Lezen

VOOR ALTIJD DE DUPE

VOOR ALTIJD DE DUPE Kortverhaal geschreven door Sonja Besseleers   Straks zou hij met enthousiasme aan zijn dierbaren vertellen hoe hij  er flink de pas in had gezet. Dat deze uitstap hem inderdaad heel veel deugd had gedaan.  Dat de nieuwe Mark was opgestaan.   Deze fysieke inspanning had hem daadwerkelijk zijn somberheid doen vergeten. Zijn liefde voor de natuur had voor de oplossing van zijn probleem gezorgd. Want ja,  deze depressie had hem heviger te pakken gehad dan hem lief was.  Hij was maar wat blij,  dat ze hem buiten een nieuw alarmsysteem ook nog deze trip cadeau hadden gedaan. Voortaan zou optimisme de boventoon voeren ten huize Meskes. Dat was het plan, zo zou hij het verwoorden.    Daarna hoopte hij van harte,  dat ze hem met rust zouden laten; zodat hij zijn gang kon gaan. Hij had immers nog veel te doen. Belangrijke zaken. Helaas,  eerst moest hij deze hindernis dus nemen.  Op dit eigenste moment kwam hij zichzelf tegen.  Verdikke!!  Torla, die Monte Perdido, weg ermee! Hij kon alleen tegen zichzelf vloeken.  Zijn dikke vingers klemden zich stevig rond de nieuw gekochte wandelstokken.  Het bloed bonsde in zijn zware hoofd. Hij ging nog meer naar voren leunen, het gewicht van zijn stevige lichaam aan de stokken toevertrouwend.  Kom op man ! Je hebt voor hetere vuren gestaan. Of niet soms?  Vuurden  zijn gedachten hem aan. Hij probeerde zich als het ware aan zijn stokken vooruit te trekken. De temperatuur bleef maar stijgen. Een dikke druppel hing aan het puntje van zijn neus. Er volgde er nog één. Hij liet het zweet van zijn tronie afglijden. Het ontbrak hem aan fut. Bovendien durfde hij zijn stokken niet te lossen op dit,  toch wel steile, weggetje. Breed genoeg om een mens door te laten, dat wel, maar toch. Aan de linkerzijde lonkte de diepte. Deze morgen was hij – de goede raad van de hospita in acht nemend -  voor het krieken van de dag was opgestaan.   Hij had er al spijt van, welke idioot had dit bedacht?  Het traject zou in zijn geheel zeven uur in beslag nemen. Dat had een passerende wandelaar hem verteld.  Wat zegt u?!! Hiervoor had hij niet bewust gekozen. Wist hij veel ?!  Helaas was hij al te ver gevorderd op deze tocht, zo werd hem uitgelegd. Op zijn stappen terugkeren was daarom geen optie meer.  Natuurlijk was het enigszins zijn eigen schuld geweest. In het geschenkpakket van zijn dierbaren had ook een wandelgids gezeten. Die had hij er uiteraard op moeten nalezen. Maar hij wou dit gebeuren zo vlug mogelijk achter de rug hebben. Zodat hij de draad van zijn leventje weer kon oppikken. Daar waar hij het gelaten had, voordat familie en vrienden vonden dat ze in de bres moesten springen. Gatver !!! Daar was hij weer met de ogen open ingetuimeld. Het zij zo.    Puffend waagde hij onzeker een blik naar voren. Tot zijn opluchting kwam de top langzamerhand in zicht. Eénmaal boven,  zou hij nogmaals een pauze nemen. Hij moest al denken aan het hard gekookt eitje en het blok kaas in zijn lunchpakket.  Het water kwam hem al in de mond.  Water, ja,  dat ook natuurlijk.  Voorovergebogen strompelde hij verder. De dekselse alpine schoenen van anderhalve kilo waren helemaal niet handig.     Zijn gedachten dwaalden af naar Diana, wat was zij was mooi, zacht en zo ontzettend lief geweest.  Zij had hem geholpen de pijn van Leyla’s liefdesverdriet te verwerken.  Hun tijd samen was geweldig.  Totdat er een nieuwe koelcel moest gekocht worden. De vertegenwoordiger was een gladjanus, die zijn lieve Diana binnen de kortste keren om zijn vinger gewonden had. Na een tijdje was het begonnen.  Ze had altijd kritiek op Marks schoenen en op alles wat hem betrof eigenlijk.    Zweet prikkelde zijn ogen en hij moest even stoppen om een zakdoek te pakken. Hij nam even de tijd om eens rond te kijken. Waar zouden nu die lammergieren zitten? Hij tastte in zijn rugzak naar zijn verrekijker. Nu hij hier toch was. Voorlopig kon hij niets bespeuren. Straks zou hij het nog eens proberen. Met een zucht hervatte hij zijn tocht, verlangend naar het einde van het pad.   Hij keek al uit naar morgen. De terugrit naar huis. Hij zou langs Lourdes rijden, dat lag op zijn weg. Eén overnachting daar, dan kon hij de grot bezoeken en er een wens doen.  Die wens zou natuurlijk verband houden met zijn zaak. De heropening ervan was voorzien binnen  10 dagen. Hij wou eerder al, na het wegvallen van Diana, een  doorstart maken met de beenhouwerij.  Daarvoor was toen een nieuw winkelmeisje aangenomen, maar na een tijdje hield die het voor bekeken. Het had hem verdrietig gemaakt. Haar naam was Sofie.  Feitelijk  hadden ze elkaar leren kennen via een speeddate. Achteraf  bekeken helemaal niks voor hem. MAAR zijn dierbaren hadden het geregeld en Mark, gedwee als hij was, ging hierin mee.  Na een tijdje merkte ook Sofie allerlei tekortkomingen op bij Mark en begon ze hem het bloed onder de nagels uit te pesten. Toegegeven,  als slager had hij vaak bloed onder de nagels, maar hij douchte elke avond zeer uitgebreid. Dus dat kon toch het probleem niet zijn?  Niettemin,  ook die lieve Sofie kwam dus weg te vallen.   Blazend zette hij zijn tocht verder. Hopende dat achter de top, de afdaling minder vermoeiend zou zijn.  Hij wist dat dalen ook zwaar en gevaarlijk kon zijn. Met veel werk voor de boeg, zoals het opruimen van de oude koelcel en de heropening van de winkel, was een val nu niet welkom.   Hij krabde zich met zijn dikke vingers door de borstelige wenkbrauw. Het was nu inderdaad geen goed moment voor een valpartij of zo. Er moest plaats gemaakt worden voor vers vlees in de nieuwe koelcel.   Een beetje maakte hij zich zorgen over de heropening. Als het ditmaal maar goed zou komen. Volgens hem had hij zich wel goed voorbereid. De beenhouwerij was helemaal opgefrist. Gans de boel had hij nieuw in de verf gezet. Hij vond een nieuwe leverancier van rundsvlees, eentje die in de beenhouwerijkringen hoog aangeschreven stond. Eén van zijn dierbaren had een prima winkelmeisje gezocht, dus op dat vlak zat het ook al weer goed.  Het moest een succes worden ditmaal.   Hier en daar gaven losse kiezels onder zijn gewicht mee, wat vaker gebeurde dan hij wilde. Het deed zijn hart telkens een slag overslaan. Hij wou geen blessures oplopen. Hij schuurde zijn handpalmen tegen enkele vooruitstekende rotspartijen, in een poging het evenwicht te behouden. Het bleek uitdagender te worden dan verwacht. En voor het eerst tijdens deze tocht ervoer hij een gevoel van angst. Stel dat ……Nee zo mocht hij niet denken. Morgen zou dit voorbij zijn.    Hij was opgelucht toen hij,  na die  barre tocht,  eindelijk in het pendelbusje richting de herberg zat. Tijdens de rit sprak hij geen woord met de andere toeristen. In feite zweeg iedereen. Het was een totale uitputtingsslag geweest. Dit zou hij nooit meer doen.  Na aankomst in het logement kreeg hij van vermoeidheid geen hap meer door de keel en besloot dan maar om meteen zijn bed op te zoeken.  Het werd een lange, zeer diepe slaap.  Daar zou hij later nog heel vaak naar verlangen.   De rit naar Lourdes voerde  hem doorheen een prachtig landschap. In deze regio van Frankrijk was hij eerder nog niet geweest. Hij werd er stil van, zó ontzettend mooi.  Zijn gedachten werden onderbroken door de weerkaatsing van de blauwige lichtflitsen  in zijn achteruitkijkspiegel. Dan schrok hij op door de luide beltoon van zijn iPhone, het was een nieuwe tune en werd er waarschijnlijk, voor de grap,  door zijn gulle schenkers opgezet.   Psycho Killer, qu'est-ce que c'est? fa fa fa fa fa fa fa fa fa far Better run run run run run away   Vlug drukt hij op de knop om het schelle geluid de mond te snoeren.  Waarop hij plots toegang kreeg tot de video/audio verificatie van zijn nieuwe alarm. Ja,  het systeem werkte voortreffelijk, dat moest gezegd.  In beeld zag hij het.  Ze hingen netjes op een rij.  Alvast drie van hen.  In zijn oude koelcel.  Met het mes in de keel.

Jennifer23
0 0

Gevouwen geluiden (Hoofdstuk 1)

Het was een bankje zoals alle andere bankjes in het park: houten latten, ijzeren poten, lichtgroene verf die op sommige plekken afbladderde als oude schaamte. En toch was dit het enige bankje waar Lys wou zitten. Niet omdat het beter zat, maar omdat het geluid maakte. Een zacht, ritmisch gekraak wanneer je ging zitten. Alsof het even moest nadenken voor het je toeliet. Ze zat er die namiddag met een oud dagboek op schoot. Niet van haar. De kaft was zwart, de bladzijden vergeeld en ruikbaar. Ze had al één vogel gevouwen, een roos die per ongeluk ontstond, en een halve vis waar ze nog geen verhaal voor had. Haar vingers dansten op het papier terwijl haar hoofd ergens anders was — waarschijnlijk in een herinnering die niet de hare was. Toen hoorde ze het. Eerst de voetstappen. Zacht, bedachtzaam. Dan de klik van een cassettespeler. En toen — flarden van geluid. Een trein die vertrekt. Een lepel die zacht tegen een kopje tikt. Een kind dat "waarom" vraagt, meerdere keren, steeds zachter. Ze keek op. Hij stond aan de overkant van het pad. Mauro. Hij hield een draagbare recorder in zijn hand, alsof het een breekbare gedachte was. Hij keek haar niet aan. Niet echt. Maar hij had haar wel gezien. Ze legde haar vis neer. "Jij neemt de werkelijkheid op, hè?" zei ze. Hij knikte, maar zei niets. Hij drukte op pauze. De wereld werd weer leeg. "Mag ik?" vroeg hij, en wees naar het bankje. "Het maakt geluid als je gaat zitten," waarschuwde ze. Hij glimlachte. "Ik weet het. Daarom juist." Hij ging zitten. Het bankje kreunde tevreden. Ze zwegen samen. Alsof ze allebei wisten dat woorden op dat moment iets zouden kapotmaken. Na een tijdje legde zij haar hand op het boek. Hij haalde een cassette uit zijn jaszak en gaf het haar. Geen etiket. Geen titel. "Ik heb iets opgenomen voor wie vouwt zonder reden," zei hij. Ze nam het aan alsof het breekbaar was. Alsof het iets ouds bevatte dat nog moest gebeuren. En toen — zomaar, zonder aankondiging — moest ze lachen. Voluit. Ze sloeg een hand voor haar mond. Hij lachte niet. Maar zijn ogen deden het wel. Alsof ze een geluid hoorden dat hij nog niet had opgenomen, maar wel al kende.

