenhuisbed van haar vader. Nu woedde de storm in Maria’s hersenen. En zo werd een nieuw plan geboren. Ze overtuigde haar broer om afscheid te nemen van don Rafael en zijn familie: het was immers tijd om hun moeder de gelukkige afloop te vertellen.

 

Fernando Alvarez-Sanchez was aangenaam verrast toen zijn zus bij het verlaten van het hospitaal voorstelde om in de haven iets te gaan drinken vooraleer huiswaarts te trekken.

   ‘Je hebt zolang in de rats gezeten, Fernando, je kan zeker wel een opkikkertje gebruiken.’

   Een opkikkertje werden er vele. En toen bleek dat er net die avond in de Moll d’ Espanya een schip vertrok naar Chili, en zijn zus  hem waarschuwde voor de verschrikkelijke wraak van Don Rafael, leek het Fernando alsof dat het beste was dat hij kon doen: vertrekken. In Chili hielden alle meisjes van Spaanse mannen, dat was algemeen bekend. Ze waren niet zo preuts als in Spanje, ook dat was algemeen bekend. En er viel veel geld te verdienen. Dat wist hij zeker. Maria betaalde voor de overtocht en Fernando stapte aan boord. Zijn zus wuifde hem uit vanop de kade. Het schip was nog maar net de haven uit, toen Maria Alvarez de Camacho’s water brak en over haar schoenen gutste. Ze legde haar handen op haar buik. ‘Kom maar, kindje.’

 

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

Marijn
11 aug 2016 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket