Ik pak een glas water en zet me aan de keukentafel. De herinnering aan gisterenavond spookt door mijn hoofd.
Hij stond voor me en trilde. Zijn ogen rooddoorlopen. Een muffe, met wiet vermengde geur bereikte mijn neusgaten.
“Mag ik iets vragen?”
Ik hield wat onwennig halt. Mijn handen strak rond mijn stuur geklemd. Mijn ene voet klaar op het fietspedaal.
“Kan je me de weg uitleggen?”
Toen ik thuiskwam liep ik mijn ouders straal voorbij. De tranen stroomden over mijn wangen.
De warme douchestralen kalmeerden me niet.
Ik wreef mezelf tien keer in met shampoo en douchegel.
Mijn blauwe T-shirt hangt buiten op het wasrek te drogen.
Aarzelend pak ik het kledingstuk vast en trek het aan.
Zijn sterke mannenhanden lijken opnieuw naar mijn borsten te grijpen.
Geschrokken deins ik achteruit.
Elke keer wanneer ik dit T-shirt aandoe, zal hij verschijnen.
Ik zie hem. Ik voel hem. Ik walg van hem.
Rillend gooi ik het T-shirt weg.
Ik wil het nooit meer aanraken.
Mama moet het morgen in de vuilbak gooien.