Piet V.
16 1

Crematorium

Crematorium     Ursula van Boven kon van eten niet genoeg krijgen. Zij liep zelfs te watertanden, als zij dacht geuren van geroosterd vlees te ruiken, bij het passeren van het crematorium in haar straat.  Maar deze keer was het anders. Het crematorium stond in brand. Kortsluiting. Het was ontstaan tijdens de crematie van een brandweerman.  Naar aanleiding van de brand werd door het bestuur een vergadering belegd. Directeur Kleinmans tierde schuimbekkend zijn ongenoegen uit, met name over klusjesman Hein, die de  volle laag kreeg, omdat hij met verkeerde elektrische draadjes had geprutst in het transformatie huisje.  Het enige vrouwelijke bestuurslid, mevrouw de Ooi, die een zwak had voor de directeur, deed haar best niet opgewonden te raken van zijn geblaat. Dat lukte haar niet. Maar dacht zij, wat maakt het ook uit. Waarom zou ik mij niet laten gaan, thuis heb ik al narigheid genoeg.  Dat kwam door haar man Dik de Ooi, die een relatie had met zijn secretaresse. In zijn slaap had hij hardop gepraat over de wratjes die zij had op intieme plekjes.  Mevrouw de Ooi had haar man bevolen te stoppen met zijn wrattenzwijnerij.  Overmand door spijt, en mede omdat hij door de bank genomen in het rood stond, als gevolg van uitspattingen, verdiepte de naar troost zoekende Dik, zich met het schaamrood op de kaken in het rossige schaamhaar van een bleke prostituee.    De zwaarlijvige Dik kwam uit een puissant rijk rooms-katholiek gezin. Hij was voorbestemd om priester te worden. Maar tot groot ongenoegen van zijn vader begon hij in zijn vroege puberteit al te twijfelen aan zijn roeping. Maar het doek naar het priesterschap ging definitief neer,  toen zijn vader, die een prominent voorzanger was in het kerkkoor, op een zondagmorgen thuis voor de hoogmis de hoge C nog eens doornam. Tevreden over zijn zuivere bariton deed hij het deurtje van de kanariekooi open, haalde het beestje er uit en drukte het dood met zijn grove duim.    ‘Pa, waarom doe je dat!’ vroeg Dik ontdaan.    Zijn vader keek hem ernstig aan en zei: ‘Omdat ik hem tijdens de hoge C een valse noot heb horen fluiten.’  De verzekering dekte de schade van de brand. Maar de bijkomende kosten waren hoog.  Mevrouw De Ooi wilde de financiële problemen oplossen. Zij vroeg haar schoonvader. De oude De Ooi om een forse bijdrage. Hij twijfelde. Zijn gegroefde rokershuid, die oogde als het scrotum van een oude olifant, kreeg een smartelijke trek toen hij naar zijn zoon vroeg. Mevrouw de Ooi zei dat zij haar huwelijk met hem wilde verbreken.  De oude De Ooi kwam in ernstige tweestrijd. Enerzijds wist hij dat de kerk niet toestond om te scheiden. Anderzijds zou het prachtig zijn als zijn zoon weer vrij man was. Zijn droom zou alsnog kunnen uitkomen, als hij Dik met een grote som geld zou kunnen verleiden, alsnog naar het seminarie te gaan.  Maar toen de oude man vernam, dat na de scheiding Dik in verwaarloosde toestand, zich alleen nog maar ophield in het stadspark, werd hem dat te veel. De oude De Ooi stierf een jaar later van verdriet. Hij was het eerste lijk dat in het nieuwe crematorium werd verast.  Ursula van Boven haalde diezelfde dag opgelucht adem. Blij dat het crematorium weer in bedrijf was.

Krasslanskyp0⁰
3 0

MAN MET LANYARD

Terwijl ik me weer eens zat te verliezen in een reflectieve zelfkastijding, stapte er ter hoogte van Stadshagen een man op. Hij droeg een lanyard rond zijn nek, met zo’n typische naambadge waarop naam en functie prijkten. Ik kon geen van beide lezen — hij stond net iets te ver — maar als ik mijn ogen toekneep, meende ik ‘Simon’ te lezen. Ik was niet de enige die naar hem keek; ook mijn reisgenoten leken ontvankelijk voor zijn onverklaarbare aantrekkingskracht, al had hij niets bijzonders. In zijn zwarte jeans en lichtblauwe polo, met daarover een bruin jasje dat leek te horen bij het seizoen dat nooit helemaal begint, had hij iets nonchalants. Zijn donkerblonde haar, kort en al iets dunner boven de slapen, verried een tijd die sneller liep dan zijn leeftijd — ik schatte hem amper dertig. De rechthoekige bril op zijn neus gaf zijn gezicht een haast bedachtzame strengheid. Zijn blik was gefixeerd op zijn telefoon. Hij had niet door dat er naar hem werd gestaard. Er leek een gemak van hem uit te gaan — haast benijdenswaardig, alsof het leven zich naar hém schikte. Het was die idiote lanyard. Het maakte hem belangrijk. Maar wat betekent dat eigenlijk, belangrijk zijn? En is het belangrijk om belangrijk te zijn? Iedereen is voortdurend op zoek naar betekenis. En belangrijk zijn betekent dat je iets betekent. Hoewel niemand met zekerheid wist wat deze man had gepresteerd om die badge rond zijn nek te verdienen, snakte al deze mensen op dat moment naar die lanyard rond hun nek, ze verlangden er allemaal naar om iets te betekenen. De man droeg een letterlijke, ofschoon oppervlakkige, representatie van dat woord ‘betekenis’. Maar misschien had hij daarvoor helemaal niets moeten doen. Hij kon een toevallige bezoeker zijn geweest van een beurs, of een vrijwilliger op een of ander evenement. Wie weet vond de man het gewoon een mooi ding om aan te doen, er bestaan gekkere vestimentaire keuzes, alleen al op deze metro. En toegegeven, het donkerblauwe lint en de zwart-met-witte badge staken mooi af tegen zijn lichtblauwe shirt. De glazen van zijn bril waren ook, voor zover ik vanop een afstand kon inschatten, exact even groot als de badge. Misschien was deze badge een herinnering aan een speciale dag. Hij had haar voor het eerst gezien op een conferentie en ze hadden naast een passie voor hun werk ook een passie voor elkaar gevoeld. Zij stelde voor om ertussenuit te knijpen. Hij kende een kroeg met een pooltafel, vlakbij. Ze dronken iets, hij dolf tot driemaal toe het onderspit bij het poolen en toen nam zij hem mee naar haar appartement. Dat was precies drie jaar geleden, vandaag. Hij had zijn lanyard als verrassing aangetrokken en was nu op weg naar de kroeg, terwijl hij haar een bericht stuurde. De metro stopte aan T-Centralen, het drukste knooppunt van Stockholm. Hier moest ik overstappen op de rode lijn naar Fruängen. Bij het afstappen passeerde ik de man even, en het leek alsof zijn aura me iets toefluisterde.  Nee, het zat anders. Hij kwam niet van een beurs, en een romanticus — nee, dat was hij ook niet. Hij had deze lanyard gevonden op een evenement waar enkel belangrijkheid toegang verschafte. Terwijl hij de champagneglazen afruimde, had hij er eentje zien liggen. Ik vond hem al geen Simon om eerlijk te zijn, maar hij droeg zijn badge met trots. Ik heb spijt dat ik de weinige lanyards die ik ooit mocht ontvangen, heb weggegooid.

Lennart Vanstaen
0 0

Kantoor

De vergaderzaal is zielloos. Witte muren, geen ramen. Een licht zoemende klimatisatie-systeem zorgt voor de gepaste Soundtrack. Zacht monotoon gezoem waarlangs elk beetje zuurstof langzaam wordt afgevoerd. Enkel verstikkende lucht achterlatend, kweekvijver van barstende hoofdpijn en koppig darmflora. De muren zijn wit geschilderd. Symbool van onschuld, kalmte. Geassocieerd met goddelijkheid en perfectie. Wat een grap. Het is een daad van ongebreideld sarcasme om vergaderzalen wit te schilderen. Wit zou zich zwaar beledigd moeten voelen. Alle symboliek die ze wordt toegeschreven elke keer weer opnieuw verpletterd door een doodse kudde vergaderende wezens. Een complete donkere kamer past beter als vergaderzaal. Zoveel mogelijk zintuigen uitgeschakeld. Voordeel is dan ook dat de zorgvuldig uitgekozen, op hun lelijkheid en hun compleet gebrek aan inhoud ,kunstwerken niet te zien zijn. Het duurde drie werkgroepen en één poll alvorens de verschrikkelijkste creaties werden uitgekozen. Het zijn ingekaderde kadavers van compleet mislukte schepsels, die meer functie hebben als laxeermiddel dan als wandversiering. Nu ik er over nadenk, een hoop uitgesmeerde uitwerpselen was een veel betere optie geweest. Het meubilair in de vergaderzaal is apathisch.  Symbool van deze plek. Het ziet er vanop afstand behoorlijk uit. En eigenlijk zou het daar moeten bij blijven. Dit bedrijf koopt enkel materiaal dat vanop een afstand enige waarde en nut schijnt te hebben. Zodra je dichter komt, en de ware aard van de dingen naar boven komt, slaat de gelatenheid je met een kletsnatte dweil in het gezicht. Eens je in de persoonlijke ruimte van het meubilair komt is echt alle hoop verloren. De tafels schijnen van karton, de stoelen papier-maché. Een blackboard waar een hele geschiedenis van vergaderen op af te lezen valt. Elke vergaderleider is opgewonden om zijn nonsens op het bord te schrijven, lucht uitgeschreven in vier kleuren. Hun neergepende gevoeg verwijderen kunnen ze niet, alsof ze een deel van zichzelf zouden uitwissen. Iets waar ik altijd weer vurig op hoop, dat ze zichzelf uitwissen. De flip-overs zijn aan de magere kant. Elke keer opnieuw. Twee blaadjes nog en dan niets meer. De oeroude verlichting, ondertussen in drie verschillende varianten van pipi-geel, omsingelen mij alsof ze in plaats van licht zure regen over me heen druppelen. Het is een hel, waar door sadistische dik betaalde boosdoeners, heel lang is over nagedacht. Hoe krijgen we de wil van de leidinggevende zo snel mogelijk wet voor zijn ondergeschikten? We richten een ruimte zo in dat de ondergeschikten bereid zijn om hun ziel te verkopen om zo snel mogelijk uit die ruimte kunnen. Alle vergaderzalen, waar ik al als samengedreven vee richting slachthuis een glimp van de hel opving, hebben geperforeerde plafondpanelen. Respectievelijk, volgens de grote van de vergaderzalen, zijn er in de gehele oppervlakte van het plafond 12574 perforaties, 8941 perforaties en 4210....

