Lezen

AAA*

  Drie weken voor de A.A. bijeenkomst begon ik te beseffen waar ik aan begonnen was. Ik stopte met joints, alcohol en andere versnaperingen. Drie weken later was mijn hoofd drie keer zo groot geworden van de ontbering. Vroeg in de ochtend stond ik te wachten op het perron van het treinstation in mijn kleine dorpje. Aangezien ik nog even moest wachten, besloot ik koffie te gaan drinken. Op zondagochtend in een klein dorp in West-Vlaanderen is er nu niet veel bedrijvigheid meer vergeleken met vroeger. Op zondagochtend was er vroeger een drukte van belang. Mensen gekleed in hun beste kleding stroomden de kerk in aan de ene kant van de straat en aan de andere kant van de straat stroomden mensen het café in. Maar nu niet meer. In het café zag ik alleen een paar andere mensen, zoals de voormalige burgemeester, die smekend naar me keek. Hij was ooit even beroemd geweest en wist inmiddels wat dat betekende. Naast de vriendelijke opmerkingen krijgen beroemde mensen ook vaak hatelijke opmerkingen naar hun hoofd geslingerd. Dat had de man niet verwacht. Ik knikte hem vriendelijk toe en hoorde hem opgelucht zuchten toen ik voorbij liep. Terwijl ik de vertrektijden bekeek, zag ik opeens een man van middelbare leeftijd in de richting van het station komen. Vanaf een afstand kon ik al horen dat hij binnensmonds aan het praten was, duidelijk nog de naweeën van de vorige nacht. Op zo'n moment is het belangrijk om iemand heel nadrukkelijk te negeren, dus ik keek zeer geconcentreerd naar het A4-velletje waarop de vertrektijden stonden aangegeven. Hij liep rakelings langs me heen terwijl hij in een onbekende taal mompelde. En toen deed hij iets wat niemand in ons dorp ooit deed: hij stak niet via het tunneltje de spoorweg over, maar liep over de rails, gewoon over de spoorweg heen. Na enig getreuzel kwam de trein die me naar Brugge bracht. Maar in het hele treinstation van Brugge kon ik nergens Mister Cach vinden. Pas drie kilometer verderop vond ik de eerste geldautomaat. Brugge, zo mooi en toch zo achterlijk. Na een paar uur reizen kwam ik aan in Antwerpen. Ik verliet het station via het Astridplein en werd overweldigd door het enorme plein dat door een of ander architectonisch trucje toch klein leek. Het hotel aan de overkant droeg daar waarschijnlijk aan bij. En na een paar stappen in de buurt waar ik jarenlange woonde kwam ik aan bij het ECO-huis. De knapste mannen die ik de laatste tijd had gezien liepen daar zomaar los, al die studs bleken de dichters en schrijvers te zijn.  Ik was enthousiast en mengde me in het gejoel. Eén van hen vertelde me dat hij ooit gestopt was met drugs en dat maakte indruk op me. Er waren ook enkele vrouwen aanwezig en na een paar uur kennismaken werden we uitgenodigd om het huis te betreden en kon de kennismaking formeler verlopen. Toen ik daar was, werd mijn dichtkunst met enorm applaus en toejuichingen begroet, wat me tranen van vreugde bezorgde. Na ongeveer een kwartier was het voorbij en verliet ik het ECO-huis. Ik kwam de beroemde schrijver VITALSKI tegen en we omhelsden elkaar en kusten. Hij noemde me "VERF ED, de beroemde fotograaf" en ik vertelde hem over mijn bezoek aan de A.A.* en gaf hem een dichtbundel van de geniale schrijver B.V. die bekend was bij Sabine Luipaerts. Hij was blij met het boek en vertelde me dat hij in één van de krotten in de buurt woonde. Voordat hij vertrok, vertelde hij me dat hij de website zou bezoeken en als er een onbekende fb opduikt, weet ik waar het vandaan komt. Maandag was de dag van de flauwte door de hitte. Het deed me denken aan wat me ooit overkwam in Barcelona. Mijn reizen naar Barcelona begonnen meestal in Figueres, eerst het DALI-museum en daarna de stad Barcelona. Tijdens mijn eerste reizen leefde de GROTE MEESTER nog. In Cadaqués, waar de grote meester woonde, keek ik met bewondering naar zijn modernistische huis. Plotseling zag ik een schaduw toen ik mijn blik omhoog richtte. Ik staarde sprakeloos naar het gezicht van de oude MEESTER. Na een angstaanjagende stilte sprak hij me aan met de woorden "Hoe gaat het met je?". Natuurlijk sprak hij in het Spaans, maar mijn Spaans is niet zo goed, dus ik verstond niet wat hij verder zei. De laatste woorden die hij tegen me sprak waren "een cervesa ?". Ondertussen wist ik ook wel dat het niets met worsten te maken had. In Spanje drink ik nooit bier, dus ik antwoordde "een carajillo". Zijn ogen lichtten op en hij riep uit "FLAMENCO". "Ja, Vlaams en zigeuner", antwoordde ik. De MEESTER had me niet gehoord en liep wild en enthousiast de weg op naar zijn huis, luidkeels roepend "FLAMENCO", "FLAMENCO", "FLAMENCO". Plotseling begreep ik dat hij het had over de vogel. Maandag was goed begonnen met een tocht door Antwerpen. Ik vertrok vanaf mijn verblijf op het Kiel en liep via de Nationalestraat en Aalmoezenierstraat naar De Boer op het Mechelseplein. Daarna ging ik via het Elisabethziekenhuis naar De Wapper, waar het al druk was. Op de Meir was het een stroom van mensen en op de Ossenmarkt zag ik lummelende studenten. Nadat ik de Leien was overgestoken, kocht ik een friet met drie sauzen en een koude lookworst bij de frituur op de hoek. Met deze lekkernij in mijn hand liep ik het De Coninckplein op. Tot mijn verbazing werd ik hongerig aangestaard door zwarte medemensen. Ze hadden nog niet vaak een blanke man gezien die rondliep met een dikke, vettige stapel friet. Ik liet me bewonderen, maar toen ik het Rozenveldplein opstapte, kreeg ik een appelflauwte. Het immense plein was vol met mensen en de drukte benam me even de adem. Gelukkig kon ik veilig terug naar mijn logeeradres met de tram. *A.A., Anonieme Auteur tekening Salvator Dali ----TE KOOP -----

verf ed
6 0
Tip

De afspraak

De afspraak was vrij eenvoudig. Op het station van O. Ik was op de afgesproken tijd aanwezig en het leek die dag drukker dan gewoonlijk. De krioelende massa bewoog zich voort naar hun bestemming. Een klas gilde voorbij. De taxi draaide stationair voor een volgende klant. Een geur van vanille deed me denken aan het openbaar toilet waar de luchtverfrisser vers was achtergelaten. Melchior kwam maar niet. Inmiddels wachtte ik al twintig minuten en Melchior nam niet op. En nu? Ik besloot richting het centrum te wandelen. Eerder slenteren, de hitte van de middag werd verzengend, alsof het asfalt vastplakte aan mijn schoenen. Dorst had ik. Zal ik een muntthee bestellen bij dit café? Drie mannen keken achter hun koffie bedenkelijk naar mijn voorkomen. Zat mijn overhemd niet goed? Was het te frivool? De twijfel sloeg toe. Ik vermande me. Het zal mijn verbeelding wel zijn. De mannen doorbraken de stilte met een zacht Arabisch. Melchior belde. Waar ik was? Op een terras in het centrum van O. O? Ja, daar hadden we toch afgesproken? P.? Nee? P.? Ik weet zeker dat het O. was. Dat had je toch geappt? Niet? Je bent al in P.? Goed. Ik pak de volgende trein. Ja, ik kan er over drie kwartier zijn. Geen probleem. Kan gebeuren. Tot zo. Ik dronk mijn thee op. Betaalde en liet de goedlachse ober achter met het koekje nog onaangeroerd op het schoteltje. Adieu! De trein bood wat verkoeling. De airconditioning stond aan en de plakkerigheid maakte plaats voor comfort. De warmte had me slaperig gemaakt. Zou ik mijn ogen even sluiten? Een hazenslaapje? Ik had nog een half uur voordat de trein in P. zou arriveren. Het kon geen kwaad. De trein deed het terrein veranderen. Heuvels maakte plaats voor open velden vol hooibalen. Meneer? Abrupt kwam er een einde aan mijn gedoezelde staat van zijn. Meneer! We zijn aan het eindpunt van ons traject en gaan niet verder. De conducteur was een forse vrouw van middelbare leeftijd met een afgeleefde tas. Haastig pakte ik mijn spullen en stapte uit. Waar ben ik? R. R.? Op mijn telefoon stonden vier berichten van gemiste oproepen. Melchior en mijn moeder. Waar ik was, of ik hem wilde bellen, is er iets aan de hand?  En mijn moeder, of ik aanstaand weekend zin had om te helpen met het opruimen van de zolder. Het was al laat geworden. De volgende trein terug zou pas over een uur vertrekken. De zolder stond vol met spullen waar ik de confrontatie niet mee aan wil gaan. Het bericht van moeder deed me teruggaan naar mijn jeugd. De slepende ziekte van vader. De tijd die wegtikt in een kamer vol onuitgesproken woorden. De mooiste jaren van je leven zonder één reet te doen, behalve wachten. Op de volgende trein. Ik stapte uit in P. Geen Melchior. Met maar een paar procent in de batterij had ik nog net voldoende voor één belletje. Melchior nam op. Hij was weer huiswaarts gekeerd. Het maakte niet uit. Hij was wat gaan dwalen en had in een winkel nog een mooi boek gekocht. Daarin zou hij net gaan beginnen. Zullen we het anders volgende week dinsdag nog een keer proberen? Ik lachte. Het schuldgevoel viel als een last van mijn schouders. Dat is goed. Dit weekend ben ik bij mijn moeder en zondag ben ik waarschijnlijk kapot. Dinsdag was prima. Ik had immers toch niets te doen die dag.

Parbleu
48 4

Niet weer

Dinsdagochtend, 8.15 uur, tram 1.‘Wat denken jullie, een varken of een koe?’ Op mijn bankje achteraan krimp ik in elkaar. Niet weer, niet nog eens, niet nu ik me stilaan beter voel. Het groepje jongeren dat zopas opstapte, is enkele rijen voor mij gaan zitten en kijkt me aan. De vraagsteller heeft een grote grijns, een paar van zijn vrienden staren brutaal, twee meisjes kijken weg als ik hun blik vang. ‘Een dikke koe, absoluut’ besluiten ze. Ik plooi in mezelf, druk mijn oortjes dieper, zet de muziek luider en kijk in mijn boek. Lezen wil niet meer lukken, hoe spannend het daarnet ook was. Hoeveel haltes nog voor ik kan uitstappen? Vier…Van onder mijn pony bekijk ik ze stiekem. Het gaat nog steeds over mij; ik voel het. De vraagsteller staat recht, blaast zijn wangen op en maakt schommelbewegingen. Doorheen de muziek hoor ik een vaag geloei. Nog drie haltes. Er prikt iets achter mijn oogleden en ik bijt op de binnenkant van mijn wang. Ik gun ze geen traan. Die gast daar doet me terugdenken aan al mijn pesters, de luide en de stille, de hele schooltijd lang. Het openlijk uitlachen, het ‘vriendelijk’ afpakken van mijn koekjes, omdat ik maar beter niet kon snoepen. ‘Hey dikke, ga eens naar binnen, je schaduw valt over de hele speelplaats!’. Net als toen is er niemand die het voor me opneemt. De andere passagiers lijken niks te merken of durven niet te reageren. Nog twee haltes.De jongeren draaien zich om. Pestkop toont iets op zijn smartphone waar ze erg om moeten lachen. Hij steekt zijn toestel in de lucht en maakt een foto die blijkbaar meteen gepost wordt. Nog meer gelach. Ik denk aan alle kwetsende zaken die over mij geschreven zijn, meestal anoniem. Aan al het bodyshamen. Weten zij veel wat dat met mijn geest én mijn lichaam deed. Nog één halte.Het zweet breekt me uit. Ik bedenk dat ze pas na mij de tram moeten verlaten en dat ik langs hen moet om de deur te bereiken. Dat red ik niet, àls ze me al doorlaten. Waarschijnlijk maken ze de gangruimte zo smal dat er geen doorkomen aan is. Ik besluit om te blijven zitten tot ze uitgestapt zijn en dan een tram terug te nemen. Die gedachte doet me enigszins ontspannen. We rijden mijn halte voorbij en ik duik nog dieper in mijn boek.Ze staan recht. Grote mond hijst zijn rugzak op zijn rug en werpt me een kushandje toe. Dan gooit hij zijn hoofd in zijn nek en laat een luid geloei horen. Ik voel het resoneren tot in mijn maag. Er knapt iets binnen in mij. Joelend verlaten hij en zijn vrienden de tram. De groep negeert het rode voetgangerslicht en steekt de straat over. Pestkop blijft halverwege de straat staan om mij een laatste keer aan te kijken.En dan gebeurt het. Mijn jarenlange angst verlaat me en ik houd hem vast met mijn blik. Hij is voor mij de verpersoonlijking van al wie me pestte, al die jaren. Hij lijkt het te merken, kijkt eerst verbaasd en dan angstig. Zijn vrienden roepen hem maar ik houd hem vast, hypnotiseer hem. Hij en ik, we staan elk aan een eind van een tunnel, de blikken in elkaar gehaakt. Alle geluiden verstommen: het gegil van zijn vrienden, de piepende remmen van de naderende vrachtwagen. Langzaam til ik mijn hand op. En dan, wanneer ik voel dat hij niet meer kan ontsnappen, toon ik hem mijn middelvinger.

rmampuys
0 0

Inbreker

Ik word wakker. De zon schijnt op mijn gezicht via een scheur in mijn rolluik. Ik zet me recht, wrijf in mijn ogen en geeuw. Ik doe mijn rolluik naar boven. Ik draai me om en neem mijn bril van het nachtkastje. Hij is vuil, dus neem ik eert mijn brillendoekje uit mijn brillendoosje. Ik wrijf over mijn glazen, in cirkels, met mijn duim en wijsvinger. Ik doe mijn bril op en draai me terug naar het raam. Ik zet nog een stap dichter zodat ik goed kan kijken. De zon verblindt mijn zicht, maar het is duidelijk dat er iemand aan de overkant staat. Details zie ik niet, maar wel het silhouetten van wat ik denk een man te zijn. Ik blijf nog even staan kijken. In gedachten verzonken. Wat zou die man daar nu staan doen? Ik kijk nog eens goed, mijn had voor mij hoofd proberende de zonnestralen tegen te houden. De man heeft iets in zijn hand, ik kan niet zien wat, maar het lijkt op iets van een bakje. De man verzet twee stappen naar links. Ik zie het bakje in zijn hand nu beter en zie dat er een touw aanhangt. Mijn ogen proberen het touw te volgen, met nog steeds een teveel aan zonlicht om een duidelijk beeld te kunnen vormen. Het touw hangt ineens slapper dan het daarnet deed. Plots zie ik iets bewegen aan de voeten van het silhouetten. Het is een kleine hond die zorgvuldig de grond waar het op staat inspecteert. De meneer loopt ernaar toe en trekt het mee vooruit. Voor ik het weet is de mysterieuze man achter de hoek verdwenen, zonder enige weet dat hij een toeschouwer had. Ik wandel richting de deur en doe deze open. Ik neem nog snel een rekke van mijn bureau en doe mijn haar in een slordige doet. Ze is goed gelukt, dus deze laat ik waarschijnlijk een hele dag zitten. Wanneer ik binnenkom, merk ik op dat het koud is. Kouder dan ik zou gedacht hebben dat het was. Ik geef er niet te veel aandacht aan en wandel richting de keuken. Normaal komt Bic de kat van mijn broer me altijd tegemoet wanneer ik deze routine doorloop, maar vandaag is hij er niet. Ik denk bij mezelf dat hij wel ergens ligt te slapen en het niet de moeite vindt om op te staan. Eens in de keuken aangekomen zet ik de koffiemachine aan. Ik neem ook een tas uit de kast en draai de sterkte van de koffie naar het hoogste. Ondertussen is Bix me toch komen vergezellen. Ik merk op dat hij mankt en besluit er na mijn koffie naar te kijken. Ik moet eerst wakker worden. Ik neem een yoghurt uit de ijskast, doe deze in een kom en gooi er wat granola bij. Ik heb zin in een banaan, dus neem deze uit de fruitschaal die ik in de rechterhoek van de keuken aantref. Het is de laatste dus ik neem een briefje en schrijf er bananen op, zodat deze van de winkel kunnen meegebracht worden. Ik neem een mes uit de lade, snij de banaan in fijne schijfjes en doe deze bij de yoghurt. Ik neem het kommetje en wandel richting de woonkamer. Ik zie op de grond rode vlekken en denk bij mezelf dat mijn broer gisteren gemorst moet hebben met zijn aardbeienijs, ik ben geïrriteerd want ik mag altijd alles opkuisen voor die snotneus. Ik besluit eerst te eten, gewoon omdat ik koppig wil zijn. Hoe dichter ik bij de woonkamer kom, hoe kouder het wordt en hoe meer rode vlekken. De vlekken beginnen van vorm te veranderen en ik herken er iets in, pootafdrukjes. Alles begint op zijn plaats te vallen en ik draai me op, op zoek naar Bix. Ik zie hem uit de keuken komen, al mankend. Ik pak hem op en bekijk zijn pootjes. Eentje ervan ziet rood, wanneer ik er beter naar kijk zie ik dat er een snee is in één van zijn kussentjes. Ik besluit hem terug los te laten aangezien het niet meer aan het bloeden is. Ik kijk rond in de woonkamer, maar zie niets verdachts… buiten dat de deur richting de veranda op een kier staat. Dat is raar, want mama zorgt er altijd voor dat deze dicht is. Ik veronderstel dat daar de vaas met bloemen gesneuveld is door Bix zelf en dat hij zich dan pijn gedaan heeft aan het glas. Ik ga er naartoe. Ik doe de deur verder open en zie dat de vaas met bloemen nog heel is. Ik voel een trok wind over me heen komen en kijk in het rond. Nu zie ik het. Allemaal glasscherven op de grond en een raam die kapot is. Ik begin een lichte vorm van paniek te voelen en sta aan de grond genageld. Ik draai me terug naar de woonkamer en zie nu alles wat ontbreekt, de tv, de computer, mijn broer zijn PlayStation, mijn radio, de hoofdtelefoon van papa… we zijn beroofd. Ik loop als een gek terug naar boven om mama en papa wakker te maken. Jaro, mijn broer is vannacht bij een vriendje blijven slapen, dus die is niet thuis. Ik sta in de slaapkamer van mijn ouders en kijk op de klok. Het is 6u30. Ik ben altijd veel te vroeg wakker, een nachtmus noemt mijn mama me al vanaf mijn geboorte. Ik kijk rond in de kamer en besluit eerst mijn papa te wekken, de man des huizes. Ik ga naar zijn kant van het bed en schud met zijn schouders terwijl ik langzaam fluister: “Papa, wakker worden.” Hij kreunt en doet uiteindelijk zijn ogen open. Ik vertel hem het verhaal van mijn ochtendavontuur. Ik merk op dat hoe verder ik in mijn verhaal kom, hoe wakkerder hij wordt. Misschien had ik het moeten samenvatten tot: “Er heeft iemand ingebroken deze nacht.” Ik ben nogal een waterval van woorden dus kan moeilijk een verhaal beknopt vertellen. Papa schiet recht en beveelt me mama wakker te maken en de politie te bellen terwijl hij beneden de schade alvast gaat opmeten. Ik doe wat hij zegt en voor ik het goed en wel besef staat de politie aan onze deur. Ik moet uiteraard een verklaring afleggen en vertel het dan ook in geuren en kleuren. Toch nog een voordeel aan dat ik zo graag veel vertel. De politieagent zegt dat ik het goed gedaan heb en dat ik me nu geen zorgen meer moet maken. Maar hoe doe je dat? Wetende dat als ik misschien een half uur eerder wakker was geworden, ik de dief had betrapt? Ik ga terug naar binnen en vraag aan mijn ouders wat er nu gaat gebeuren. Ze vertellen me dat de verzekering nog gaat langskomen die dag, dus dat ik zeker thuis moet blijven voor moesten zij nog vragen hebben. Ik ga naar boven en kruip onder een lekker warme douche, in een poging wat tot rust te komen. Hier slaag ik eigenlijk niet in. Ik doe propere kleren aan en leg me op mijn bed. Mijn bed begint te trillen in mijn achterzak. Het is mijn broer Jaro die belt. Ik neem op en hij vraagt naar Bix. Mama had hem gewoon een bericht gestuurd, met daarin het hele verhaal dus ook dat ik het ontdekt heb. Maar mijn lieve broer die 8 jaar jonger is, denkt alleen aan zijn kat. Ik reageer: “Met mij gaat het prima, bedankt dat je het vraagt broeder, ik voel je steun helemaal tot hier. Bix zijn poot heeft een wondje. We gaan er straks mee naar de dierenarts.” “Oké, laat meer iets weten.” En zo eindigt hij zijn telefoontje. Ik hoor nu alleen nog maar een lange tuut omdat hij al heeft afgelegd. Ik ga terug naar beneden en zie dat mijn ontbijt nog altijd op de eettafel staat te wachten om opgegeten te worden. Ik gooi het in de afvalbak want heb nu geen honger meer. Ik stap naar mama en vraag wanneer we naar de dierenarts moeten. Ze zegt dat zij alleen gaat want dat ik moet thuisblijven voor die verzekeringsagent. Ik baal want de enige plaats waar ik nu even niet wil zijn, blijkt de plaats waar ik net wel moet blijven. Ik ga in de zetel naast papa zitten. Dichter dan dat ik normaal zou doen. Hij vraagt hoe het met me gaat en ik antwoord eerlijk. Ik voel me slecht, niet door onze spullen die weg zijn, maar doordat ik de dief evengoed had kunnen betrappen. Papa zegt dat ik er zo niet over mag nadenken want dat dit niet gebeurd is. Little did he know.  De uren strijken voorbij. Mama is ondertussen al lang terug van de dierenarts en de verzekeringsagent is er nog steeds niet. Bix zijn poot zit helemaal in het verband en mama geeft de rekening aan papa. Deze kunnen we ook aan de verzekering bezorgen. Mama en papa gaan in de keuken om bepaalde zaken te bespreken. Ik lig ondertussen languit in de zetel naar het plafond te starten. Ik zet me terug recht en hoor iets. Ik kijk in het rond en besluit dat het Bix moet zijn die ergens van alles zit uit te spoken.  De verzekeringsagent komt dan uiteindelijk toch opdagen en ik doe mijn verhaal voor een derde keer die dag. ze vult allemaal papierwerk in die mama en papa moeten handtekenen. Het is ondertussen avond en we besluiten van de frituur af te halen. Ik kan voor de eerste keer die dag iets eten met zin. Jaro is ondertussen ook terug thuisgekomen en ontfermt zich over Bix. We gaan allemaal slapen met een bijzonder gevoel. Ik heb die nacht alle uren gezien op mijn wekker en om 2 uur besluit ik naar de wc te gaan. Ik hoor geluid van beneden komen en denk terug dat het Bix is. Ik draai me om en zie Bix liggen op het bed bij mijn broer. Ik sla een hartslag over en voel de adrenaline door mijn bloedvaten gieren. Ik besluit stil de trap af te lopen en buk me op de 10e trede en kijk in de woonkamer. Ik zie een schaduw uit de keuken. Ik ga verder naar beneden. Ik loop richting de keuken, ik adem niet. De schaduw draait zich om en ik bevries. Ik wil luid gillen, maar het lukt niet. Ik denk dat mijn laatste seconde geslagen is en doe mijn ogen toe. Ik dacht altijd dat ik capabel was mijzelf te verdedigen, niet dus. Opeens hoor ik een bekende stem mijn naam zeggen: “Anna?”. Ik durf mijn ogen terug open te doen en sta oog in oog met Warre. Warre is een jongen uit mijn klas waar ik al enkele maanden goed bevriend mee ben. Ik kan hem alles vertellen en hij mij ook. Het duurt even voor ik alle puzzelstukjes in elkaar kan leggen en heb nu door dat Warre de inbreker is. Ik weet niet wat ik moet zeggen.  Warre staart mij aan. Hij weet denk ik zelf niet wat gezegd te hebben. Ik kijk in het rond om zeker te zijn dat hij niet terug dingen aan het stelen was. “Ik ging niets meer meenemen, ik wou gewoon wat water drinken en dan vertrekken.” Inbreken om water te dringen? “Heb jij thuis geen kraan?” vraag ik licht geïrriteerd over zijn excuus om in te breken. Hij staart naar de grond en antwoord niet meteen. “Ik… het spijt me.” Antwoordt Warre, bijna huilend. 

LoverLover
6 0

Vette hap

In het immens populaire dorp Omnivoor gaat volgende week de wedstrijd ‘Heel Omnivoor snackt’ van start. Het is een jaarlijks evenement en een traditie en er is altijd veel belangstelling voor. Dit jaar is het al de tiende editie dat deze wedstrijd wordt gehouden. Er worden zorgvuldig tien deelnemers geselecteerd en willen hun kunsten vertonen aan het grote publiek. Het spektakel vindt plaats in een grote zaal waar voor tachtig mensen een plekje is. De zaal had wel tien keer uitverkocht kunnen zijn. Het moment is daar en ik mag als toeschouwer plaatsnemen op de tribune, de spanning stijgt. Langzaam stroomt de zaal vol met veel prominente dorpsgenoten. Het zaaltje heeft weer een perfecte uitstraling met alle toeters en bellen. De presentatie is in handen van de welbekende goochelaar Boaz en de jury bestaat uit een vijftal inwoners uit de stad die zijn gekozen. Het hoofd van de jury is natuurlijk de eigenaar van de snackbar uit het dorp, genaamd Frietje. De wedstrijd staat op het punt van beginnen op deze mooie zaterdagavond. Nog even en het startschot zal klinken. De gezichten van de deelnemers zijn gespannen en sommige lopen nerveus rondjes op hun plek. Boaz heeft de microfoon in zijn handen en vraagt aan het hoofd van de jury om tekst en uitleg over het maken van de borrelhapjes en andere instructies. Eerst worden alle deelnemers voorgesteld en om hun beweegredenen om deze keer mee te doen. Frietje pakt de microfoon over, ‘De deelnemers moeten een bittergarnituur maken van bitterballen, frikandellen, loempia’s,  kaassoulfles, vlammetjes, nasi- en bami schijven. Ze moeten van elke snack twaalf mini’s maken, de vorm mogen ze zelf bepalen. Ook moeten ze zelf ketchup, mayonaise en satésaus  maken en ik hoop op heerlijke en verrassende smaken. Ze moeten dit doen in een zeer korte tijd en er wordt veel van ze gevraagd.’ Frietje geeft de microfoon weer aan Boaz en deze vraagt aan Frietje, ‘Hoe lang hebben ze de tijd voor hun snacks en de sauzen die gemaakt moeten worden.’ Frietje zegt vol overgave, ‘Hier hebben ze zeven dagen de tijd voor.’ ‘Hoeveel tijd’, zegt Boaz en verslikt zich bijna. Frietje zegt gedecideerd, ‘Ja, ze hebben hier inderdaad zeven dagen de tijd voor.’

Jan Sluimer
26 0

AloÏs

Aloïs werkt al achtien jaar tegen zijn zin als ingenieur in de koekjesfabriek van Herentals. Rond twintig voor acht staat hij op. Hij doet, zoals steeds elke ochtend, pipi. Hij moet vandaag enkel in de namiddag werken. Beneden in de living neemt hij zij medicatie, antidepressiva en antipsychotica, met een beetje koude koffie van gisteren. Daarna zet hij het koffieapparaat aan om nieuwe te maken. Hij steekt een sigaretje op en gaat in de antieke zetel zitten. Hij heeft, tegen de verwachting in, vrij goed geslapen. Hij legt de LP ‘Moondance’ van Van Morrison op de platenspeler en luistert wat.  Half negen begint hij aan de afwas. Hij zet de waterkoker op en organiseert het aanrecht. Het is weer veel, want hij heeft nooit de energie af te wassen, laat staan te koken. Een Bpost camionette bezorgt met zorg een pakketje bij de overbuurman. Aan het kapelletje staat een man stokstijf stil met zijn donkerbruine hondje. Misschien doet hij een gebedje?  Als hij het warm water in de pompbak giet ontdekt hij dat er ook nog een pot met onderin beschimmelde soep op het gasvuur staat. Hij giet de viezigheid in het toilet. Het stinkt. Zij zin om af te wassen is voorbij, dus gaat hij opnieuw in de antieke zetel zitten roken. ‘These dreams of you. So real and so true,’ zingt Van Morrison. Aloïs geniet van de mooie saxofoon solo. Dan start hij met de afwas die hij meteen onderbreekt om te ontbijten. Hij eet een oude boterham met een stukje salami. Een idiote buurman van verderop in de straat rijdt zijn gras af. De vuilkar komt langs om de blauwe zakken op te pikken. De ene doet al nuttiger werk dan de ander, bedenkt hij zich. Tien voor tien is de afwas gedaan. Hij rookt. Hij drinkt koffie. Het woordje ‘afwas’ kan hij van zijn To Do-lijstje schrappen. Op de slaapkamer doet hij proper kleren aan, in de badkamer verfrist hij zich en op het toilet doet hij pipi. Half elf vertrekt hij naar het postkantoor en de sigarettenwinkel. Hij moet een brief naar een bevriend kunstschilder op de bus doen en een enveloppe met negatieven afhalen. Hij heeft nog drie sigaretten. Alle mensen die hij tegenkomt op weg naar de post hebben een hondje bij. Onderweg doet hij nog stemopwarmingsoefeningetjes. In het postkantoor heeft hij nummertje zestig. Hij moet enkele minuutjes wachten, maar kan dan naar loket drie. Hij legt zijn brief op de balie en vraagt of die voldoende is gefrankeerd. De loketbediende legt de brief op de weegschaal en zegt: ‘Er moet maar één postzegel op.’ Hij heeft er gisteren drie postzegels opgekleefd. De juffrouw pulkt voorzichtig de postzegels van de brief. ‘Deze twee kun je de volgende keer opnieuw gebruiken als je ze opkleeft met een Pritt-stift.’ Ze geeft hem de zegels en hij frommelt ze in zijn portefeuille. Daarna legt ze hem het verschil uit tussen een prior-zegel en een gewone. ‘Bij deze komt het de volgende dag toe. Bij de andere duurt het drie dagen. Heeft u nog iets nodig?’ ‘Ja, ik wil er ook nog kopen. Heeft u speciallekes?’ ‘Ik heb hondjes, de dierentuin, … ‘ ‘Doe die maar,’ antwoordt hij meteen. ‘Is de postcode van Borgerhout juist?’ vraagt hij nog. De postbediende kijkt het even na en knikt bevestigend. Hij vindt het fijn behandeld te worden als een idioot. In het rusthuis naast de gazettenwinkel zijn ze in de cafetaria bingo aan het spelen. Op de terugweg komt hij twee Italiaans sprekende mannen tegen die goed doorstappen. In de straat is er één blauwe PMD-zak blijven staan. Thuisgekomen haalt hij de gerecupereerde postzegels, een met een portret van koning Flip en een met de afbeelding van twee hondjes, uit zijn portefeuille, kleeft ze op de achterkant van het kasticket en steekt het bij de zegels van de dierentuin. Hij legt ze op de hoek van zijn bureau waar de postzegels altijd liggen. Zittend in de antieke zetel doet hij de enveloppe van Foto Kromhout uit Antwerpen open. Hij is erg benieuwd naar het resultaat van zijn eerste rolletje met de Olympus Pen EE 3. Hij is blij, want de contactsheet ziet er veelbelovend uit. De conclusie is dat die camera perfect werkt. Hij rookt. Hij drinkt koffie. Hij luistert op zijn iPhone SE naar wat muziek. Zot Jefke, de overbuurman, parkeert zijn Hyundai Pony voor de deur. De logaritmes van de Deezer app werken weer niet. Hij ontdekt enkel één goed nieuw nummer. Hij bestudeert de contactsheet nog een keer aandachtiger en schrijft de markering op ‘Olympus PEN EE 3 001’ Ook de zelfportretten zijn goed gelukt. Kwart voor twaalf maakt hij zijn lunchpakketje. Zijn vrouw is nu twee maanden dood. Kanker. Botkanker. Erg pijnlijk. Eigenaardig genoeg is hij de eenzaamheid al gewoon. Hij gaat ook al terug werken. De dokter wou hem nog een briefje schrijven, maar dat vond hij niet nodig. Hij wil cornflakes eten en stelt vast dat die niet meer goed zijn. Ze ruiken naar urine. Op zijn werk valt de poetsvrouw hem lastig. Ze vertelt over haar valentijnscadeau namelijk een blok belegen kaas. In de bibliotheek had een vrijwilliger haar, na hetzelfde verhaal te hebben gehoord, haar een boek van Willem Elsschot meegegeven. Dat zit ze tijdens de werkuren te lezen, maar ze begrijpt er niks van. Tot vier uur zaagt ze de oren van zijn kop. Zij had haar vriendje shampoo cadeau gedaan. Ze dacht ook dat Elsschot een boek met de titel ‘Fonkelnieuw’ had geschreven. Hij heeft haar rond drie uur getrakteerd op een Knoppers wafeltje. Na zij werk gaat hij naar frituur Estrella. Hij heeft geluk want de man na hem besteld voor achtendertig euro. Buurvrouw Tinne zit op een kruk met een glas witte wijn voor haar neus. De curryworst speciale doorsnijden met het plastic vorkje gaat moeizaam. Het breekt dan ook, zodat hij de worst en de fritjes maar met zijn handen eet. Er zit ook een kind met een baby in de frituur. De baby huilt. De moeder tokkelt op haar telefoon. Rond zeven uur is hij thuis. Hij sluit meteen de gordijnen en de Luxaflex en doet het licht van de keuken aan. In de antieke zetel, fantaseert hij over zich verdrinken in de vaart, het Albertkanaal, maar dat vindt hij te omslachtig. Hij gaat naar de badkamer en bekijkt zijn verzameling medicatie. Er is Risperdal, Lorametazepam, Quetiapine, Aspirine, Paracetamol, Zolpidem, Fluanxol, … Aloïs neemt een lege zak van de Action, waarin hij normaal zijn vuile was verzamelt, en kiepert de hele handel er in. Hij daalt de trap af.  Aan de keukentafel stalt hij de collectie medicamenten uit en haalt glazen en glaasjes uit de keukenkast. De slaappilletjes gaan in twee glazen waar Amora mosterd in gezeten heeft. Het ene heeft Star Wars afbeeldingen, het andere tekeningetjes van Les Indestructibles 2. De eerste soort antipsychotica past in een klein jeneverglaasje. De Paracetamol zijn dikke pillen, dus die verdeelt hij over twee, grote wijnglazen. Het lijken wel mini-visbokalen op een pootje, een kerstcadeau van zijn idiote zuster toen er nog samen gevierd werd. Met zijn Leica M8 maakt hij een foto van het mooie stilleven, een verzameling glazen en medicatie. Aloïs gaat opnieuw in zijn antieke zetel zitten en drinkt een glas gin met bruiswater. Buiten is het donker. Hij probeert een inschatting te maken hoeveel vloeistof hij nodig heeft om dit goedje allemaal te kunnen inslikken. Hij schat vier bierglazen van vijfentwintig centiliter, dus hij neemt vier glazen, met reclame van Golding Campina op, uit de keukenkast. Hij heeft die lang geleden gekocht op de zondagse rommelmarkt. Hij vult ze alle vier met gin en bruiswater en zet één flesje Spa blauw als reserve, mocht hij een inschattingsfout gemaakt hebben. Ook de langwerpige fles gin, die bijna leeg is, van veertien euro uit de Delhaize zet hij op tafel.  Het inslikken kost moeite, omdat veel van de witte tabletjes in zijn mond aan elkaar gaan kleven. Af en toe spoelt hij door met de Spa blauw en gin. Na alle glazen te hebben geledigd maakt hij zich de bedenking dat hij vergeten is een afscheidsbriefje te schrijven.  Wat er daarna gebeurde weet Aloïs niet meer. 

