Lezen

De antipersoneelsmijn

De briefing was gepland bij zonsondergang in de PC van het 8° R.P.I.Ma, op Km 25 van de smalle asfaltweg die nauwgezet de kronkels volgde van de Nahr az Zab al Kabir of de "Grote Zab Rivier", even voorbij de plaats waar het blauwe, maar ijskoude water van de Ru-e Shin zich in de Grote Zab stort.De ondergaande zon wierp lange schaduwen op de Peshmerga's die hier en daar langs de weg, in groepjes van drie of vier, zwijgend zaten te roken, de sigaret als een wit streepje in hun donkergelooide gezicht. Ze zaten in kleermakerszit, afwachtend, de onvermijdelijke Kalashnikow op hun knieën. Van het prachtige landschap ging een onbestemde dreiging uit.Ik zag hoe de jeep voor mij vaart minderde en tenslotte stopte op de smalle strook tussen de weg en de rivier. De blauwe regimentswimpel, daarnet nog levendig fladderend aan de zwiepende radio-antenne, hing nu slap naar beneden. Ik gebaarde mijn chauffeur eveneens te stoppen, stapte uit en stak een sigaret op. De Franse kapitein klom uit de radiojeep en met een rol WC-papier in de hand liep hij de berm af, schoof zijn broek naar beneden en hurkte tussen de keien aan de rand van het water. Ik zag hoe het dun en vloeibaar van tussen zijn billen spoot. Salmonella typhi, dacht ik en zag, eerder dan ik hoorde, de enorme steekvlam die ergens vanonder de man als in slow motion omhoog steeg in een nu brede waaier van stenen, stront en bloed.In de suizende stilte na de klap hoorde ik de nerveuze stem van de radioman : " Lima Drie voor Juliette Tango! Lima Drie voor Juliette Tango! tI. Even sputterde de radio, dan, verrassend helder en dichtbij : " Juliette Tango luistert ". "Lima Drie voor Juliette Tango. Dringend EVASAN, positie ...". Ik luisterde niet verder, liep op mijn beurt de berm af om de resten van kapitein Enzo Gatto te bekijken, terwijl ik me afvroeg waar al die vliegen plots vandaan konden komen.De Nahr az Zab al Kabir stroomde onverschillig verder. Voor zover het de Grote Zab betrof was er helemaal niets gebeurd. 

GuidoVP
0 0

Verhuisdozen van Pandora

De mannen van de verhuisfirma laden ze in de vrachtwagen: de dozen die mijn leven bevatten. Het is te zeggen: een stukje ervan, enkel de dingen die ik dien te herinneren, de gebeurtenissen die het waard zijn te bewaren als souvenirs. Toen ik ze inlaadde was ik niet bepaald selectief: de ene dag gebood de sentimentaliteit mij dit en dat te bewaren, de volgende dag gooide ik alles weg vanuit de optiek van tabula rasa. Wat in die dozen zit, is dus meer een allegaartje dan de essentie van vijftien jaar geleefd te hebben. Maar is het leven niet zo? Gedichten worden enkel geschreven bij geboorte, huwelijk en overlijden; de rest is louter opvulling. Het leven van alledag is het cement tussen de grote gebeurtenissen die we willen bestendigen door beeltenissen ervan in grote potsierlijke fotoboeken te bewaren. Het zijn die dozen die het zwaarste zijn, niet het cement. Dat wat in grijze zakken tijdens ontelbare ritten naar de kringloopwinkel werd gevoerd, waren de details. Dat wat in de verhuisdozen zit, zijn parels, parels voor de zwijnen.  Als ik de dozen in het nieuwe appartement open, walg ik van de nostalgie. Het zijn een voor een dozen van Pandora. Eigenlijk wil ik slapen op de grond, eten uit papieren borden en kleren opdiepen uit een zak van de Action. Ik wil komen tot de essentie door me te ontdoen van alle ballast. Stiekem hoopte ik dat de vrachtwagen ergens op de Antwerpse ring in de berm zou belanden en in de fik zou schieten. Natuurlijk gebeurde dat niet. Ik wilde echt een nieuwe start, maar daar beslisten de mannen van de verhuisfirma anders over.

Véronique Scheyvaerts
15 0

Brokkenmaker

Slordig aangekleed strompel ik hijgend tot aan het witte bushokje met een geel dak. Ik leun voorover met mijn handen op mijn bovenbenen en adem zwaar in en uit. Mijn maag rommelt als een ferme onweersbui. Het brokgevoel zit tot in mijn keel. Een koddige vrouw met grijze lokken zit op de blauwe tweepersoonsbank. Lekker uit de wind.  Ze leest een stationsromannetje: ‘Ah! Ge moet u niet haasten! De bus van twee is altijd twintig minuten te laat’ Ze kijkt me bezorgd aan, duwt haar afgeschoven bril met ronde glazen terug omhoog op haar neus: 'Daar kunt ge uw klok op gelijk zetten’  Ik voel me draaierig, krijg het warm en koud, open mijn benen en leun terug naar voren. Alles wat in mijn maag zat, komt onophoudelijk met golven weer uit mijn mond. Het braaksel gutst op de grijze vierkante klinkers van het voetpad. De spetters pletsen op mijn zwarte winterbottines: ‘Ooh, ik voel me echt niet goed’ Opnieuw bijt er een steek in mijn maag gevolgd door een gevoel van misselijkheidsgraad tien op de schaal van misselijkheid. Ik leg mijn hand op mijn buik en waggel naar de zitbank in het schuilhuisje. ‘Een Tic-Tac?’, offreert de aardige dame. Ze rommelt in haar grote cognackleurige reistas.  Een dik uur geleden ontwaakte ik slap in een veel te witte kamer. Mijn ogen prikten. Ik voelde me moe. Alles was vaag. ‘Waar ben ik?’, mompelde ik zacht. De contouren van een Scandinavisch interieur werden scherper. De witte matras zonder lattenbodem lag pal op de lichtbruine parket. Ik voelde de vloer onder mijn ruggengraat. Ik rolde kreunend op mijn zij. De klophamers in mijn hoofd mokerden erop los. ‘Waar ben ik?’, probeerde ik met veel moeite voor een tweede keer. Geen antwoord. Ik trok het witte donsdeken hoger tot over mijn buik en wreef met één hand door mijn gezicht. De mokerslagen bleven maar komen: ‘Waar ben ik? En van wie is deze loft?’ Op een paar groene kamerplanten na, was nagenoeg alles hier wit.  Een vage gouden vlek bewoog gezwind in de verte. Het stuitte en danste naar me toe: help! Ik trok angstig het dekbed tot voor mijn neus. De golden retriever sprong bij mij in bed, landde met zijn twee voorpoten op mijn buik en likte in mijn gezicht. ‘Eiikk! Zeg! Allez, ‘t is goed!’ Ik probeerde de harige loftbewoner van me af te duwen. Het vrolijke beestje lekte me een tweede keer, op mijn wang. ‘Allez zeg! ’t Is goed!’, en duwde hem met mijn handen weg: ‘Af! Zit! Lig! Allez!’ Hij zette zich keurig op zijn poep en wachtte op een beloning. Ik steunde op mijn onderarmen, zuchtte diep en streelde hem over zijn hoofd met mijn linkerhand. Een walm van misselijkheid steeg weer op: ik heb een kater. Ik kriebelde hem verder in zijn nek: ‘Ja! Nu weet ik het weer. Gij zijt, Batsie! En gij woont hier, hè? Is het niet? Batsie? Ja, hè?’  Batsie sloot zijn ogen en genoot van de kriebelmassage. Ik ging ervanuit dat dit een ja was, stopte met flemen en plofte naar achter met mijn hoofd in de donzige witte hoofdkussens: ‘Pfff, ik voel me mottig. Jaag jij die kater weg, Batsie?’  Het liep al mis bij het nemen van de eerste horde in het kampioenschap voor beste werksfeer van weggesnoeide teams. In de vergaderzaal met een massief houten ovale vergaderzaaltafel had Nikhiel, de chef van de chefs net zijn twee agendapunten aangekondigd. Onze dienst medische ruimten en implementaties wordt stopgezet en de datum voor de teambuilding is gepland.  Daar zaten we dan: Nikhiel, Florenza, Geeta en ik, elk in een mosgroene bureaustoel met zwenkwieltjes rond het platte houten ei. Analoog met de boodschap van ons ontslag vulde de vergaderzaal zich met ongeloof, verdriet, frustratie en gelatenheid, en het enthousiasme van een zelfvoldane manager. Hij bleef maar doorbomen over hoe goed deze beslissing is: ‘Ge gaat er allemaal beter van worden. Nieuwe wegen worden ingeslagen! En, ik heb mijn best gedaan om alsnog een budget voor de geplande teambuilding vrij te krijgen. Allez, Geeta. Trek eens een kaartje! We gaan er een lap opgeven!’ In het midden van de vergaderzaaltafel stond een visbokaal zonder water met een bodempje van gekleurde dichtgevouwen ideeënbriefjes. Ik keek hem scheef aan: meent hij dit nu echt? Ik draaide me hoofd naar rechts en lonkte naar Florenza, collega implementatie van voorzieningen. Haar lange zwarte krullen rustten op haar schouders. Ze daagde me regelmatig uit. Zomaar, uit het niets, op een doodgewone grijze dinsdagnamiddag wanneer Geeta weer eens vroeger vertrokken was.  Er kwam nooit iets van. We lagen allebei in de knoop van vroegere liefdesprobeersels. Florenza’s echtscheiding was te rauw om nu, of zelfs ooit aan iets nieuws te beginnen. En ik, lijmde nog de brokken van de laatste poging tot een relatie, aangegaan onder het motto ‘alleen is maar alleen’ ,en celibatair door het leven gaan, vond ik een hele andere uitdaging, zelfs onmenselijks las ik ooit in de krant. Ze staarde ijzig naar beneden. Florenza, ik ga je missen. Mijn dichtste collega, mijn bureaubuddy aan ons landschapsbureau.  ‘Allez Geeta! Komaan! Eens goed roeren in de visbokaal en een kaartje pakken. Waar gaan we naartoe met dit team?’, bulderde Nikhiel ongegeneerd verder. Geeta, collega van enveloppefinanciering, leunde naar voren en strekte haar arm naar de visbokaal. Ze husselde met haar hand door de briefjes, plukte een fluo roze post-itje en plooide het open. Haar diepbedroefde stem zei zacht: ’We gaan… we gaan met z’n allen…’  ‘Allez, wat luider en enthousiaster, hè Geeta’, dreunde Nikhiel ertussen. Ik draaide met mijn ogen: wat een walgelijke man. Geeta schraapte haar keel en zei stevig: ‘We gaan met zijn allen teambuilden op de Warme Winter Openlucht Kermis!’ Het bleef muisstil. Niemand applaudisseerde. Nikhiel sloot af met de idiote woorden: ‘Goed, dat is dan geregeld’ Hij leunde naar achter in zijn bureaustoel, keek op zijn horloge, stond naarstig recht en haastte zich de vergaderzaal uit.  De draaimolens toerden rond op orgelmuziek. Smikkelende mensen in wollen winterjassen, mutsen en sjaals met suikerspinnen en appelbeignets wandelden me tegemoet. Ik had afgesproken met Florenza en Geeta aan de eetkraampjes. De natte vrieskou deed me rillen. De botsauto’s karden rond onder een tentvormig dak met een metalen vloer op de beats van een oude disco-hit. Hun remlichten knipperden rood. De man van de rupsbaan verkondigde in zijn microfoon om te blijven zitten, want de rups gaat nog achteruit. Uit de frisbee, een schommelende klepel met daaraan draaiende gondels kwam een hels geschreeuw. De kermisverlichting kleurde vrolijk groen, roze, wit en geel. De attracties waar behendigheid een rol speelt, hadden minder succes. Een donzige knuffelbeer keek me zielig aan: grijp mij!  'Joehooee!! Hier is het te doen!’ Twee gedaantes, ingeduffeld alsof ze op wintersportvakantie vertrekken, wuifden naar mij. Ze misten enkel skilatten en stokken. Klaar om een afdaling te maken. Klaar om plezier te maken. Ik gaf de twee dames elk een zoen. De elektrische heteluchtblazer ronkte zich te pletter om ons en de andere winterkermisgangers warm te blazen. ‘We staan hier al een kwartier op u te wachten’, mopperde Geeta. De groene lichtslinger van het drankenkraam knipperden aan en uit. Uit de muziekboxen klonk er kerstmuziek. Geeta lachte half gesmoord: ‘We hebben dan maar ééntje gedronken zonder u’  Florenza grinnikte: ‘De Nikhiel is er niet bij. Die komt niet. Griep volgens zijn sms. Zijn deel van het budget hebben we dan maar opgedronken’ Geeta haalde haar neus op.  ‘Ik trakteer op hot mojito’s!’, flapte Florenza enthousiast eruit. Ze rammelde met haar want een plastiek zakje gevuld met rode muntjes in de lucht: ‘Hier! Van dit kraam! Ik heb bonnetjes gekocht’ We stonden klaar voor de volgende horde van het kampioenschap voor de beste werksfeer van weggesnoeide teams.  ‘Maar allez, Florenza, meent ge dat nu? Hot mojito’s? Dat kan toch niet lekker zijn? Welke crimineel heeft dat uitgevonden?’ Aan de binnenkant van het kraam stond een forse barman met kerstrui en kerstmuts. De barman spitste zijn oren en draaide zich om: ‘Ha! Jungen man! Sie haben jetzt ganz nichts so gedrünken. Vielleicht dieses mojitos! Fragen sie an die Damen. Sie smecken die mojito’s’ Hij keek me aan met zijn roodgloeiend gezicht. In het kraam is het wel lekker warm, dacht ik. Geeta kon het niet houden van lachen. Florenza beaamde: ‘Sehr schön, Sehr schön. Proef maar eentje, ik trakteer’ Door de beruchte vergadering van een paar dagen geleden, was de warme rumdrank meer dan welkom en tegen haar kon ik geen nee zeggen.  De barman prepareerde drie warme cocktaildranken met munttakken in. ‘Ik ben mijn job kwijt, Flo’, wauwelde ik: ‘Wat moet ik nu doen?’ ‘Hetzelfde als ik en genieten van onze laatste momenten samen’  Geeta hees ondertussen de ene hot mojito achter de andere binnen en begon emotioneel te lallen: ‘Jullie jongen vogels, hebben chance. Ik! Ik? Wat moet ik zeggen? Nog twee jaar en ik was klaar. Op pe… pe… soen. Op pensioen!’  Ik dronk gulzig. Florenza slurpte en keek me in mijn ogen: ‘We gaan elkaar na deze kermis nooit meer zien’ Ik verslikte me: hoor ik dit goed?  ‘Ik heb een job aangeboden gekregen in Liezele. Volgende week kan ik beginnen’ Deze mokerslag had ik niet zien aankomen. Waren alle mokerslagen van deze week niet uitgedeeld? De knipperende kerstlichtjes werden vaag. De kerstmuziek fadede uit. Als flirtende bureaubuddy’s deelden we toch alles? Ik dronk de warme rumdrank in één teug uit: ‘Bbbuurrpppp! Nog één voor mij, Geeta. Wieder jetzt mojito!’  ‘Geen probleem. We hebben bonnetjes genoeg!’, juichte ze veel te luid.  ‘Die gaat morgen een kater hebben’, fluisterde Florenza in mijn oor. Ze omhelsde me rond mijn middel en trok me tegen haar aan. Ze staarde naar de grond.  ‘Batsie? Batsie!’ Ik schiet paniekerig wakker en sla het witte donsdeken van mij weg: ‘Batsie? Batsie?’ De goudkleurige speelvogel komt vrolijk kwispelend aan gewaggeld en drukt zijn natte neus tegen mijn voorhoofd. Ik streel hem over zijn kop. ‘Batsie? Zijt gij de hond van Flo?’ Ik kijk naarstig rond en zie op het witte Ikeanachtkastje vrolijke foto’s staan: Florenza op vakantie in de bergen, Florenza met hoogstwaarschijnlijk haar moeder, Florenza met een aandoenlijke Batsie.  ‘Dat kan niet! Kut, kak, kut! Niet met Florenza!’ Mijn hersenen knetteren op volle toeren: we zijn collega’s, goede vrienden, waren goede vrienden, waren collega’s. Ik krijg het benauwd: ze laat me in de steek. Ik schiet in een kramp. Ik moet hier weg. Opgejaagd als jong wild, trek ik mijn kleren aan: waar zijn mijn schoenen? Waar is mijn portemonnee en telefoon? ‘Allez Batsie! Zit zo niet te kijken! Zoek mijn telefoon!’ De hond gaapt groot en legt zich neer in het overhoopgehaalde bed. Mijn ringtone verstoort de stilte. Het geluid komt van onder het donsdeken. Ik gooi het in de lucht. Batsie springt recht. Mijn telefoon rolt op de parketvloer: ‘Sorry Batsie. Ik moet weg!’ Ik check mijn telefoon. Gemiste oproepen, gemiste berichten en scrol naar de app van de regionale bus. ‘Fuck! Over een paar minuten is de bus van twee uur er al’  Ik schiet uit de startblokken: weg uit deze beklemmend plek. Weg uit deze hachelijke situatie. 

Evelien Meulders
0 0

Loepzuiver

Jakkes, het ventje van de overburen is nog maar 8 jaar oud en draagt een ziekenfondsbrilletje. Zijn hobby's en aandacht gaan uit naar natuur en milieu. Op school gaat zijn interesse vooral uit naar bloemen en planten. Zijn slaapkamer staat vol met boeken over de natuur en planten. Het lijkt wel de plaatselijke bieb. Opvoedkunde deert hem helemaal niet, hij heeft zijn eigen regels. Spijbelen is ook wel aan hem besteed. Een echte streber is Jakkes en wil dolgraag minister worden in de toekomst. Hij wil gezien worden als een wereldverbeteraar, een soort Gretha 2. De werkelijkheid is anders. Hij maakt de buurt onveilig en is vooral een lastpak. De tuinen in de buurt moeten het ontgelden want hij is altijd op zoek naar bijzondere planten. Jakkes heeft voor niemand ontzag en de tuinen zijn zoals altijd het doelwit. Hij loopt vaak met zijn loep door de woonwijk. Zonder pardon loopt hij willekeurige tuinen in en planten worden vertrapt. Het enige wapen is de loep die onontbeerlijk is. Jakkes toont met trots zijn vergrootglas aan elke voorbijganger. Met de loep in zijn hand verandert zijn dna. Door de regen van de afgelopen weken is het onkruid heel hard gaan groeien. Vooral op zaterdag en zondag heeft Jakkes het op zijn heupen. Het wordt weer tijd voor een opknapbeurt van mijn tuin. Vandaag wil ik de voortuin netjes maken en het onkruid wieden. Ik kijk uit het raam of ik beweging zie bij het huis van Jakkes. Alles lijkt vredig maar ik ben op mijn hoede. Gelukkig is het op een doordeweekse dag. Ik loop naar de schuur en pak mijn gereedschap en een emmer. Voorzichtig loop ik met mijn emmertje en schoffeltje naar de voortuin. Ik kijk als Sherlok Holmes om mij heen. Behoedzaam zet ik mijn emmertje neer om geen geluid te veroorzaken. Een voordeur slaat open, alle alarmbellen gaan rinkelen. Hij is weer op oorlogspad en sluipt als een panter door de straten. Ik zit op mijn knieën en hoor voetstappen mijn richting uitkomen. Vluchten is niet meer mogelijk al probeer ik me zo klein mogelijk te maken. De voetstappen komen steeds sneller en sneller mijn kant op en ik herken de schoenen. Ik kijk recht omhoog en kijk in de ogen van Jakkes met het ziekenfondsbrilletje op zijn neus. Met een kwade blik kijkt hij mij aan. In mijn hand heb ik wat onkruid. Jakkes spreekt mij aan als een zeer strenge oom agent, ‘U bent ook niet plantaardig.’

Jan Sluimer
5 0

From Denmark with love

Mag ik, kan ik, ga ik? Het EK-vraagstuk van enkele maanden geleden werd vorige week opgelost. Ik mocht, ik kon, ik ging. Dankzij een berekend risico om de tickets voor Denemarken-België te houden en het vakmanschap van Voetbalreizen De Bemvoort beleefde ik zowat de beste tweedaagse sinds die verdomde maart 2020.  Alles zelf organiseren en het risico lopen om belangrijke details te vergeten, daar zagen reisgezel DJ Neal en ik tegen op. Laat dat maar aan Michael en zijn organisatie over. Tijdig betalen, op maandagavond een stokje in de neus steken voor een negatief resultaat en dinsdag naar cafetaria De Bemvoort rijden, meer hoefden we niet te doen. Net voor middernacht zetten een zestigtal aangename en gevaccineerde of geteste supporters - de ene al wat gekker dan de andere - koers richting Kopenhagen. Eventjes opgeschrikt door busje bots met een Hongaarse vrachtwagen en de grenscontrole van de Deense politi, maar de carrosserie en de papieren bleven in orde.  Woensdagnamiddag scheen het zonnetje fel en las een straatbord Velkommen til København. Geen loze woorden, dat zou de komende 48 uur blijken. Aan de bar van hostel Steel House bestelden we meteen tequila. On the house, omdat we het zonder zout en limoen moesten stellen. Na de check-in dropten we ons bagage in het kleinste kamertje. Neem dat maar letterlijk, want veel bewegingsruimte gaven de slaapvertrekken niet. Niet dat het hoefde. We hadden hemel en aarde niet verzet om op een hostelkamertje te zitten. Vervolgens verkenden we de mooie stad en groeide het enthousiasme even snel als het vakantiegevoel. Een klein beetje kind ben ik, wanneer de hersenen gaan kronkelen. Een etablissement dat Jensen's Bøfhus heet doet mijn dubbelzinnig woordspelende geest genieten en gniffelen. Het Bøfhus blijkt een keten van steakrestaurants te zijn. Geen Hunkemöller Genieten en gniffelen doen we ook bij de aanblik van de vestimentaire gewoonten van die Denen. Hunkemöller klinkt Scandinavisch, maar is het duidelijk niet. Beha's zijn immers niet aan de (clichégewijs) knappe vrouwen besteed. Bij de mannen kruipen witte sokken uit sandalen of sneakers tot net boven de enkel. Een tip voor al wie ooit naar Kopenhagen trekt; blijf niet te lang stilstaan om de omgeving te scannen, want één van de honderdduizend fietsers knalt je zonder verpinken omver. Wij liepen door en hielden om 15u halt bij het gezellige kleurrijke pleintje van Halmtorvet 9. Precies op tijd: dankzij happy hour zagen we Finland-Rusland op een semigroot scherm en kregen we vier cocktails voor de prijs van twee. Tijd voor verbroedering met andere Rode Duivels-supporters. We vonden ze op het terras van het Iers cafeetje The Dubliner, de Belgische ontmoetingsplaats in Kopenhagen. Andermaal zin in shotjes, want daar weten ze in Denemarken wel raad mee. "Je moet Fisk vragen", zei de Kevin, aan tafel met Babs en Max. Klinkende Deense namen, maar eigenlijk gewoon landgenoten die al even in de hoofdstad vertoefden. Dat schept een band. Dat schept vertrouwen. "Ten shots of Fisk, please". Tweehonderd kronen armer schoof ik bij de landgenoten aan. Fisk is een mix van wodka, eucalyptus, menthol en drop. Dat klinkt beter dan het is, want Frisk was zowaar een betere naam geweest. Het smaakt naar mondspoelwater met een alcoholpercentage van 30%, maar je mag het niet uitspuwen. Niemand kwam ooit met een frissere adem van café thuis.  Mondmaskerloos Die bal sloeg Kevin dus grondig mis. Bij mijn reisgezel scoorde hij meer punten. Het doel van DJ Neal's tweedaagse was een selfie met jonkvrouw Kerkhofs van Katje voor de Sfeer. "Die komt niet", wist Kev dat ze haar Katje zou sturen. De toffe pee bleek een vriend van het BV-stel en liet Neal eventjes een Whatsappje sturen naar Katrin. Zij vond het sneu dat ze niet samen op de foto konden en beloofde het goed te maken. Dat zit dus wel snor. Een ultrakorte virtuele babbel als alternatief voor de selfie. Met zoetzure niet-Fisk-shotjes feestten we mondmaskerloos verder. Geen Katje, wel Sfeer. Van homo alcoholicus naar homo turisticus op matchdag, wat in Denemarken de warmste dag van het jaar zou worden. Als je dan toch eens naar het buitenland kan, pik dan op zijn minst iets mee. De keuze viel op het oudste attractiepark van Europa. Tivoli Park opende in augustus 1843 de deuren en is daarmee amper dertien jaar jonger dan ons kleine landje. Uitgedost in onze supportersoutfits slenterden we door het gezellige park en waagden we ons zelfs aan een attractie. Van zodra de wagonnetjes overkop gingen weerklonk hoog meisjesgegil en dat kwam heus niet alleen van DJ Neal. Na een fijn anderhalf uur trokken we naar het sfeervolle en kleurrijke haventje Nyhavn. Nadat we een dubbele portie toerisme hadden geabsorbeerd was het tijd om in rode colonne naar het stadion te trekken. Kippenvel Dat mannen in rood tenue de bovenhand nemen in een internationale voetbalwedstrijd zijn we al gewoon. Even schrikken wanneer blijkt dat het niet die van ons zijn. De maagdelijk witte truitjes weerspiegelden de prestatie van onze landgenoten in die eerste helft. Flashbacks naar pijnlijke nederlagen tegen Italië en Wales op het EK 2016 in Frankrijk, toen ook al aanwezig. Na tien minuten vergaten we even dat we op verlies stonden en bezorgde het massale applaus voor Christian Eriksen ons kippenvel. Voetbal is meer dan voetbal. En als het toch om voetbal moet gaan, dan wrijven we ons allemaal in de handen. Señor Martinez heeft de luxe om zich naar de beste voetballer van de planeet te wenden. Kevin, please save the day. Dankzij de Belgische superheld en handlangers Rom, Thibaut en Eden was al onze moeite om naar Kopenhagen te reizen uiteindelijk niet tevergeefs. Oef. Door het oog van de naald gekropen durfden we amper uitbundig vieren. Dat verdienden onze tegenstanders niet, integendeel. Zelfs nog meer sympathie gekregen voor de Denen, waarvan er minstens honderd ons buiten het stadion feliciteerden. Congratulations, you were better. Niet dus. Please win against Finland so we can qualify for the next round. Geen idee voor wie ze me aannamen, maar ik zal zien wat ik kan doen. Hopen dat België vanavond de Finnen opzij zet en dat Denemarken hetzelfde doet met Rusland, want wat verdient dat aaibare volk een hoogtepunt. Prachtig land, prachtige stad, prachtige inwoners. Voortaan ben ik Deens sympathisant en supporter. Vermoeid maar heel veel meer dan voldaan arriveerden we in het holst van vrijdagnacht in mondmaskerland - dat wordt weer wennen. From Denmark with love. Nog even nagenieten van de gelukzalige roes van een schitterende uitstap. Met dank aan De Bemvoort, de busgenoten en De Bruyne.

Xrossmymind
1 0

Een ringetje

Dat Martine bij haar oude moeder terecht kon nadat Erik haar het huis uitzette, kwam de familie goed uit. Zo was er steeds iemand in huis om het negenentachtig jaar oude mensje te verzorgen en moesten ze geen geld spenderen aan bejaardenhulp.   “Als ik kost en inwoon kan krijgen,” zei ze op de familievergadering, “dan betekent dat heel veel voor mij. Ik heb geen nagel om aan mijn gat te krabben.”  In haar herinneringen zag ze hoe haar moeder vijftig jaar geleden in de woonkamer stond. Ze droeg een blauwe bloemenjurk en had krullen in het haar. Haar zes jaar oude ogen staarden als een ekster naar het ringetje met een briljant en naar het bijpassende dunne gouden kettinkje met ovalen hangertje. De randen van dat hangertje waren bezet met diamantjes en ook in het midden blonk een diamantje. Concentrisch rond dat middelste steentje waaierde een reliëf van slanke jugendstil blaadjes uit. De oorbellen hadden een grote blauwe saffier in het midden.  Op het zolderkamertje van Armand, haar enige broer en kakkenestje, had ze nog niet gezocht naar de juwelen of naar iets anders van waarde dat haar financiële nood kon ledigen.   Bij het openen van het zolderluik voelde ze hoe het stof in haar kapsel terecht kwam. Met een bezemsteel haalde ze de spinnenwebben uit de opening. Het houten schuiftrapje kraakte. Eenmaal boven zag ze hoe het licht door een klein raampje aan de westkant naar binnen viel. In de rest van het zoldertje hingen halfduistere schaduwen over het eenvoudige door haar vader gemaakte bed en de gebricoleerde kastjes. Links van haar was het donker. De zwarte bolvormige lichtknop deed gelukkig de gloeilamp nog wakkelend branden. De kamer was nog kleiner dan ze had gedacht en ze kon er maar net rechtstaan. Een balk van het dakgebinte liep van links naar rechts over de hele lengte van de kamer. De doffe en tegelijk scherpe geur van het stof drong diep door tot in haar sinussen. De houten platen van het plafond waren rechtstreeks tegen de panlatten geklopt. ’s Winters was het hier ijskoud en ’s zomers niet te harden. Tegen het raampje stond een bureautje naast het voeteinde van het bed. Er hingen nog kleren in de kleerkast, het bed was niet opgemaakt, een zelfbouwdoos voor een vliegtuig lag op het bureaublad, het vliegtuig zelf half afgewerkt, tijdschriften op de grond en een poster van een vogel in volle vlucht boven het bed. De rechterbovenhoek van de poster was losgekomen en krulde naar beneden. De lucht was hier zo verzadigd van stof dat ze voelde hoe er een laagje op haar armen, kleren en op haar gezicht kwam te liggen. Ze onderdrukte de neiging om zo snel mogelijk uit dit vuile nest te verdwijnen, maar toch keek ze onder de kromgetrokken matras, tussen de boekjes op het rekje en in de kleerkast. De schuifjes van het bureautje klemden zo hard dat ze dacht dat er ergens een slot op moest zitten. Het onderste schuifje gaf als eerste mee. Daar vond ze tussen de dode insecten een pin-upkalender. In het middelste schuifje vond ze Playboys. De recentste was van 2002, een jaar voor haar vader aan longkanker overleed. Om het bovenste schuifje los te krijgen moest ze wrikken en schudden. Net toen plofte de lamp.     ***    Martine overschouwde de enveloppen met geld op Armands bed. Sinds het tellen van de briefjes trilden haar handen als espenbladen in de wind. Alles samen was het vierhonderdduizend Belgische frank. Ze had nog nooit zo veel geld bij elkaar gezien.  “Het is te veel om zo te wisselen,” zei de bankbediende aan de telefoon, “waarom kom je deze namiddag niet langs? Dan kijken we samen wat we met het geld kunnen doen. Past vier uur voor jou?”  Martine hield haar adem eventjes vast, blies hem daarna in een langzame zucht en met bolle wangen uit haar longen. Ze keek op haar horloge. Drie uur. Door het raam zag ze een grijze duif door een bewolkte hemel vliegen.      Ze riep naar beneden.   “Moeder!”  En nog eens:  “Moeder!”  “Ja.”  “Alles in orde?”  “Ja-a.”  “Heb je nog iets nodig, ofzo?”  “Nee. Alles goed hier.”  “Heb je je mineralendrankje opgedronken?”  “Wat heb ik gedronken?”  “Dat drankje van de dokter tegen de diarree.”  “Bijna op. Nog een kletske.”  “Opdrinken, eh. Dat moet van de dokter.”  “Ja-a. Het moet toch niet allemaal in één keer. Ik drink het wel op.”  “Oké, goed. Zolang je het maar opdrinkt. Ik ga me omkleden en dan kom ik. Het duurt niet lang.”  Martine opende de enveloppen nog eens, alsof ze wilde controleren of het geld in tussentijd niet verdwenen was. Ze ritselde met haar wijsvinger over de randen van de briefjes. Ze rook eraan.   Twee weken voor Erik haar de deur gewezen had, had ze dit kakigroene kleedje ook aangehad. Ze had het pas gekocht en zichzelf bediend van een parelketting, bijpassende oorbelletjes, ring en armbandje. Ze waren samen in de MangerManger uit gaan eten. Hij had haar complimentjes gegeven.  Een week daarna, toen duidelijk werd hoe duur het jurkje en de juwelen waren en van welk geld ze alles had gekocht, was ze haar krediet kwijt. Het was de druppel, had Erik gezegd en hij dreigde ermee de juwelen en het kleedje terug naar de winkel te brengen. Uiteindelijk had ze alles mogen houden en was zij terug naar haar moeder. Alsof zij ook te duur van deze winkel was gekocht.   Het kon haar niet meer schelen. Dat kakikleurige kleedje en die paarlen ketting met bijbehorende oorbelletjes, ring en armbandje waren niet bedoeld om in de kast te hangen. Vandaag wou ze in stijl naar de bank. Tijdens het schminken, kreeg ze haar trillende vingers niet onder controle. Beneden hoorde ze iets vallen.   “Moeder?! Moeder?!”  Er kwam geen antwoord. Ze stommelde de trap af om te kijken.  Haar moeder lag in haar zetel en sliep. De tv stond aan en het Duits van ‘Sturm der Liebe’ verstomde elk mogelijk ander geluid in de woonkamer. Martine nam de afstandsbediening van de vloer en zette het geluid zachter. Ze dronk twee portootjes kort na elkaar, spoelde het glas uit en zette het daarna weer bij de schone glazen in de barkast. Boven merkte ze weinig verschil bij het schminken. Aan de linkerkant van haar bovenlip was ze een beetje uitgeschoten met haar lippenstift en bij haar linkeroog was het lijntje gehakkeld. Het moest maar zo. Ze koos haar bruinlederen handtas en stak de enveloppen er rechtop in. Het was tijd om te vertrekken.   Beneden merkte ze onmiddellijk de zure geur van ontlasting. Het was niet waar, dacht ze, niet nu. Potverdikke.   “Moeder, heb jij een vuile pamper? Moeder, moeder! Word eens wakker. Moeder, hoe is dat mogelijk! Je bent in slaap gevallen en je pamper zit vol. Vooruit, dit moeten we eerst opkuisen.”  Tijdens het verversen vielen twee enveloppen uit haar handtas. Met vuile vingers raapte ze die op, stak ze terug in de handtas en gooide die in een hoek. Het beeldje dat nonkel pater uit de tropen had meegebracht en dat in die hoek stond, wankelde, maar viel niet.   Een half uur later zat haar moeder proper in haar zetel. Zij veegde eerst nog met een schotelvod een vlek van haar jurk en ging toen aan de keukentafel zitten. Ze had geen zin meer om naar de bank te gaan en keek met een half oog naar de opengeslagen krant.  “Sorry, liefje,” zei haar moeder.   “Maar moeder, daar kan jij toch niks aan doen. Het is niet prettig, maar je kan er niets aan doen.”  “Sorry.”  “Ik weet het moeder. Stop maar met sorry zeggen, het is nu zo. De dokter komt morgen nog eens langs.”  “Weet je wat, Martine.”  “Wat is er moeder?”  “Ik heb nog iets voor jou. Ga eens boven in de commode kijken. De onderste lade. Daar ligt een zijden zakje. Ga dat halen. Wat daar inzit is voor jou.”  “Moet dat echt nu, moeder? Dat hoeft toch niet.”  “Ik sta erop.”  “Weet je wat? Ik zal het gaan halen en dan zien we wel.”  Martine blies de lucht weer met bolle wangen uit haar longen. Haar voeten sleepten over de vloer en over de treden van de trap. Ze vond het paarse zijden zakje in haar moeders commode, zoals ze gezegd had. Het was met een zilverkleurig lintje dichtgeknoopt .  “Hier is het,” zei Martine.  “Kom eens, meisje.”  “Moeder, allé.”  “Nee, nee, kom hier. Vooruit. Geef je hand.”  Haar moeder opende het zakje en de erfjuwelen die ze eruit haalde, glommen in het oranjegele licht van de staande lamp. Haar moeder schoof de ring over Martines vinger. Daarna hing ze het hangertje om haar nek. Martine moest daarvoor zo ver vooroverbuigen dat ze bijna op de schoot van haar moeder viel.  “Voor jou. Ze zijn voor jou. Jij verdient dat.”  Haar moeder snoot haar neus en veegde met de zakdoek haar ogen droog.  Martine verving haar eigen oorbellen en deed de paarlen ketting uit. De rest van de namiddag en de avond hield ze haar moeders juwelen aan. Pas vlak voor ze ging slapen, legde ze het paarse zakje weer op zijn plaats.     ***    Drie weken later lag haar moeder in een ziekenhuisbed. De bacterie die haar diarree veroorzaakte, bleek tegen elke vorm van antibiotica opgewassen. Een infuus zorgde voor vocht in haar aderen. In bed nam ze niet de helft van de plaats in die ze normaal gezien innam. Martine was in die laatste weken amper van haar moeders zijde geweken en had geen tijd genomen om naar de bank te gaan. De enveloppen lagen weer op hun oorspronkelijke plaats.  Haar moeder wilde iets zeggen, maar haar stem was te zwak om boven het geluid van de tv uit te komen. “Wacht even, moeder. Ik zet eerst de tv af. Zo kan ik je niet verstaan.”  Martine zette de tv af en legde de afstandsbediening op het ongebruikte eetplankje. Daar donderde hij meteen af. Martine moest op haar knieën onder het bed om eraan te kunnen. Ze stootte haar rug tegen de rand.  “Wat is dat hier allemaal,” riep een verpleegster. “Is alles nog in orde?”  “Het tv-kastje was gevallen.”  “O, als het dat maar is. Ik kom eens kijken hoe het zit. Mag ik even onder de lakens?”  De verpleegster wachtte niet op een antwoord en sloeg de lakens achteruit. Kordaat ververste ze haar moeders pamper die alleen nog maar wat vochtig slijm bevatte. Toen ze klaar was, stopte ze haar moeder onder en trok de lakens strak.  “Heb je het niet te koud? Zal ik er een extra dekentje opleggen?”  Weer wachtte ze niet op een antwoord en ze dook de kast in waar ze een dun dekentje uithaalde. Met een zwier legde ze het in één beweging losjes over haar moeder.  “Dank u, dank u,” mompelde haar moeder.  De verpleegster keek Martine aan en wenkte haar met het hoofd. Op de gang fluisterde ze plots.  “Ik heb er geen goed oog in,” zei ze. “Jouw mama is erg zwak geworden.”  Martine zweeg en keek naar de grond.  “Ik vrees dat het tijd is om afscheid te nemen.”  Ook de verpleegster zweeg nu en keek Martine van top tot teen aan.  “Ik zeg het maar.”  “Nee, nee, dank u verpleegster. Misschien moet ik inderdaad de rest van de familie bellen.”  Martine nam haar telefoon en belde eerst naar haar oudste zus. Daarna contacteerde ze de rest van de zussen en uiteindelijk Armand. Ze spraken af om de volgende dag naar het ziekenhuis te komen. Alleen Armand kon niet, die kwam dezelfde avond nog.  Toen Martine terug de ziekenhuiskamer in ging, lag haar moeder te slapen. Met open mond. Haar adem schuurde tegen haar huig en haar armen lagen bleek bovenop de lakens.  Armand kwam een half uurtje later aan en trof zijn moeder zo slapend aan. Hij zette de tv op.  “De laatste kilometers van de koers,” zei hij. “Er is een ontsnapping en er zitten drie Belgen in.”  “Ik ga in de cafetaria iets drinken,” zei Martine, “en in het winkeltje een krant kopen.”  Bij het terugkomen, was haar moeder wakker. Armand hield haar hand vast. Op tv zag ze een renner op een podium staan. Hij trok een groen truitje aan. De bloemen in zijn hand gooide hij het publiek in. Het geluid stond af.  “Het is goed dat je dat gezegd hebt, moeder,” zei Armand. “Rust nu maar weer uit.”  Haar moeder sloot onmiddellijk weer haar ogen.   “Ze is er slechter aan toe dan ik dacht,” zei Armand, terwijl hij op zijn horloge keek.  “We zullen haar maar laten,” antwoordde Martine.  Samen wandelden ze naar de uitgang. Armand reed met de auto naar huis. Martine nam de bus. De zussen hoefden de volgende dag niet meer te komen.     ***    Priester Gerard verzorgde de uitvaartdienst. Op het einde van de koffietafel raakte Martine met hem aan de praat. Ze hield van zijn melodieuze stem en de manier waarop hij met zijn donkere ogen recht in haar ziel leek te kijken. Haar zussen en broer wachtten niet tot het einde van dat gesprek en vertrokken zonder haar. Toen ze haar jasje aandeed, nam priester Gerard haar hand in zijn twee handen en knikte. Hij deed zijn mond open, maar voor hij iets kon zeggen, werd hij onderbroken door de zaakvoerster.  “Martine? Jouw zus zei dat jij de betaling van de koffietafel zou regelen.” “O ja, dat weet ik niet. Dat zal dan wel.”  Priester Gerard wuifde en draaide zich om.  “Dat kan cash als je wilt.”  Martine voelde haar hoofd rood aanlopen en het jasje dat ze net had aangetrokken, moest onmiddellijk weer uit. Zo veel geld had ze niet. Ze kon het niet eens voorschieten.  “M-mag dat ook met een o-overschrijving? Ik heb geen cash bij me.”  “Er is een bankautomaat iets verderop in de straat.”  De bovenste knopjes van haar blouse moesten ook los. Ze krabde aan haar armen alsof ze pas door een mug gestoken was.  “Nee, ik bedoel, misschien toch liever met een overschrijving. Dat is gemakkelijker om het onder elkaar te regelen.”  “Dan is het wel iets meer, natuurlijk.”  De zaakvoerster van de zaal verdween achter de toog en kwam vijf minuutjes later terug met een factuur. Martine plooide het blad twee keer dubbel.  De twee kilometer terug naar het huis van haar moeder legde ze te voet af. Op hoge hakken. Toen ze de straat in stapte, zag ze van ver de auto’s staan. Haar zussen en broer zaten rond de keukentafel. Ze moesten het eens hebben over hoe lang ze hier nog in huis wilde blijven.  “En moeders juwelen,” vroeg haar oudste zus, “weet jij toevallig waar die liggen? Ze had mij beloofd dat ik die als oudste zou krijgen als ze er niet meer was, maar ik vind ze nergens. Ze zitten niet in haar juwelenkoffertje.”  Martines hand gleed naar haar handtas. Ze voelde eerst aan het zijvakje en daarna haalde ze de factuur eruit. Ze legde die in het midden op de tafel.  “Ik denk het wel,” antwoordde ze. “In haar commode, de onderste schuif, helemaal achteraan en onder de lakens verstopt.” Ze mompelde het bijna als een excuus.  Haar oudste zus schoot meteen naar boven. Een andere zus nam de factuur, plooide ze open en keek er lang naar. De twee andere zussen dronken koffie en zeiden niets. Armand dronk bier en glimlachte na elke slok.  Een paar dagen later merkte ze dat de enveloppen niet meer op hun plaats lagen. Ze vloekte één keer kort en luid. Daarna kwam ze twee dagen het huis niet uit. Tien dagen later verkocht ze haar eigen paarlen juwelen tweedehands voor bijna evenveel als ze hen gekocht had. Niet lang daarna mocht ze voor de eerste keer bij priester Gerard gaan koken en poetsen. Het was ook priester Gerard die ervoor zorgde dat ze net buiten het centrum in een studio kon intrekken. Voor weinig geld.   Op heldere dagen lag ze op haar rug in de zetel en keek ze via een koepeltje door het platte dak naar de hemel. Ze hield ervan om door dat kleine vierkantje vogels te zien vliegen in een blauwe lucht. Het zou niet lang meer duren voor de erfenis rond was en de boerderij te koop gezet werd. Daarna hoefde ze met geen van haar familieleden nog contact te houden.  Om haar rechterringvinger zat het ringetje met het briljantje. Op het schapje naast de tv stond een klein kristallen vaasje dat ze bij priester Gerard weggenomen had. Ze had het opgeblonken en er een plastieken roosje in gestoken. Zowel het briljantje als het vaasje vingen het licht en verspreidden het in geometrische figuren tegen de muur. Over en door elkaar.       

Hans Van Ham
12 0

Remember Sinead

  Dit is een zeer oud restje. Het doosje komt uit Noorwegen, maar waag je niet. Daarnaast is het uitvinding met aardige neveneffecten. Meerdere beteren verwierven hierdoor faam en erkenning. Wetenschap hielp ons vooruit. Zelfs als we de pro’s afwegen tegen de contra’s en bovendien is er ook niets mis met degelijke schrijfambacht. De prijzen staan gelijk met dikke duimen. Daarbij werd geen kepernagel gemist en het is altijd fijn wanneer een schoolmeester je alles haarfijn uitlegt. Deze ruilbeurs gaat door op de speelplaats, maar waag je dus niet. Want in India slaapt men niet in tenten, maar onder golfplaten. Onder een moerbei kan ook en straks komt de crèmekar. Dat is een mededeling van meester Johan, hoewel we de kennis aangaande vele wonderen in de eerste plaats aan Marcus te danken zijn. Zeven-en-dertig werden er door hem genotuleerd en daarom heet zorgleraar Marc ook Marc. Elk struikelend kindt word hier gered, er is een voetbalveldje en verlegenheden kunnen gewoon bestaan of pissebedden zoeken onder die paar losse tegels. Dat pad is aan vervanging toe, maar voor de rest is dit een zeer degelijke en propere school. Des te beter want straks komt de inspecteur. De techniek maakte niet alleen in Noorwegen vooruitgang, maar ook in dit land zijn we mee. Toegang tot de digitale wereld wordt stilaan een basisrecht, terwijl ze lachen in de verte, koekoeksouders, grondwetspecialisten, maar we beseffen dat. Niets is perfect. Johan knikt instemmend. Marc voert de rede immers niet alleen deftig maar evenzeer met fraaie denkbeelden. Intussen gebeurt het. Hij parkeert daar zijn Simca. Het is de inspecteur, een creatief creatuur dat van de lens, dat van de pellicule houdt en hij zal straks zijn oordeel vellen. Hij zal zich naar de kelder begeven en daar plaatsnemen achter de grote ordinateur. Thuis heeft hij ook zijn eigen beeldmateriaal, een klein deel bevindt zich ook onder de rechter voorzetel van zijn automobiel en hij kent er iets van, niet alleen van onderwijs, economie en consumentengedrag, maar dus ook van dat beeld. Doch en meester Marc zegt dat al jaren. Er is iets mis met zijn stem. Veel te gaaf om waarachtig te zijn, maar in deze school ziet God ons en we mogen daar op vertrouwen. Christus verdrijft ze allen uit, elke demoon. Vijf-en-twintig vermeldingen daarvan in Ons Boek, weet Johan. Zelfs de varkens moeten eraan geloven. En zij uitgaande, voeren heen in de kudde zwijnen; en ziet, de gehele kudde zwijnen stortte van de steilte af in de zee, en zij stierven in het water. Deze quote verdient een schouderklopje van meester Marc. Het is nu wachten op de inspecteur, op diens oordeel. Welk wordt het winnende filmpje? Zelfs de eerste klassen deden mee aan de competitie en de onderwerpen liepen zeer uiteen. En het kan zijn, dat die oude doos, met die grijsgrauwe plaatjes van broeder Mephisto hem nog het meest interesseerde, daar in die kelder, maar broeder Mephisto’s nalatenschap moet daar blijven. Dat weet hij en een paar kiekjes later, kijk, hij is terug. Het filmpje van klas 2C, een hommage aan Sinead O’Connor, laat hij winnen, maar thuis, daar zal hij toeslaan.     uit de reeks 'Dialogen met monsters en dia's'

Bernd Vanderbilt
0 0

Keur baart angst

Op een terras in de binnenstad ging hij aan het tafeltje naast me zitten. Hij had een hond bij zich. Dat het geen rashond was, zag je een beetje aan alles. Het uiterlijk van het beest was afstotelijk te noemen: te lage pootjes voor het verder atletisch gebouwde lijf; de snuit van een vlinderhond, maar dan ingedeukt; en de ruwe vacht van een tekkel die niet paste bij de anatomie van wat ik eerder herkende als een border collie. Ik had schrik van het dier, zoals iedereen wel angsten heeft. Van de geur van ziekenhuizen na een haastige spuit in de bil; van het kille zeewater omdat een golfslag je opblaaskrokodil - en tevens reddingsboei - deed afdrijven in de zee; of van het geraas van een auto die ooit eens inreed op je fiets. De border collie van de Aldi bracht me terug naar de dag waarop alle angst voor honden gebald werd tot een klein kluwen in het traumacentrum van mijn hoofd. Mijn blik wist zich niet te focussen. Kon de ravissante verschijning van de man mijn angst bezweren of kreeg het diepgewortelde trauma de overhand? Met een half oog op de hond, die intussen zijn kop op de voeten van zijn baasje had gelegd, bestudeerde ik de man van kop tot teen. Hij moet zo halfweg de vijftig zijn geweest. Grijzend haar dat aan de slapen weggaf dat hij ooit gitzwart haar moet hebben gehad, beetje kalend op de kruin. De neus, waarop een zonnebril met spiegelglazen rustte en die een belangrijk deel van zijn gezicht verborg, was onopvallend in die zin dat hij de juiste proporties had. Zijn lippen waren vol, zonder uitgesproken vrouwelijk te zijn, en stonden rozig te glimmen tussen de weerbarstige haren van zijn verder netjes getrimde baard. Hij was tenger en eerder aan de kleine kant, want hij paste als gegoten op het metalen vouwstoeltje waarop bijna elk ander manspersoon reusachtig moet hebben geleken. Zijn elegante vingers met netjes verzorgde nagels swipeten en tikten virtuoos op het scherm van zijn iPhone. De ritmiek verklapte dat hij zijn mailbox aan het opruimen was, toen plots zijn hoofd de lucht inschoot. Ik schrok en verstard bleef ik hem aankijken. Een knipoog vanachter het spiegelglas dat mijn angst reflecteerde, werd me toegegooid, terwijl een stralende glimlach zijn witte tanden ontblootte. "Wat drink je van mij?," vroeg hij. "Doe geen moeite," antwoordde ik. "Ik ben bang van honden. Dit wordt niks." De hond zette zich recht en keek me na toen ik rechtstond en vertrok.

Véronique Scheyvaerts
25 0

DE DICHTER SCHRIJFT

DE DICHTER SCHRIJFT: IK BEN  3 BLOEMEN OP DE BUIK VAN DE TAALGODIN   DE ZEISBEUL DENKT: 1 DOMOOR 2 DROLLENVANGER 3 IDIOOT   GEDICHTEN KOEN VLERICK 2020   1 DE DICHTER SCHRIJFT:               Zonlicht             Een anjer 1 bloem               Kokosmelk aan altaar van huid             Velletje vlees in breedte van hand               Wereld 1 seconde                 Vrucht van zaadje van zee               Anjer streelt anjer              Ook zonder handen                Bijna tam gemaakt             Het is waar van die toverlamp boven   DE ZEISBEUL DENKT:   Pikkedonker P Domoor geachte domoor D   Ik stuur u wandelen 2 ik stuur u wandelen 3 ik stuur u wandelen Weet u van waar naar waar wel van Melle naar Schellebelle   Weet u en dan weer te voet terug tot aan een bebloede brug In een spooknacht over wel 1000 konijnenkeutels   In een spooknacht over wel 1000 natte graslanden misschien meer Dit alles tot op het botste bot van bot van u   O nare woordenknutselaar van mokkeltje deern O amen en uit met u     2 DE DICHTER SCHRIJFT:               Leven             Een lelie 1 bloem               Woorden aan hart              Als navel in vel               En in borsten van zomervogeltjes             In borsten van een zeemeermin                In uzelf ook lelie             Tot zelfs in katjesdragende boom in ledemaat van dier een poot               Om cru te zeggen in een wc te velde latrine             Daarbij leg ik een laatste lelie een laatste lelie een laatste   DE ZEISBEUL DENKT:   Dood D Drollenvanger geachte drollenvanger D   Ik zwijg u dood 2 ik zwijg u dood 3 ik zwijg u dood             Weet u tot in een uitholling in de grond voor u alleen               Weet u tot helemaal in een kuil in een helemaal vergeten hoekje             In een decadente sleuf ik herhaal               In een decadente sleuf waarin ik al uw opstelletjes opsluit             Dit is een besluit van ikke en de clubbbbbbb               Der kring der harde hakwerktuigenmakkers                                         Wat ze in de volksmond noemen ja der elite der poëzie ja (ikke ikke ikke)      3 DE DICHTER SCHRIJFT:               Liefde             Een roos 1 bloem (niet het fijnste van meel)               Op en neer gaan golven             Einde van spier pees                Reukstof in flesjes parfum             Knie zoals in hemel knie               Alles komt ter wereld uit een groefje in de huid             Een tatoeage               Een tent van indianen             Een smal diep water nu later   DE ZEISBEUL DENKT:   Haat met de grote H van Haat Idioot geachte idioot I   Ik haten uw woorden 2 ik haten uw taal 3 ik haten uw hoofd Aanhoor mijn ene uiting van ene macht en   Weet u ik willen geen ballen in de bloes als borstjes             Edoch ikke zijn lid van de keiharde keurgroep               Edoch ikke zijn als een actuele dictator in maatkleding             O kom er eens kijken (slimmerds weten dit zomaar zelfs)               O mooie minnaar van uw moedertaal ja ja ja             The end (het einde) en het is voorbij (the end)   PS Wie is de dichter & wie is de zeisbeul? Mail uw antwoord naar koen.vlerick@telenet.be        

Koen Vlerick
1 1
Tip

Doka

Doka   Het blauw knalt recht haar ziel in, als een shot pure zuurstof. Ze laat het effect uitdeinen, wegebben, en kan het beeld pas dan grondiger bekijken. Het blauw is niet overal hetzelfde. Indigo en marineblauw, een zweem azuur, er zitten zelfs schakeringen in van bijna zwart, en zilverig wit. Al die verschillende tinten vloeien golvend samen tot dat ene glanzende donkerblauw van de diepzee.  Inez zit in haar zetel en kijkt naar de reuzengrote print aan haar woonkamermuur. Ze doet dit elke ochtend, en elke ochtend is het effect even overweldigend als toen ze de foto nam. Jaren geleden, op een kleine zeilboot, midden op de zee, en overal rondom haar dat heftige blauw. Daarnaar kijken deed haar bloed ruisen van energie, alsof ze de zilte zee inademde door haar ogen. Dat was wat ze met haar foto had willen tonen. Het effect van zien. Ze sluit haar ogen, en al het beeld is volledig weg. Onmiddellijk. Ze voelt het spoor nog dat het blauw van ogen naar ziel getrokken heeft, en de zuurstoftintels in haar bloed, maar het beeld valt niet meer terug te halen. Het enige wat ze ziet is het zwart achter haar oogleden. Inez doet haar ogen weer open en schudt haar hoofd. Een fotografe zonder fotografisch geheugen! Ze weet dat het meer is dan dat, maar daar wil ze nu niet aan denken. Haar smartwatch licht op en er klinkt een agendamelding. Het is tijd om naar de opdracht van vandaag te vertrekken. Een zoo, ergens in een naar verluidt schitterend park. Inez neemt haar cameratas, trekt laarzen en jas aan en stapt haar huis uit. Ze loopt naar haar motor. Er drijven grote wolken aan de blauwe hemel, in variaties van wit en grijs. Ze geven het zonlicht een heldere frisheid. Inez steekt haar spullen weg, verbergt haar hoofd in de helm en start. Traag rijdt ze over het grind van de oprit, en dan volle gas voor een lange rit door dit koele licht. Ze vraagt zich af hoe ze eruit ziet op die machine, kan het zich niet voorstellen.    Het is werkelijk een prachtig dierenpark. Inez arriveerde te vroeg en doet een trage verkenningstocht langs de paviljoenen. Ze neemt een kleiner pad, spot een eekhoornachtig diertje, dat vanop een tak met grote cartoonogen naar ergens boven zit te staren en opeens met een reuzensprong wegzweeft.  Misschien heeft ze achteraf tijd om hier nog eens met haar polaroid te passeren. Nu wil ze die niet tevoorschijn halen, ze raakt ervan uit professionele modus. Haar smartwatch piept en ze wandelt terug naar de hoofdingang. De pr-verantwoordelijke staat haar op te wachten, zijn glimlach zo breed dat haar kaken er bijna pijn van doen.  “Welkom, mevrouw Beelen, welkom!” Hij neemt haar mee naar een vergaderruimte. Het is een heldere kamer, grote ramen geven uit op een zonnig grasveld vol pauwen en duiven. In het midden staat een ovale tafel met foto’s en brochures, op het ruime beeldscherm erachter speelt een loop van promofilms. “Mevrouw Beelen, ga zitten. We zijn zeer blij om u hier te hebben!” Ze gaat zitten, en hij gebaart naar de folders en films.  “U kent ongetwijfeld onze voorgaande campagnes?” Ze knikt. “Veel leeuwen, apen en koala’s, hé?”, lacht hij. Ze lacht mee. De bles van haar schuin geknipte haar valt voor haar ogen, en ze haakt hem zorgvuldig achter haar oor. “De koala blijft natuurlijk ons ‘signature dier’, daar zal u niet omheen kunnen, maar we willen dit jaar focussen op de minder gekende dieren in het park.”  Hij neemt een plattegrond van tussen de foto’s en duidt er met een fluo marker drie plaatsen op aan.  “Dit worden onze highlights: de Kaapse buffel”, hij tikt op het plan, “de kameleon”, nog een tik, “en de gibbon”. Bij de laatste tik schuift hij de plattegrond naar haar toe.  Inez bekijkt die even en legt hem opzij. Ze trekt enkele promofoto’s naar zich toe en bestudeert die aandachtig. “Dit is een primeur voor mij, promotiemateriaal, ik doe dat normaal gezien niet”, merkt ze op.  “Ik zal wat zakelijker moeten fotograferen dan ik gewend ben.” De man schudt zijn hoofd. “Toch niet, mevrouw Beelen, zeker niet. We willen deze keer niet alleen minder gebruikelijke dieren in de campagne, maar ook een andere stijl.”  Hij speelt met de marker, legt die dan op de tafel en kijkt haar aan. “Uw foto’s zijn…,” hij pauzeert, neemt de marker weer op.  “De onderwerpen zijn vaak dingen die we zelf ook rondom ons kunnen zien, maar als u ze toont, zien we ze opeens anders. Heftiger.” De marker verhuist terug naar de tafel.  “U kijkt anders, denk ik.” Ze kijkt hem aan, vrij lang, dan knikt ze. “Goed, ik ruim even op en loop dan een stuk met u mee”, zegt hij wat haastig. Hij begint de uitgewaaierde foto’s weer op een nette stapel te leggen en Inez loopt naar het raam. Ze sluit haar ogen. De zon kleurt de binnenkant van haar oogleden doka-rood. Met haar handen losjes langs haar lichaam probeert ze de dieren te visualiseren. Inademen, buffel, uitademen, kameleon, opnieuw inademen, gibbon. Ze kent ze, maar zoals altijd roepen namen noch woorden een beeld bij haar op.  Ze doet haar ogen weer open. De man staat wachtend naar haar te kijken, in zijn handen een knalgroene badge aan een al even groen sleutelkoord.  “Probeerde u zich de dieren voor te stellen?”, vraagt hij. Ze fronst. “Ik ben te vrijpostig. Maar ik las uw interview in de krant vorige week, en uw afantasie fascineert mij.” Ze glimlacht en hij voelt zich aangemoedigd. “Ik denk dat het daardoor komt dat uw foto’s zo intens zijn.” Ze fronst opnieuw, en hij steekt haar snel de knalgroene badge toe. “Ik geef u nog een pasje mee, daarmee kan u ook achter de schermen. Nadat u een oppasser hebt aangesproken, weliswaar!” Ze knikt een ‘uiteraard’, neemt het pasje aan en hangt het om haar nek. Het groen zal waarschijnlijk fel afsteken tegen het karmozijn van haar lippenstift en de rode kleuraccenten in haar outfit. En misschien doet het iets leuks met haar ogen, die van een bruin zijn dat liever groen was? Zonder spiegel of foto kan ze het enkel vermoeden. Op weg naar de buffel denkt Inez terug aan het interview.  De reporter had erg verbaasd gekeken toen ze hem vertelde dat ze ‘geen geestesoog’ had, zoals dat zo mooi wordt gezegd. Ze had uitgetest of hij het wel had, had hem gevraagd wat hij bijvoorbeeld zag als hij zijn ogen sloot en aan een konijntje dacht. Bruin en schattig, met hangoren en een wit staartje, blijkbaar. En ze had het zelf nog eens geprobeerd, als om het te demonstreren. Haar konijn bestond niet.  Ze laat haar blik wat dwalen, over de plantsoenen, de wolken. Ze was helemaal niet van plan geweest om over haar afantasie te vertellen, maar de spildrang was blijkbaar toch groot. Dus toen de vraag kwam of het haar soms lukte, om het beeld te schieten zoals ze het in haar hoofd had, moest ze wel antwoorden. Dat er geen beeld was in haar hoofd.  Ze glimlacht opnieuw om zijn verbazing, omdat die zo goed spiegelde hoe zij zich voelde, dat dik jaar geleden, toen ze snapte hoe visueel visualiseren voor de meeste mensen is. Maar nu twijfelt ze. Had er meer op zijn gezicht gelegen dan enkel verbazing? Ze ziet het niet meer, zijn gezicht, en daardoor lijkt ook haar herinnering besmeurd met blinde vlekken.  De titel van het stuk herinnert ze zich wel nog. ‘Ik wil gewoon tonen hoe ik iets zie.’ En met de portretfoto was ze even blij. Zij met haar camera in de aanslag. Haar gezicht is half verscholen achter het toestel, maar haar rode glimlach staat erop, en haar kapsel oogt pittig. Ook haar houding ziet er goed uit, relaxed en toch stevig. Soms staat ze zo breekbaar op foto’s, daar schrikt ze dan altijd van. Zien doet ze die foto nu niet meer, maar de tevredenheid die ze voelde bij het bekijken, kan ze zich perfect herinneren .   Inez fotografeert. De dieren verschuilen zich zelden, buffel en gibbon kijken een paar keer heerlijk onbevangen in de lens, en ze durft het aan om de kameleon een por te geven, waardoor hij van tak wisselt en ze verschillende kleurschakeringen te pakken krijgt. Van het niets in haar hoofd naar zo’n visuele overvloed, ze snapt wel dat haar hart daar altijd zo van barst! Als ze klaar is, blijft ze een volle tien minuten op een bankje zitten, ogen gesloten.  En daarna, in het schuine avondlicht, haalt ze haar polaroid boven en loopt er heel traag mee door het park. Ze houdt van de flou van die foto’s, maar het is meer dan dat: op het printje heel geleidelijk aan een beeld zien ontstaan, die vervulde hoop geeft haar een onwaarschijnlijke voldoening.  Ik denk dat het daardoor komt dat uw foto’s zo intens zijn. De woorden van daarnet echoën opeens in haar hoofd. Zal de kracht van haar foto’s nog feller zijn als ze ook het niet-zien kan tonen?   De volgende dag gaat op aan het selecteren en bewerken van de dierentuinfoto’s, maar ergens achteraan in haar gedachten blijft de vraag rondzwerven: of ze haar afantasie zou kunnen tonen.  Als de foto’s eindelijk doorgestuurd zijn, blijft ze naar haar scherm zitten staren. De laatste foto staat nog open. Een close-up van de buffel. De opwaartse gladde boog van de horens, en daaronder dan die zachte oren; zijn zware kop vol stof, maar glans in de ogen en op de natte neus. De hele foto zindert rust, kracht en melancholie. Ze sluit haar ogen. Heel even ligt er een negatief beeld op haar netvlies - het licht van haar scherm is fel – maar daarna is er niets.  Ze kijkt weer rond. De foto, haar handen, haar verzameling polaroids aan de muur. Opnieuw constateert ze hoe helder zien toch is, hoe fel het contrasteert met wat er is eens haar ogen dicht zijn. En toch is niets niet het juiste woord, gesloten ogen geven geen leegte. Bij haar gedachten hoort een gevoel, en ook een soort concept, als een bijna-beeld. Ze denkt aan haar polaroids, aan het moment vlak voor de foto’s verschijnen. Ze hoort de woorden van de reporter opnieuw: Is het u ooit gelukt, een beeld te schieten zoals u het zag in uw hoofd?  Ze haast zich naar haar donkere kamer, haar handen trillen.    Inez staat over het ontwikkelingsbad gebogen.  Aan de drooglijn hangen reeksen en reeksen zwarte foto’s. Ze zijn slordig opgehangen, haastig over de lijn gegooid, net proppen papier in en naast een vuilbak. Ze houdt haar gespitste vingers opnieuw klaar boven de vloeistof, gespannen wachtend op het juiste moment, en grijpt er dan fluks het fotopapier uit. Ze kijkt, schudt haar hoofd, mikt het over de lijn en neemt een nieuw. Maar dan gooit ze het met een grote armbeweging dwars door de ruimte, en trekt de deur wijd open. Licht overspoelt de hele kamer. Ze blijft staan, schudt nog steeds haar hoofd en loopt dan naar haar bureau. Ze moet en zal het vangen. Het beeld dat niet komt. Ze sluit haar camera aan op haar printer, selecteert zwart-witte afdruk en zoekt zwart papier, ze wil een vaag en schemerig beeld. Maar dan zet ze de printer uit en gooit de camera weer neer. De dingen in haar hoofd hebben kleur. Ze ziet ze niet, maar ze hebben kleur.  Ze trekt de polaroids van de muur en blijft ernaar kijken. Misschien kan het geen foto zijn. Iets wat niet komt, beweegt toch op een of andere manier. Ze neemt haar polaroidcamera. Kan ze filmen hoe een polaroid een foto wordt, en dan net op tijd stoppen?  Inez blaast, laat camera en polaroids los, en heft haar handen in de lucht. Palmen naar voor, vingers gespreid. Dan zoekt ze haar sporttas, propt er een handdoek en een badjas in en vertrekt naar het zwembad. Zwemmen wil ze niet, maar er is daar een zoutbad en dat is opeens het enige waar ze nog aan kan denken.  Ze gaat met de motor, rijdt snel en met scherpe bochten. Aan de stoplichten laat ze de machine ongedurig brullen.     De kamer is klein en zachtjes verlicht. In het midden staat het bad als een vriendelijk reuze-ei op haar te wachten. Inez kleedt zich uit en trekt het deksel omhoog. Het water glanst diep en donker, en ze weet dat dit lijkt op de oceaanfoto aan haar woonkamermuur. De zoute geur kriebelt in haar neus. Ze niest, krachtig en luid en dat doet haar opeens lachen. Ze gaat zitten, het lachen schudt haar verkrampte schouders los. Dan doet ze haar oordoppen in, stapt in het bad en laat zich langzaam zakken. Ze houdt haar ogen open en denkt terug aan haar laatste polaroid. Ze probeert zich te herinneren hoe de foto verscheen, maakt er een mentaal stappenplan van. Dan maakt ze een snelle handbeweging, alsof ze het stappenplan naar een ander tabblad veegt, en gaat voorzichtig achterover liggen.  Afantasie. Ze mompelt het woord, het klinkt luid in de gedempte kamer. Ze sluit haar ogen, en zoals steeds ziet ze enkel het roodachtige zwart van een donkere kamer. Ze glimlacht om die extra gelijkenis hier, zo dobberend in haar zoutbad, wachtend op een beeld. Er komen woorden in haar op, concepten lijken het wel, maar niets visueels. Ze denkt aan haar moeder, en voelt een soort vage aanwezigheid in haar lijf, ergens tussen haar schouderbladen; hoort haar stem, haar typische zinnetjes. Ze probeert haar gezicht te zien. Het beeld is er, ze voelt het. Het hangt in de randen van haar brein, als een woord waar je niet opkomt. Maar ze ziet het niet, zelfs geen flarden. Ze zoekt heel haar donkere blikveld af, maar de donkerte verschuift gewoon mee, alsof ze met open ogen iets probeert te zien nadat ze in een fel licht heeft gekeken. Inez ademt uit, blazend, krachtig. Dit valt nooit te tonen. Er gaat een kleine rimpeling door het water. Ze houdt haar ogen nog steeds gesloten en legt haar handen over elkaar gevouwen op haar buik. Zo heeft ze als kind vaak liggen dutten, tot afgrijzen van haar vader, die vond dat dat de houding van een afgelegde dode was. Ze glimlacht, en opeens kijkt ze recht in twee glanzende, donkerbruine ogen. Ze houdt haar adem in, voelt aan haar gezicht. Haar ogen zijn gesloten. De ogen zweven een beetje in haar blikveld, maar blijven kijken, knipperen niet. Ze laat haar adem los en kijkt, gulzig. Ze probeert de ogen thuis te brengen, maar ook al voelen ze zo vertrouwd, ze kent ze niet. Het beeld wordt schemerig. Inez knijpt haar ogen stijf dicht, wil blijven zien. De ogen verglijden in andere ogen, smaller nu en groenig, en met een minder directe blik, en dan opeens over zwart en licht oosters naar een helder blauw paar, met wimpers als wolken. Het verglijden gaat steeds sneller, andere vormen en kleuren, en ook de intensiteit van de blikken verandert voortdurend. Ze kijken boos, ze kijken guitig. Ze kijken melancholisch, ze kijken angstig, en ze kijken steeds doordringender, speurend naar iets diep in haar ziel.  Inez hijgt, en voor het allereerst in haar leven opent ze haar ogen om iets niet meer te moeten zien.

Janna Herremans
82 2