Piet V.
7 1

Entre chiens et loups

Ik lig in de hangmat en doe een poging om het lawaai van de auto’s die op de kasseibaan omhoog klimmen te negeren. Drie seconden stilte, meer krijg ik niet. Ik hou het niet. Ik word knettergek van dat constant lawaai. En nu? Heb ik nu alles opgegeven voor rust in mijn hart en krijg ik constant lawaai in mijn hoofd in de plaats? Exact zes maanden geleden veranderde een uitnodiging voor een wandeling in het parkbos mijn leven. Ik had hem twee jaar eerder ontmoet, als het lief van mijn zus. We stuurden om de paar maanden eens een berichtje en hij kwam een aantal keren langs op mijn werk in functie van zijn werk. Ik werd warm en blij van de bezoekjes. Maar meer was het niet maakte ik mezelf wijs, ook niet toen hij mijn zus verliet. En toch liet ik twee maanden na die wandeling in het park de partner waar ik 23 jaar mee samen leefde en de straat waarin ik 45 jaar had gewoond achter omdat die ontmoeting veel meer was, misschien wel alles. De eerste dag dat hij mij meenam naar zijn woning was mijn reactie “waaaaw, wat een uitzicht”. Ik voelde mij een beetje Heidi in de bergen, zeker als het donker werd en de lichtjes van de stad beneden aan de berg verschenen. Vandaag kijk ik vanuit mijn hangmat naar dat uitzicht en probeer ik het binnen te laten, maar alleen het lawaai komt binnen. "Focus! Filter het lawaai toch gewoon weg", zeg ik mezelf. Ik concentreer mij op de twee bomen met een bankje tussen. Rechts ervan de eerste witte bloesems en iets meer op de achtergrond een geveerde boom. Ik bedenk dat ik graag alle bomen bij naam zou willen kennen. De kruin waait wat open en de wind brengt ook het grasveld van de boer in beweging. Mijn ogen genieten, maar mijn hersenen willen niet mee. Het geluid van de auto’s is er nog steeds. Ik bedenk een plan om dat geluid te stoppen. De stad een brief sturen om de snelheid te minderen, nog hogere bomen plaatsen, leuke plakkaatjes op de weg zetten zodat de bestuurders automatisch vaart minderen of elke dag mijn toekomstige schapen loslaten. Mijn blik verplaatst zich naar de vijver. Misschien moet ik onder water gaan en daar blijven. Dan stopt het geluid eindelijk. De vijver is donker, vol gevallen takken en gifgroene wieren. De kikkers die dagen geleden op elkaar zaten zijn niet meer te horen of te zien. De zwarte ondergrond heeft hun wellicht opgeslokt. Alleen hun nageslacht drijft nog aan de oppervlakte. Dat nageslacht wordt elke avond uiteen gedreven wanneer een eendenkoppel landt om er de nacht door te brengen en er binnenkort ook nageslacht achter te laten. Naar die gele donsjes kijk ik uit, naar kleine groenzwarte kikkertjes ook, maar niet naar de vele lijkjes die dan in het gras en op de oprit achterblijven en ook niet naar het verdriet wanneer een geel donsje het toch niet blijkt te halen. Ver achter de vijver staan gigantische bomen die het geluid niet tegenhouden. Hun kale kruin met dikke donkere kronkelende takken zien er bij avondlicht een schilderij van de Latemse school uit, maar bij daglicht doet het me eerder denken aan de horrorversie van sneeuwwitje. Sneeuwwit was het hier enkele maanden geleden. Ik hou van elk seizoen, maar als er sneeuw ligt en de zon de hele dag aan een helblauwe hemel staat kan mijn geluk niet op. Ik denk terug aan die dag hoe we uren door de sneeuw de voor mij nieuwe omgeving verkenden. Volkomen gelukkig, niet wetend wat er ging komen en nog niet goed beseffend hoe hard het gemis plots zou binnen komen. Zoals vanavond. En daarom lig ik in de hangmat. Net zoals jaren geleden toen er maandenlang mist mijn hoofd werd ingeblazen en ik werkonbekwaam werd verklaard. Echt bekwaam ben ik niet meer geworden. Op mijn nieuwe werk viel dat niet op. Maar ik wist het, er was iets kapot. Kapot was ook mijn relatie, al van in het begin. Met wat positivisme, relativeringsvermogen en vele kleine gelukjes zijn we toch 23 jaar ver geraakt.  Ik draai me op mijn buik zodat mijn rug omgekeerd kan rekken. Ik probeer mijn lief achter het raam te zien, wil hem eigenlijk graag bij me, maar hij moet werken en ik niet, ik ben werkloos, voor de tweede keer. Qua timing hebben ze dat goed gedaan bij ’t stad. Ik had nog maar net aangegeven dat mijn werk mijn houvast was in de periode van de scheiding of ze kondigden al mijn C4 aan. Bad getimed zijn ook mijn dipjes, mijn gemis, mijn verdriet, mijn thuisloos verdwaald gevoel. Dat zei mijn lief. Bad omdat ze opduiken zodra ik in bed zit. In bed wil hij slapen. Als ik gevoelens kon timen had ik de afgelopen twee jaren vast geen tranen gelost op de bus, was ik niet verliefd geworden toen hij twee jaar geleden gehurkt naast mijn bureau op mijn scherm meekeek, had ik nog voor de eerste woede mijn vorige relatie stop gezet. Maar gevoelens zijn niet te timen. De stand van de maan wel. En vanavond staat ze daar als helder fijn lijntje. De lucht krijgt weer alle kleuren alvorens over te gaan naar donker. Dit is mijn favoriet moment van de dag, entre chiens et loups. Ik kan beginnen met uitkijken naar de nacht. Dan wordt het eindelijk stil buiten. En met een beetje geluk ook in mijn hoofd.