Hubert Grimmelt
3 0

Regen onderweg

De bus boldert door grote plassen water. Regen valt uit de lucht. Ik reis in de richting van mijn kot. Ik hoor nog altijd haar stem in mijn hoofd, een stem die een beetje kraakt, maar verder netjes alle emotie verbergt. Ik zet het geluid van mijn oordopjes aan, harder, het helpt niet, ik zet het uit. Pauze. "Ik moet je iets vertellen. Ik ben twee weken weg." Ik kijk Lena verbaasd aan, terwijl ze naast me zit voor extra taallessen. Ze komt uit Oekraïne en wil een beroemde filmmaker worden, net als Eisenstein. Maar in de lessen heeft ze nog steeds moeite met de taal. Dus, ik werk haar sinds kort wat bij. "Ik en mijn moeder moeten terug naar Odessa.""Waarom?""Vanwege papieren, voor ons huis en mijn school.""Kunnen ze dat niet online doen?" Ze schudt van niet. "Ik hoop dat je er veilig bent en veilig terugkomt." Ze knikt. Een wat ongemakkelijke stilte valt."Zie je je familie terug?"Ik probeer haar een beetje te troosten. Een kleine glimlach ontsnapt.Ze gaat naar een gevaarlijk gebied. "Met de bus 48 uur verderop," zegt ze. Ook voor haar school, want ze combineert haar studies hier met die van in Oekraïne. Voor als ze teruggaat. Ze wil geen tijd verliezen. Ze volgt de hele tijd online lessen, soms heeft ze zelfs gelijktijdig examens en zit ze haar examen online te maken en schriftelijk in de klas, het mag van de toezichter, zolang hij maar kan zien dat het niets anders is wat ze opzoekt. Dat zijn periodes waarin je merkt dat ze op instorten staat.  Lena heeft een bleek smal gelaat, grote ogen en een verborgen glimlach. Ik ken haar nu enkele weken. We volgen dezelfde module creatief schrijven. Ze is mooi. Maar haar geest lijkt nog onrustiger dan de mijne.  Ik toon haar nog een site met taaltips en vraag haar of ze een dagboek gaat bijhouden. Waarna ze meteen zegt dat ze dat al doet. Ik geef haar een bemoedigend schouderklopje. Zoals vrienden dat doen. "En stuur me wat foto's met het gezichtspunt vanuit je huis naar de zee," zeg ik nog snel voor we afscheid nemen. Want vorige sessie vertelde ze me dat hun flat een balkon heeft met zicht op de Zwarte Zee en op de beroemde Potjomkintrappen. Ja, dat gaat ze zeker doen. "Alleen als het buiten veilig is," benadruk ik nog. Die haven van haar is heel belangrijk, zowel voor Oekraïne als voor Rusland, en de rest van de wereld.  Het blijft maar regenen. Ik moet oppassen dat ik de controle niet verlies, emotioneel beheerst blijf, zoals mij aangeleerd is. Volhouden, niet breken, nooit niet. Net zoals zij. Er is oorlog dichtbij en ver weg in de wereld. En hier, hier zijn overstromingen, een gevolg van onze geïndustrialiseerde samenleving, net als de macht en hebzucht van zogezegde leiders die de rest van deze ellende veroorzaken.  Ik wuif de gedachten weg en zet de muziek terug aan.  "Walking On Sunshine" van Katrina & the Waves.     Fragment uit "Dagboek van een fastfood romanticus" - Work in progress