Fien SB
17 3

Vijfentwintig

Aan nummer 25 houd ik halt en ik puf nog even na.  op mijn wandelstok tuur ik naar het huis en de tuin.  De zon schijnt op de tuinstoelen waar ooit de waterpomp had gestaan.  De exotische plantensoorten staan op de plek van de radijzen, rode kool en bonen van weleer.  De immer piekfijn geknipte haag heeft plaats geruimd voor een hek. 25 jaar heb ik hier gewoond. Lief en leed gedeeld. De liefde bedreven met Amalia, twee kinderen zien geboren worden en groot gebracht, met mijn pijnlijke rug uren naar het plafond gestaard in het bed op de harde matras. Geboekt, gekucht, mijn longen verkloot, bijna achtergelaten voor dood. Mijn god, wat is me dit…. Ik puf, ik zucht….ik krom mijn rug. Een man van rond de 40 komt de zijdeur uit, een open hemd met weelderig krullend borsthaar, op zijn schouders een lachend kind met donkere krullen.   Ik slik, net ik, iets na mijn aankomst, toen. De man kijkt me nieuwsgierig aan en zegt ‘kom vadertje, zet je even neer. Gaat het wel?’ Ik slof het grindpad op.  ‘Stefano’, zegt de man en strekt zijn hand uit. Ik grijp zijn hand en zeg ‘Elias’. De kleine jongen imiteert me en zegt met diepe stem ‘Elias, Elias, Elias’. En hij steekt laconiek zijn hand uit en zegt ‘Alexis’. Ik neem de hand aan en lach. ‘Wa make, Elias. Wa make?’, zegt de jongen guitig.  Met pretlichtjes in de ogen zeg ik ‘Calimero Alexis’. ‘Papa, Elias spreekt Grieks, zoals opa!’ ‘Ja, Alexis’, zegt Stefano tegen zijn zoon en naar mij ‘Calimero Elias. Vertel me eens wat je hier brengt. Nee wacht, zwijg uw lip, mijn vriend, ik haal even iets om te drinken, want ik denk dat je hier nog niet onmiddellijk weg bent.’ Stefano verdwijnt in het huis en Alexis huppelt in het gras en loopt een vogel achter na. Die trippelt eerst en besluit dan toch weg te vliegen. Ik kijk geamuseerd toe. Puf nog na van de Vennestraat, waar ik niet meer geld kon gaan verkwanselen aan wat bier en vertier. Met al dat lawaai en die snelle rijtuigen. Heel wat anders dan toen. Toegegeven, geen gebrek aan lawaai toen, in die mijnschachten, houwelen, geratel van kettingen en karren, maar toch, anders. Ik word uit mijn mijmeringen en overpeinzingen gehaald door twee stevige smakken op de tafel. De eerste smak is van een karaf water en een tweede van, hoe kan het ook anders, een stevige fles ouzo.  ‘Ja, vadertje, ik geloof dat je wel een opkikkertje kan gebruiken, voor dat je hier van wal steekt met je verhaal. Hoewel ik je niet ken, heb ik het gevoel dat geest hier niet geheel vreemd is'. ‘Daar zeg je wat, Stefano, in dit huis hier….’ Mijn stem stokt, ik moet ze smeren, zo blijkt. Met een stevige slok verdrink ik mijn krop en met een stevige smak zet ik het lege glas op tafel. ‘Wel’, schraap ik mijn keel ‘en ….’   Schrijfdag Genk, wandeling mijnverleden met Leen Raats, 29/03/2025

Arabella Rosée
12 0

Haarfijn Verweven

‘Goede reis, zusjes Ashford.’ De priester buigt zijn hoofd in respect naar de kisten voor hem. Hoewel er prachtige bloemstukken op het hout lagen is er nu enkel een hoopje verloederde takken en uitgezopen blaadjes te zien. De regen heeft al het moois uit de ceremonie gehaald, het kerkhof in een modderpoel veranderd, en de tranen van de moeder verdoezeld alsof het de spot met haar drijft. Druppels glijden over mijn gezicht terwijl ik me langzaam van het tafereel losmaak. Er komen nog gebeden, de kisten zullen ter aarde worden neergehaald en de familie zal aan de reis van acceptatie beginnen. Een reis waar geen enkele ouder zich ooit klaar voor voelt, een reis die nooit is afgelopen. Eentje waar ik niet bij moet zijn. Met gebogen hoofd en een delicaat pakketje onder mijn mantel verstopt kruis ik Prixon door. Tussen mistige steegjes, scheve huizen en donkere pubs zoek ik mijn bestemming op. De zon is inmiddels ondergegaan, maar dat deert me niet. Als je met de doden werkt, werk je best in het donker. Eens ik in mijn werkruimte ben, schud ik mijn mantel van me af. De kaarsen flikkeren wanneer ik ze aansteek, alsof het vuur protesteert tegen de slaap die ik ze heb afgenomen. Buiten raast de wind aan me voorbij, maar binnen warmt het op. Het haardvuur, wat bij mijn aankomst niets meer dan smeulende kooltjes was, knapperd weer. Glimlachend staar ik naar de houten blok die ik erop gegooid heb. Het vuur verteert het, maar geeft er me iets mooi voor terug; een warme gloed die van de gepolijste vloerplanken vertrekt en zich helemaal tot op de donkerpaarse muren uitstrekt. Tot op de werkbank, waar het pakketje ligt te wachten. Mijn handen jeuken om het open te scheuren en ermee aan de slag te gaan. Onder het waakzaam oog van fluisterende schaduwen baan ik me een weg door mijn werkruimte. Mijn rokken glijden over het parket, mijn korset duwt tegen mijn ribben. Delicaat pruts ik het papier open, tot de inhoud zich voor me uitstrekt. Twee bundeltjes zachte haarlokken glimmen in de gloed van het haardvuur. Donkerbruin, maar verschillende tinten. Anne Ashford had kastanjebruin haar, terwijl Ellen iets meer mahoniehouten tinten droeg. Een verschil dat, eens ze samengeweven zijn, enkel op te merken is onder een bepaalde lichtinval. Een koude wind waait door de kamer, brengt een rilling met zich mee. Ik sluit mijn ogen en glimlach. Ze zijn er. Veel tijd om erover na te denken heb ik niet. Ik begin meteen met het klaarmaken van de haarlokken, die ik op vraag van mevrouw Ashford tot een prachtige broche zal weven. Zodra ik alle benodigdheden heb verzameld, waaronder een messing omhulsel dat de basis van de broche zal vormen, kam ik de haren tot ze stijl zijn. Mevrouw Ashford vroeg om een simpel design, dus heb ik gekozen voor een dubbele draai kettingvlecht. Een mooi symbool voor de zusjes. Met precisie scheid ik de haren tot ik achttien verschillende bundeltjes heb die elk tachtig haren tellen. Negen bundeltjes komen van Anna, en negen van Ellen. Mijn handen vormen hun eigen soort momentum. Met schaduwen die over mijn schouders meekijken positioneer ik de haren op de vlechttafel en volg ik het patroon dat ik inmiddels vanbuiten ken. Anna en Ellens haren worden verweven tot een prachtig kunstwerk, zoals het leven en de dood met elkaar verweven zijn. Zeker hier, in Prixon. Wanneer de eerste zonnestralen mijn werkbank bereiken en het vuur wederom tot smeulende kooltjes is afgekoeld, is de broche klaar. Ik staar naar mijn werk, mijn borst opgezwollen van trots en voldoening, en mijn ogen zwaar van vermoeidheid. Een koude hand maakt contact met mijn schouder. Mijn glimlach verdiept, want ik weet goed genoeg wie het is dat me komt storen. Zodra ik me omdraai staar ik in het gezicht van een tienermeisje, gekleed in haar mooiste jurk. Haar mond staat open in een schreeuw en haar handen rijken naar me, maar ik hoor of voel niets. Naast haar staat hetzelfde exemplaar, maar dan iets jonger. En hun haren? Die zijn in elkaar gevlochten, alsof ze geboren zijn als een Siamese tweeling. Onafscheidelijk in het leven, onafscheidelijk in de dood. De zusjes staan voor een heel arsenaal aan geesten. Iedereen wiens haarlokken mijn vlechttafel aangeraakt hebben. Mijn kunstwerken. Allen staren ze me aan. Woedend, verdrietig, ontzet. Ik glimlach naar de twee meisjes, de nieuwe aanwinst in mijn collectie. ‘Welkom, zusjes Ashford.’