Bart Vermeer
46 2

Andante

De matinée met Kader Abdollah was afgelopen. Het publiek gaf een staande ovatie. Greta klapte op automatische piloot mee vanop haar stoel.  Ze vroeg zich af of ze zijn nieuwste boek zou lezen. Abdollah was weliswaar één van haar favoriete auteurs en een absolute meester-verteller, maar het thema sprak haar niet zo aan. Hij had trouwens net al zo boeiend en gedetailleerd over zijn terugkeer naar Iran verteld dat het boek alleen maar kon tegenvallen.  Greta had de voorstelling minder aandachtig gevolgd dan gewoonlijk. Steeds dwaalde haar blik af naar de gestalte van de rijzige zeventiger met het spierwitte haar die ze de voorbije maand een paar keer was tegengekomen in de stad. Ze zag hem al in de bibliotheek, op de vrijdagse markt, in het koffiehuis waar ze dagelijks kwam…  Hij moet onlangs ergens in de buurt zijn komen wonen, dacht ze. Zelf woonde ze al jaar en dag  op dezelfde plek, in het oude herenhuis dat ze vijftig jaar geleden met haar man zaliger kocht toen het centrum nog betaalbaar was.    Na vijf of zes toevallige ontmoetingen begonnen ze elkaar toe te knikken bij wijze van herkenning. Van een echt gesprek was het nog nooit gekomen. Toch was er iets, een aantrekking of zo. Misschien verbeeldde ze zich dat ook maar. Misschien wilde die man gewoon beleefd zijn, knikte hij naar iedereen die hij tegenkwam om vriendelijk te zijn. Greta stond op en begaf zich naar de foyer. Ze wilde nog even koffie drinken voor ze naar huis ging.  Zou Tina hier niet zijn? Ah ja, daar bij de bar. Fijn! Greta liet zich voorzichtig op de vrije stoel naast Tina zakken. Haar vriendin gaf haar een stevige zoen op de wang. “Oh Greta, wat fijn dat je er nog even bij komt zitten. Alles goed met je?” Die vraag was eerder pro forma want Tina ging naadloos over in een uitgebreide update over haar lichamelijke kwaaltjes. Daarna ging haar monoloog over in geroddel over buurvrouw x die iets zou hebben met buurman y, over de marktkramer van dat kraam met die lekkere paling die had gezegd dat ze zo knap en nog helemaal niet oud was, over de huisarts gespecialiseerd in homeopathie die haar was aangeraden door een vriendin…   Greta luisterde maar half. Toch hield ze van het geklets. Het leidde haar af van haar eigen gedachten. Het enthousiasme en de lach van Tina werkten altijd aanstekelijk. Soms was zo’n gesprek, waarin ze zelf eigenlijk niets moest zeggen, net wat ze nodig had.   Greta besefte dat ze vaak met opzet ergens langer bleef hangen. Dan moest ze niet terug naar huis. Ze zat er toch maar eenzaam aan de keukentafel, starend naar het behang en luisterend naar het monotone getik van de oude hangklok.  Na de dood van Gustaaf vijf jaar geleden had ze even overwogen een hondje te nemen. Ze was zelfs bij het asiel langsgegaan. Tobi, een dwergteckel, had haar hart gestolen. Ze was gecharmeerd door zijn lange oren en vriendelijke, ovale ogen die haar leken te begrijpen. Na lang twijfelen had ze hem toch maar niet meegenomen naar huis.   Een hond moet buiten kunnen om te rennen, vond ze. Zij geraakte amper tot bij de bakker op de hoek, laat staan dat ze een hond kon uitlaten. Bovendien was haar “tuin”  eerder een streepje gazon naast 4 tegels terras. Er konden net twee stoelen op, maar het was geen plek waar een hondje kon spelen. Ze had dus maar van het plan afgezien.  Haar dochter had haar, bij wijze van alternatief, een kat willen kopen. Dat had ze kordaat afgewimpeld.  Sinds ze als kind een flinke jaap had gekregen van een straatkat had ze een heilige schrik van die beesten.  Geen gezelschapsdier dus. Op de meest eenzame momenten zette ze dan maar de tv op. Sturm der Liebe, Mooi en Meedogenloos, het WK darts… Wat er te zien was, maakte haar niet veel uit. Het gebabbel gaf haar toch tenminste de illusie van gezelschap.  Iemand tikte op haar schouder. Ze schrok op. Ze had niemand horen komen want had haar hoorapparaat afgezet. Dat deed ze meestal als ze in groep was. Geluiden kwamen anders extra hard binnen en gesprekken kon ze toch niet volgen. Dat lukte tegenwoordig enkel nog één op één, met haar gesprekspartner recht voor zich zodat ze kon liplezen. Ze draaide zich om. De knappe man met het witte haar keek haar vragend aan. Hij had een thermos koffie vast. Zijn andere hand rustte op haar schouder. Bleef die daar nu niet veel te lang liggen? Ze voelde zijn warmte door de stof van haar blouse. Een tinteling ging door haar hele lijf. Ze keek verward in zijn ogen. Greta probeerde doodnormaal te doen. “Anton, aangenaam,” las ze van zijn lippen. “Wil je nog koffie?”  Ze knikte. “Melk en suiker?”  Ze schudde dwaas haar hoofd.  “Dat ze haar koffie altijd zwart dronk,” wilde ze antwoorden. Ze wilde ook haar naam zeggen, maar praten leek haar niet te lukken. Ze lachte schaapachtig en voelde zich ontzettend stom, een bakvis van 16 of zo. Hij vulde haar mok. Zijn hand trilde. Hij morste een beetje. Ze zag hem zachtjes vloeken.  Ze wilde al opstaan om een doek te halen, maar met diezelfde hand van daarnet drukte hij haar terug in haar stoel. Ze bood geen weerstand, had nog steeds die dwaze grijns op haar gezicht.  Waarom gedraag ik me zo onderdanig? Die rol wil ik toch niet meer spelen?  Haar hele getrouwde leven had Greta de brave huisvrouw gespeeld. Ze had zich ten dienste gesteld van haar kinderen en haar man zoals dat indertijd van De Vrouw werd verwacht.  Ze was jong toen ze trouwde, amper 20. Vijf jaar en vier kinderen later had ze zich een vaste routine aangeleerd die ze meer dan 40 jaar had volgehouden. Opstaan, de tafel dekken, boterhammen smeren, boodschappen doen, koken, poetsen…  Eigenlijk hadden die huishoudelijke taken en de zorg voor de kinderen haar nooit echt gestoord.  Toch had ze vaak in stilte gemijmerd over een ander leven. Ze had verlangd naar iets anders, iets naast die dagelijkse routine, iets voor zichzelf. Een eigen job, vrijwilligerswerk, een boekenclub of zelfs een echte studie…   Toen de kinderen het huis uit waren, kwamen er al snel kleinkinderen. De hele cyclus van baby’s, peuters, kleuters en pubers was voor haar gewoon opnieuw begonnen. Want moeke, zij dus, is toch alleen en nog gezond. Ze doet dat graag, dachten haar kinderen. Greta begreep best dat het leven van jonge ouders niet gemakkelijk was en dat je met twee voltijds moet werken om rond te komen. Toch vroeg ze zich af waarom mensen dan toch absoluut kinderen wilden als ze die toch de helft van de tijd bij hun moeder dumpten. Ach ja, het was haar eigen fout. Had ze haar mond maar moeten opendoen om te protesteren. Daar was het nu te laat voor, veel te laat.  Anton was teruggekomen. Hij stond opnieuw naast haar, nog net iets dichter dan daarnet. Hij veegde de tafel schoon. Daarbij tikte hij zogezegd per ongeluk even tegen haar hand die de warme koffiekop omklemde. Weer die tinteling. Zou hij dat ook voelen? Hij ging tegenover haar zitten, begon een gesprek met zijn buurman en keek haar intussen heel uitdagend recht in de ogen. Ze dwong zichzelf staalhard terug te kijken en voelde dat ze langzaam rood werd. Haar mond hing een beetje open. Dat het zou gaan sneeuwen, hoorde ze, en dat hij geen zin had in de dagschotel van blinde vinken met puree en witloof die hier op het menu stond. Dat hij ging eten bij Andante, kon ze duidelijk verstaan. Zei hij dat nu met opzet extra luid?   Anton maakte aanstalten om te vertrekken. Bij de kassa draaide hij zich nog even om en keek hij haar opnieuw recht aan. Ditmaal sloeg ze haar blik verlegen neer.  Greta voelde dat ze zelf ook voorzichtig opstond en hoorde Tina nog vragen of er iets mis was. Ze waaierde met haar hand en antwoordde dat ze zich draaierig voelde en thuis op bed ging liggen.  Snel nam ze haar sjaal van de stoelleuning en waggelde zo goed en zo kwaad als het ging naar de uitgang. Bijna vergat ze te betalen. Ze dacht er nog net op tijd aan, griste gepast geld uit haar portemonnee en legde het bij de kassa.  Eenmaal buiten zag ze Anton de hoek van de straat omslaan. Ze hinkte hem achterna. Waarom had ze het gevoel dat hij haar had uitgenodigd om samen te eten? Ze voelde haar hart veel te snel bonken. Van de lichamelijke inspanning of van de opwinding, vroeg ze zich af.   Ook zij draaide de hoek om en inderdaad, bij de deur van restaurant Andante stond hij haar op te wachten. Zou hij weten dat dat haar lievelingsrestaurant was, dat ze haar hart had verloren aan de Italiaanse keuken en dat de pasta vongole en tiramisù della casa haar favoriete comfort food waren? Galant hield hij de deur voor haar open. Steunend op zijn arm ging ze naar binnen. Hij nam haar jas aan en schoof zelfs haar stoel achteruit zodat ze gemakkelijker kon gaan zitten. Hij wenkte de ober. “Twee keer sherry graag,” zei hij nog voor ze kon protesteren.  Normaal gezien vermeed ze alcohol, dronk ze enkel water en zwarte koffie. Ze besloot haar principes voor één keer opzij te zetten en gewoon van de avond te genieten.  Het glaasje alcohol deed haar stijve houding van daarnet verdwijnen. Ze voelde dat ze zich langzaam ontspande. Loom zakte ze onderuit op haar stoel. Haar tong werd wat losser en haar gepieker stopte.  Greta en Anton begonnen te praten alsof ze elkaar al jaren kenden. Over zichzelf, over het verleden, over pijn en verdriet. Anton bleek ook weduwnaar te zijn en vaak eenzaam thuis te zitten. Al snel spraken ze ook over de tijd die hen nog restte, over wat ze nog wilden doen met hun leven.   Wat ze die avond gegeten had, wist ze niet meer. Ze gokte natuurlijk pasta vongole omdat ze daar nooit iets anders bestelde. Wel herinnerde ze zich nog het heerlijke dessert.  Ze at niet vaak zoet want moest op haar suikerinname letten van de dokter. Die tiramisù was haar guilty pleasure en blijkbaar ook die van hem. Ze hadden één portie gedeeld en langzaam genietend opgelepeld.  Daarna had ze ook nog het kleine glaasje ijskoude limoncello opgedronken dat hen met de rekening werd aangeboden.  Hij vroeg of ze nog met hem meeging naar huis. Ze knikte. Was dit niet iets uit romantische Hollywoodfilms? Was ze hier niet te nuchter en vooral niet te oud voor?  Tot haar eigen verbazing dronk ze even later ook nog vlot het glas whisky leeg dat hij haar voorzette. Een beetje smokey, honingachtig. Lekker. Ze likte haar lippen af en voelde zich licht in haar hoofd.  Ze schopte haar schoenen uit en duwde hem zachtjes, maar toch dwingend in de stoel. Haar rok trok ze op zodat ze met gespreide benen op zijn schoot kon zitten. Hij keek haar verwonderd aan. Ze las opwinding in zijn ogen. Zo kende hij haar nog niet. Zo kende ze zichzelf ook niet. Hij was benieuwd naar het vervolg. Zij ook.   

Melanieke
8 0

Felicitaties

De brief is wel degelijk afkomstig van het Koninklijk Paleis. De koning en koningin feliciteren mijn echtgenote en mezelf met onze nakende platina bruiloft: zeventig jaar gehuwd!Dat moet een vergissing zijn. Voor zover ik weet ben ik nooit getrouwd geweest. Er is wel een dame die mij gezelschap houdt. Zij komt regelmatig, ja zelfs dagelijks langs op de kamer en dan drinken we samen koffie. Soms spelen we met de kaarten.   Ik word al een dagje ouder en er komen ook verpleegsters langs. Er zijn er knappe bij, maar ook echte hellevegen, die mij de mond willen snoeren. Deze week was het een in- en uitlopen van allerlei lieden die ik van haar noch pluim ken. Een man, die ik rond de zeventig schat, beweert dat hij mijn zoon Albert is.  Meestal komt hij met zijn vrouw,  een hooghartig mens, dat me amper een blik gunt en meestal in gesprek is met mijn trouwe bezoekster of met de verpleegster. Tateren dat het mens kan! Naar het schijnt moet er een beslissing genomen worden over de verkoop van een huis dat mij ooit zou hebben toebehoord. Ik weet van geen huis. Gelukkig is ook Liesje weer van de partij. Zij zegt opa tegen die Albert en mij noemt ze superopa. Dat vind ik wel schattig, ook al heb ik de grootste twijfels over al deze lui die beweren familie te zijn van me. Maar van Liesje kan ik het hebben. Ze zei onlangs dat ze haar rijbewijs heeft gehaald en dat ze nu spaart om een occasiewagentje te kopen. Spijtig dat ik mijn knalrode  Ford Mustang niet meer heb. “Die had je van me kunnen lenen”, zeg ik haar.“Dan had ik hem versierd en met jullie op de dag van het jubileum rondgereden”, lacht Liesje. Alberts vrouw moeit zich in ons gesprek.“Die Ford ging al dertig jaar geleden naar een autokerkhof. We zijn hier niet om over auto’s, maar om over een huis te praten”, kniest ze.“Neen, oma”, zegt Liesje, “we zijn hier om het jubileum te bespreken.”“Wiens jubileum?” vraag ik.