Gwenn Meert
14 0

De bovenburen

De bovenburen   Ik ergerde mij dood aan de bovenburen. De maat was vol. Vroeger ben ik regelmatig aan de deur geweest om te klagen en heb briefjes in de brievenbus gestopt. Ook heb ik met de bezemsteel tegen het plafond gebonkt, maar niets hielp. Ik heb vele malen de politie gebeld. Zij hebben die aso’s een paar keer gewaarschuwd maar ook dat hielp niet. En daar sta je dan als alleenstaande vrouw in  een woestijn van hulpeloosheid, overgeleverd aan de grillen van door inteelt gevormd asociaaltuig.    Mijn leven is een grote rotzooi geworden. Door hun toedoen heb ik allerlei kwalen gekregen. Zoals depressies en een haperende schildklier. Ik ben al een hele tijd in de overgang, maar sinds de ellende met die debielen zijn mijn opvliegers heviger en komen ze veel vaker voor. Zelfs mijn dildo’s heb ik in geen tijden meer aangeraakt. Ik wil hier weg, mijn huis staat al een tijd te koop. Er zijn een aantal kijkers geweest. Ik hoopte dat het tuig van boven er niet zou zijn. Pech. Na vijf minuten waren de belangstellenden weer weg.  Van narigheid heb ik toen een hele flessherry leeggedronken. Sherry was het enige dat mijn leven nog dragelijk maakte. Ik was van verschillende kanten gewaarschuwd om het niet te bont te maken, maar ik kon het niet laten. Alcohol was voor mij een deken waaronder ik mij veilig voelde.   Vorig jaar heb ik een bureau ingeschakeld dat bemiddelt in dit soort gevallen. Ik moest veel papieren invullen, maar heb nooit meer iets van hen vernomen. Waarschijnlijk zagen zij het niet meer zitten na hun eerste bezoek aan die van boven. Ik zie het al voor me. Zo’n juffrouwtje die aanbelt en vraagt of zij binnen mag komen. Ze zou plaats mogen nemen op de bank waarna een van die debielen in zijn onderbroek de kamer binnen komt en zijn leuter eruit haalt.     Ik heb het er met mijn vertrouwensarts over gehad. Hij strooide met adviezen als sinterklaas. Maar ik kon er niets mee. Ik zakte steeds dieper in de put.   Nadat ik weer eens een hele flessherry had leeggedronken,  besprongen mij allerlei gedachten over wat ik kon doen om dat gespuis uit te roeien. Net als in films de hele huiskamer met die klootzakken er in afknallen. Dan maar de rest van mijn leven in de bak doorbrengen. Ik dacht zelfs om het hele huis in de fik te steken. Maar dan zouden ook onschuldigen verkolen zoals het oude vrouwtje op nummer twaalf.    Vorige week kwam ik er een paar van boven tegen. Ze keken mij agressief aan en die magere kale met tatoeages in zijn nek zei: ‘Dag kut wijf, godverdomme.’  Ik was helemaal overstuur. Toen de sherry op was moest ik eruit om aan te vullen, maar ik kon niet meer. Ik was finaal op en wilde er voor eens en voor altijd vanaf zijn. Na urenlang in tweestrijd, heb ik een beslissing genomen en ben van mijn balkonnetje gesprongen. Nu lig ik hier in het ziekenhuis met een gebroken been, een rib door mijn long en een zware hersenschudding. Heel vervelend maar wel lekker rustig. 