Vic de Bourg
11 1

Drie regenwormen en hun vlooien

Er zijn eens drie regenwormen – er zijn er natuurlijk veel meer, wel miljoenen, maar wij beperken ons tot deze drie: Jan, Pier en Tetting. Het zijn drie broertjes – of zusjes, wie zal het zeggen bij regenwormen – en ze wonen samen onder de grond. Ze hebben voor zichzelf een heel comfortabel onderkomen ingericht: een holletje onder een gazon met op de grond zacht mos, de muren geïsoleerd met karton en stro en daarvoor een gemetste muur van steentjes die ze een voor een naar hun hol gebracht hebben. Het is dus heel stevig en zeker bestand tegen wolven, want dat sprookje kennen ze.  Op een dag brengt een van hen – ik geloof dat het Tetting is – een stuk vacht van een konijn mee. De gezinsgenoten zijn er heel blij mee. Ze proberen het zo goed en zo kwaad als dat gaat op de grond te leggen en vleien zich dan behaaglijk neer. Ze krullen van genot op de warme, zachte pels.  Hun geluk is echter van korte duur. In de vacht blijken vlooien te wonen. Nu valt hun haarloze lichaam niet zo in de smaak bij de vlooien, maar af en toe krijgen ze toch een ferme beet. Unaniem besluiten ze de vacht met vlooien buiten bij de voordeur te leggen. De vlooien mogen er blijven als huisdier, als ze maar niet binnen komen. De parasieten vinden het allemaal prima en gaan gewoon door met vermenigvuldigen. Af en toe zet een worm een emmertje bloed voor hen klaar bij de deur.  Dat emmertje is niet zo onschuldig, het verspreidt een geur die de plaatselijke mol aantrekt. Hongerig en lomp als hij is, graaft hij zich een weg naar het hol, gaat daarbij dwars door de gemetste muur en vult ineens de hele de huiskamer. De drie wormen schrikken zich een hoedje. Ze haasten zich naar de voordeur, trekken die stevig achter hen dicht en kruipen in paniek onder de vacht die buiten in een hoekje ligt. Intussen snuffelt de blinde mol zich suf, zonder pardon duwt hij de voordeur uit z’n hengsels en vindt uiteindelijk de vacht. Sidderend van angst kruipen de wormen dicht bij elkaar. De mol woelt verwoed in de vacht, maar dat is zonder de vlooien gerekend. Blij met deze nieuwe, levende vacht bespringen ze massaal de mol en bijten hem de oren van het lijf. De mol weet niet waar hij het heeft, op slag is zijn honger verdwenen. Zo snel mogelijk graaft hij een gang naar de oppervlakte, naar het keurige gazon waar hij een hoopje aarde achterlaat. De les is deze: elke molshoop heeft een verhaal.

VeerleDosogne
15 2

Dialoog tussen een egel en een haarlakker

Een egel en een haarlakker staan te tippelen langs de kant van een modderig pad in het Grote Sprookjesbos tussen Lichtaart en Herentals. Daar de meeste dieren op dit uur van de dag in hun nest, hol, burcht of gang liggen, wachten zij reeds ettelijke uren vruchteloos op een klant. De egel verveelt zich zo hard dat hij een gesprek begint met zijn spiegelbeeld in het troebele oppervlak van een modderpoel. “Wat heb je nu weer gedaan?”, vraagt hij, “Ben je op reis geweest? Of heb je gewoon je ballen geschoren? ” De egel staat recht op zijn achterste pootjes, neemt zijn ballen vast met de voorste en gaat wijdbeens over het water staan. “Ja, ik heb mijn ballen geschoren!”, roept hij vol trots, “En dan? Is genitale hygiëne misschien een taboe voor wilde dieren?” De haarlakker schudt zijn hoofd. “Je praat weer tegen jezelf, beste egel. Als je een vraag stelt, dan is het de bedoeling dat een ander je een antwoord geeft.” De egel werpt een verwarde blik naar de haarlakker en laat zijn ballen los, die enkele seconden lang loom over het water scheren. “Juist ja”, zegt hij en krabt onder zijn oksels, “Heb jij jouw ballen geschoren, meneer de haarlakker?” “Nee”, zegt de haarlakker, “Want ik ben een vrouw. Vrouwen hebben geen ballen.” “Fout!”, roept hij, waarbij hij een sprongetje maakt en wederom zijn ballen vasthoudt, teneinde ze niet aan zijn stekels te spietsen, “Vrouwen hebben wel ballen! Kijk maar naar Conchita Wurst.” “Conchita Wurst is geen vrouw, maar een hermafrodiet!” “Maar haarlakker toch. Menselijke hermafrodieten bestaan helemaal niet.” “Oh ja? En wat is Conchita Wurst dan wel?” “Een drag queen“, zegt de egel, “Of travestiet of transgender. Weet ik veel. Zo goed kan ik die genderwaanzin ook niet volgen. Wie wel?” “Niemand”, zegt de haarlakker, “Zelfs Tom Van Grieken is de kluts kwijt.” “Dat is geen argument”, zegt de egel, “Tom Van Grieken is altijd de kluts wijt. Volgens mij kan hij zelfs zijn penis niet vinden in dat oerwoud van hem.” De haarlakker grinnikt, kijkt samenzweerderig om zich heen en buigt zich naar de egel. “Wist je trouwens dat Tom Van Grieken geen kinderen kan krijgen?” zegt ze. “Shemale?”, zegt de egel. De haarlakker schudt het hoofd. “Impotent.” De egel slaakt een zucht die stinkt naar maagzuur en bedorven regenwormen. “Maar wacht eens, hoe is hij dan aan zijn kinderen geraakt? Hij heeft ze toch niet..?” De haarlakker knikt het hoofd. “Ontvoerd”, zegt ze, “Of misschien ook niet, wie zal het zeggen? Het geeft in ieder geval te denken.” De egel, niet langer bij machte om het gesprek in een andere richting te duwen, kijkt op zijn horloge en krabt aan zijn ballen. “Het wordt tijd dat er klanten komen, vind je niet? De muze is vervlogen en mijn zak staat op springen.” Deze woorden doen de haarlakker, die vastbesloten is om de dialoog verder te zetten, in woede uitbarsten. “Nonsens! De muze vervliegt nooit, jij ouwe stoephoer!” “Kijk uit wie je stoephoer noemt, stoephoer!”, snauwt de egel, “Waar zit dan die muze waar je zo wild over doet? Kijk om je heen, haarlakker. Kijk naar ons spiegelbeeld, daar in het water. Wat zie je? Twee volstrekt overbodige, willekeurige wezens wier handelingen opflitsen en verdwijnen zonder narratieve gevolgen.” “Spreek voor jezelf!”, schreeuwt de haarlakker die nu helemaal buiten zinnen is, “Mijn bijdrage aan dit verhaal is groter dan de jouwe!” “Welk verhaal?”, zegt de egel en ofschoon deze vraag retorisch is, knijpt de haarlakker zijn voorhoofdhuid in een contemplatieve frons. Na enkele minuten steekt hij zijn wijsvinger in de lucht en formuleert voorzichtig een antwoord: “Misschien maken wij het verhaal niet, egel, daarin geef ik je gelijk. Maar zelfs dan zijn onze handelingen niet zonder gevolg. We maken dan dan wel geen verhaal, maar we zijn er wel een deel van – van die grote overkoepelende spanningsboog die de mensen meeneemt in een serie opeenvolgende generaties, verbonden in een schijnbaar onontwarbaar kluwen van associatieve ketenen, waarvan wij stervelingen slechts enkele schakels zien. De Grote Machine blijft voor ons oog verborgen. Enkel wie buiten de tijd staat kan haar zien en is getuige van haar logische ontwikkeling. Maar wat wij ontberen aan inzicht, beste egel, dat winnen we door het geloof dat uiteindelijk niets echt zinloos is. Zonder dit geloof zijn we slechts twee wezenloze fantasietjes, verstrikt in willekeur en banaliteit en beroofd van onze gezamenlijke menselijkheid. Dan is ons leven inderdaad niet meer dan zuipen, drinken en neuken. Maar ik geloof dat er meer is tussen hemel en aarde. En jij, egel, wat kies jij? Geloof of wanhoop? Het Grote Verhaal of de Grote Verstrooiing?” “Jouw Grote Verhaal kan me gestolen worden”, zegt de egel, “Ik wil zuipen, roken, neuken, jong sterven en een mooi lijk achterlaten.” Hij ontdoet zich van zijn tiendelige beha en steekt over naar de andere zijde van het bospad, vanwaar hij wordt gadegeslagen door een bronstige das. Hij schudt met zijn talrijke borsten en laat de das aan zijn tepels snuffelen. Voor hij zich terugtrekt in de dassenburcht draait hij zich nog eenmaal om. “Jullie zijn allemaal hetzelfde, met jullie menselijkheid“, zegt hij, “Knoop dit goed in je oren, haarlakker: Ik ben geen mens, maar een egel.” Pieter Van der Schoot