Krasslanskyp0⁰
2 1

Reset

ik wandel over roodbruine, harde grond stap na stap alles is vlak, kaal, droog en egaal  als een mier in een grote keramieken kom maak ik geen vooruitgang   ik laat mijn voeten hangen geen spoor  hoelang ga ik al en waarheen een bries  een wolk komt aandrijven  een grote, groene vorm erop contrasteert de blauwe hemel  de mega pad ziet me niet met rode ogen tuurt hij stuurs voor zich zijn mond keert zich eindeloos binnenste buiten  hij zweeft boven me door  naar een klein plukje jungle  ik baan me een weg tussen bomen en lianen tot bij een open plek schuilend achter een stam zie ik zonlicht vallen op de mega pad zijn slijmhuid blinkt zijn geplooide poten spieren hij is niet alleen een giga slang getooid met verenkroon  werpt een lange schaduw gespleten tong klapt de grond davert  een reuzenkrab stormt prompt aan  bomen vallen  bulldozer buiten proportie  klauwen en poten met mos gedrapeerd op zijn rug reist een hele stad mee  voegt zich gauw bij de andere twee windstoten razen  een flamingo landt slag per slag zeven poten zo dik als bomen vier vleugels plooien toe zijn vijf koppen kijken statig rond  de mastodonten een perfecte vierkant  achter me niets dan dichte planten natte grond  ik verlaat ze ga tussen poten door de zon staat hoog  ik in het midden geen boom wiegt geen blad ritselt alle reuzen staren  ik val in warm water  drijf weg van de krabbenstad  kijkt me kort na gaat dan weer door met haar dag iets duwt me omhoog snijdt in mijn voetzolen een schildpad komt boven  ik breng je de jungle uit op een voorwaarde  pruts je de mosselen van mijn rug? eerst onder me dan uitdijend voortmeanderen mosselplons na mosselplons de jungle rondom ons donker  plons ik pier naar apen aan tafel  ongeduldig kijkend naar hun vriend  die naar de oven wandelt  in keukenschort   plons een tijger in pak kijkt angstig op van zijn papier schakelt snel de bureaulamp uit plons gekrijs, geloei en gebrul over elkaar heen  wild gegok  op een partijtje slurfworstelen plons  een gekko in een aula van gevlochten banken  heel het publiek steekt zijn hand op vragen worden witte duiven vliegen samen weg aan de rand van de jungle laat de schildpad me aan wal inspecteert zijn schild  duikt opnieuw onder stroomopwaarts natte streel over mijn wang de katvis zweeft en wenkt me hij heeft alle bewegende kleuren vinnen blauw dan geel dan groen zijn staart glinstert belegd met sterren zwalpend tot aan een kloof  steekt hij over zonder omkijken  ik leun over de rand lagerop een kolonne mensen op ezels  zonder einde een platform stijgt op dame in glinsterend, roze galakleed lang, blond haar en maar een oog pal in het midden van haar voorhoofd  zij stapt af  ik deins achteruit het grote, mooie oog kijkt  ze haalt een micro tevoorschijn lijkt even te gaan zingen slikt hem dan door het bandje glijdt van de linker schouder haar oog gelijmd aan de mijnen  reikt dan naar haar rechter  ik kijk weg in haar plaats een boom die hier niet hoort in deze dorte twee zijtakken groot en groen de zon zakt  alle kleur verdonkert ik laat me neer tegen de stam  sluit mijn ogen  bladerdekens bedekken me 

Pieter-Jan Miseur
0 0

De koffer

Omdat ik binnenkort op reis ga, bekijk ik de koffers in een chique winkel op de eerste verdieping van het station in Sendai. Ik schrik van de exorbitante prijzen. Sommige koffers kosten evenveel als een vliegticket naar plekken in Japan waar ik ooit nog eens naartoe zou willen gaan. Ik laat mijn blik vallen op tassen die me een goed alternatief lijken. Een tas van vijftig liter lijkt me wel geschikt. ‘Kan ik u helpen?’ De verkoper, die vlak bij mij bezig is een grote ballon op te pompen—die blijkbaar als vulling moet dienen voor een enorme sporttas—kijkt me vriendelijk aan. Hij stopt bruusk met pompen. Hoe groot moet die ballon wel niet worden om de enorme buik van de tas te vullen, denk ik. ‘Hoe duur is deze tas?’ vraag ik in mijn beste Japans, terwijl ik de tas van het rek haal. De verkoper loopt naar me toe. De tas met de uitpuilende ballon blijft plompverloren uit zichzelf staan. Zo vol met lucht zit hij al. De verkoper pakt de tas van me over en bestudeert het prijslabel. Hij noemt de prijs. In perfect Engels. Ik schrik. ‘Hebt u veel cadeaus gekocht en heeft u niet genoeg plek?’ ‘Nee, dat is het niet. Ik ga op reis,’ antwoord ik kortaf in het Engels. Ik zie een kostbare gelegenheid om mijn Japans gratis te oefenen in het water vallen. Wat me behoorlijk irriteert. De verkoper schijnt niets in de gaten te hebben. ‘Gaat u terug naar huis?’ Zijn Engels klinkt perfecter dan het mijne. Ik voel mijn geïrriteerdheid opzwellen. Omdat ik geen antwoord geef, vraagt hij door. ‘Bent u op bezoek geweest in Japan?’ De ballon in mijn hoofd groeit. De verkoper heeft nog altijd niets in de gaten. Hij straalt een zelfverzekerdheid uit die men in Japan verafschuwt in de dienstverlenende sector. ‘Nee. Ik woon in Sendai!’ antwoord ik kortaf. ‘Oh, dus u spreekt wel Japans?’ ‘Ja!’ Mijn stem trilt. Nu van onzekerheid. De verkoper denkt er toch niet over om mijn Japans te testen? Dan sta ik straks echt voor lul. De ballon in mijn hoofd zwelt nog meer. Geen haar op mijn hoofd die eraan denkt om nu in het Japans te praten. Snel vuur ik de ene na de andere technische vraag op de verkoper af. In mijn beste Engels. ‘Is de tas sterk genoeg om als gewone bagage in te checken?’ ‘Ik denk het wel. Maar het blijft een tas. Tassen zijn minder geschikt om als bagage in te checken.’ ‘Hoe kan ik de tas dragen?’ ‘Schuin en op de rug.’ ‘Hoe lang gaat de tas mee?’ ‘Ik hoorde van een klant dat ze de tas al tien jaar gebruikt. En hij is nog altijd in goede staat.’ Ik geef het op. Onoverwinnelijk is deze verkoper. Met een blik van medelijden kijk ik naar de tas met de ballon, die nog altijd plompverloren bij het rek staat. Als een zwangere vrouw die midden in een bevalling tot haar lot is achtergelaten door de dokter. ‘Oké. Ik denk dat ik genoeg weet. Ik denk er nog over na!’ De verkoper hangt mijn tas terug in het rek. ‘Geen probleem! Als u nog meer vragen heeft, kom gerust langs. Dan help ik u graag.’ Ik ontplof bijna, maar laat niets merken. De verkoper loopt terug naar de zwangere tas en gaat verder met pompen, alsof er niks is gebeurd. Als ik de winkel verlaat, zwaait hij beleefd naar me. Ik zwaai beleefd terug terwijl ik woedend denk: Ja, daar ben je goed in, ballonnen oppompen!

Margaretha Juta
0 0