Pieter Van der Schoot
0 0

Mijnenvegerman (3)

  Als in de stad iemand op een landmijn trapt, dan schaft hij of zij zich achteraf een voetzoeker aan in de hoop snel weer te kunnen stappen. Ook is de spoorwegpolitie daar druk in de weer om die sporen terug te vinden en de dader te vatten. Dergelijke zaken houden ons hier niet bezig. In onze contreien liggen er minder mijnen. Wij lezen daarover in de Fabeltjeskrant. De column van Midas Dekkers wordt weinig gelezen wegens te menselijk. Wij vermoeden dat hij nochtans zijn best doet. Één ding weten wij zeker. God is een uil. Deze grap betreft de hoofdredacteur. Ik zie hem soms in het bos, waar mijn hondje gewoon los mag. Het zal echt geen zonde begaan en kan die mijnen ruiken. Gelukkig. Hier liggen er veel maar enkele. Wat die sporen betreft, dat asfalt, het beton. Schrap dat maar voorgoed. Het roet van de stoomlocomotief heeft alles bedorven. Misschien was dat het begin van het einde. Slechts één grote eeuw geleden. Vooruitgang heeft nu quasi altijd een wrange bijsmaak. Nochtans en daarnaast. Mijn hondje en ik trekken nooit naar Echternach. Wij zijn niet zot. Wij zetten nimmer eerst enkele stappen zogenaamd vooruit om dan daaraan sterk te twijfelen. En wat dat kruis betreft. Hier wordt dat enkel gedragen door de spin. Moeiteloos. Getekend is het in fijne, witte stippen. Een vogel die zijn blik daarop richt, kijkt direct scheel, kan dan nog onmogelijk doeltreffend toeslaan. Zelfs Meneer de Uil niet. Wat met de jonge, onbesuisde hertjes, horen mijn hond en ik U denken. Ja. Zij lopen, zij huppelen hier blindelings naast en langs die mijnen. Wees gerust. Ja. Wij lzzen ook dat de mijnenvegerman aanspoelde op een magisch eiland. Zijn schip, zijn souvenirs aan de tofste bommen, hij is alles kwijt. De oceaan wil verzwelgen al hetgeen naar nare mensheid geurt. De dijken staan er nu nog wel, maar ze worden stilaan moe. De uil heeft het nog niet geschreven in zijn voorwoord maar het zit er aan te komen. Wij weten dat hier allemaal. De mensenwereld is monsterlijk en die kinderlijke onschuld slechts tijdelijk. Wij horen soms al iets. Ontploffingen in de verte. Doch. Het is meer dan een mijn. Het zit dieper in hun aard en dat terwijl zij hun prooi nooit opeten. Wij zullen dan ook hier blijven. "Waar breng je ons naartoe?", is slechts een retorische vraag wanneer wij dat liedje zingen. Neen. Wij willen echt nergens heen. Wij zijn niet zot. De stad is voor de wreden. Ginds stierven ze. De lievelingen. Lang geleden.       uit de reeks 'Kleinood'

Bernd Vanderbilt
0 0

Elisabeth en de zeven trollen

Zeven trollen wonen in een gat in de grond, onder een steegje in Gent. De trap naar beneden bevindt zich op het einde van een smalle, modderige gang tussen twee huizen. Het is er donker en muf, maar dat ligt vooral aan het gebrek aan ramen. Zo moeten eeuwenoude grafkamers eruitzien. Maar eigenlijk is het best gezellig, als je ermee rekening houdt dat er alleen mannen wonen. Ze leven van het doorverkopen van wat ze op straat vinden. Het hele hol staat vol oude fietsen, kasten, wankele tafels, stoelen, gebroken bloempotten…, alles bedekt met een dikke laag stof. Zonder uitzondering zijn ze lelijk: lang vettig haar, onverzorgde baarden, een mond vol gele en zwarte afgebroken tanden, grote neuzen met een puist op, korte beentjes, kleren vuil en versleten… Op een zondag zijn zes van de zeven trollen naar het EK voetbal aan het kijken op een heel smerig, stoffig tv’tje dat op een wankel kastje staat. Ze zitten braafjes naast elkaar in een fluwelen, aftandse zetel waar een vreemd geurtje aan zit. Aan de eettafel onder een luster vol spinnenwebben zit de zevende trol in een sprookjesboek te bladeren: Sneeuwwitje en de zeven dwergen van de gebroeders Grimm. “Hey, mannen!” roept hij enthousiast. “Ssst!” sissen de andere trollen. De boekentrol negeert het gesis grotendeels en gaat iets stiller verder. “Ik lees hier net over zeven dwergen die zich ontfermden over een prinses. Ze woonde bij hen in en deed het huishouden: wassen, strijken, koken, poetsen...” Geïnteresseerd kijken een paar trollen op. “Hè?” “Ik lees hier dat ze in ruil voor onderdak het huishouden van de dwergen deed,” herhaalt boekentrol iets luider. De hoofdtrol spitst de oren, denkt even na en zet de tv uit. “We moeten ook een prinses hebben,” besluit hij. “Vergadering!” Wat later staan ze met z’n zevenen rond de tafel. Er ligt een kaart van de stad op, een opengevouwen krant en nog wat papieren. Een van de trollen maakt ijverig aantekeningen in een notitieblok. “Welke prinses kennen we?” “Elisabeth natuurlijk, de oudste dochter van koning Filip.” “Ja, ze is perfect: jong, knap, blond, verstandig.” “Goed, Elisabeth dus,” vat de hoofdtrol samen. “Maar hoe krijgen we haar hier?” Na veel vijven en zessen besluiten de trollen dat ze Elisabeth zullen ontvoeren wanneer die binnen een paar maanden een bezoek aan het UZ Gent brengt, aan de afdeling die haar naam draagt. Dat weten ze uit de krant. Er moet een tunnel gegraven worden en een valluik geïnstalleerd vlak bij de ingang van het gebouw. De volgende dag al gaan de trollen dapper aan de slag. In de Gamma halen ze pneumatische hamers, beiteltjes, pikhouwelen, een kleine graafmachine en kruiwagens en vol goede moed beginnen ze aan de graafwerken. Maandenlang kappen ze geduldig een tunnel onder Gent, door grond, beton, rioolpijpen en bakstenen richting UZ Gent. Hun huis is niet om aan te zien: overal ligt stof, aarde en puin. Maar dat is maar tijdelijk, daar zijn ze van overtuigd. Eindelijk is het valluik bij de ingang van het Kinderziekenhuis Prinses Elisabeth operationeel. Er hangt een camera die elke beweging volgt en doorstuurt naar de computer van de hoofdtrol. En dan is het eindelijk zover. Op de aangekondigde dag trapt Elisabeth helemaal volgens plan op het luik. Ze valt naar beneden, op de draagberrie die de trollen hadden klaargezet. Vliegensvlug spurten ze door de tunnel naar haar toe en met z’n zevenen dragen ze de prinses naar hun hol. Ze installeren haar op een matras in het kamertje dat ze voorzien hadden. Ze brengen haar eten, drinken, zelfs frietjes met stoofvleessaus, maar Elisabeth wordt niet wakker. Bij de val heeft ze haar hoofd gestoten. Er komt een dokter aan te pas. Die raadt een kuur in Zwitserland aan. Schone, heldere lucht, rust en veel licht, dat heeft ze nodig. Het zou ons te ver leiden hoe, maar de trollen slagen erin Elisabeth naar Zwitserland te brengen. De dokter had gelijk. Na een paar dagen in de gezonde berglucht knippert de prinses met haar ogen. De trollen zijn uitzinnig van vreugde. Snel regelen ze haar terugkeer. Ze trekken hun beste kleren aan om haar welkom te heten in hun hol. Ze duwen de tegenstribbelende prinses door de voordeur en doen die snel weer op slot. Dit hadden ze helemaal niet zien aankomen: Elisabeth wil absoluut niet in hun hol blijven. De prinses roept, tiert, gilt en schreeuwt alles bij elkaar, gooit met borden, meubels, zelfs de tv sneuvelt. Hij valt in brokken en stukken op de grond. Een dag en een nacht houden de trollen het vol met de furie, dan nemen ze maatregelen. Een van hen bereidt een kalmerend drankje: melk met honing en een wit poeder uit een zakje. Wanneer Elisabeth eindelijk slaapt op haar matras, neemt een trol een hamertje en slaat er hard mee op haar hoofd, voor de zekerheid. Bewusteloos dragen ze haar naar buiten en leggen haar in het Citadelpark, in de kiosk. Dan snellen ze terug naar hun hol. Opgelucht trekken ze de voordeur achter zich dicht. Met z’n zevenen ploffen ze neer in de zetel. Verweesd staren ze naar het stof, de aarde en het puin om hen heen. Hier komt voorlopig geen vrouw meer binnen, denk ik.

VeerleDosogne
3 1