Broertje en zusje

Liesbeth
14 okt. 2018 · 0 keer gelezen · 1 keer geliket

Broertje en zusje

Verteller: Celias en Siegfrieds ouders, Roserood en Faber, zijn gestorven. Hun vader hertrouwde met Sanntach en zij kregen naast een stiefmoeder een stiefzus, Fula. Door de hebberigheid van Sanntach werd de familie verplicht om in een kleiner huis te gaan wonen en de kostbare bezittingen te verkopen. Ondanks de achteruitgang van het familielandgoed blijft Sanntach geld uitgeven en manieren zoeken om aan geld te komen.

(Sanntach probeert de ketting van Celia’s hals te trekken. Celia loopt net op tijd naar de andere kant van de tafel. Ze legt haar hand beschermend op het hangertje in de vorm van een roos.)

S: Geef dat hier, kreng dat je bent!

C: Nee, het is het laatste van mijn moeder dat ik heb.

S: Ooo pakkend. Maar je moeder heeft er nu niets meer aan aangezien ze dood is, dus geef hier!

S: Ondankbaar wicht. Laat ik jou en je broer niet in mijn huis wonen? Geef ik jullie niet te eten? Het enige wat ik vraag is dat je meebetaald in de kosten die jullie maken.

C: We hebben al genoeg betaald voor jou ‘zogezegde’ vrijgevigheid.

(Celia vlucht de keuken uit en verstopt zich om het hoekje om te horen wat haar stiefmoeder en zus te zeggen hebben.)

F: Wie denkt ze wel dat ze is? De koningin? Wat moeten we nu doen moeder? Zonder dat sieraad kan ik die jurk niet kopen dat ik zo graag wil en ik heb echt die jurk nodig.

S: Je hebt gelijk Fula. Dat meisje kent haar plaats niet. Ik heb recht op die ketting omdat ik hen jaren verzorgd heb.

F: Maar ze wil hem niet afstaan.

S: Maak je geen zorgen, schatje. Morgen zal je die nieuwe jurk kunnen kopen en zullen wij ons niet meer moeten bekommeren over die 2 lastposten.

F: Wat ga je doen?

S: Iets dat ik al vele jaren geleden had moeten doen. Morgen doe ik wat van dit in hun thee… .

(Celia rent naar boven naar de kamer die ze met haar broer deelt. Als ze binnenkomt begint ze meteen haar spullen bijeen te rapen. Ze gooit Siegfried een stuk brood toe.)

C: We moeten weg.

B: Heb je wat te eten? Waar gaan we heen?

C: Dat weet ik nog niet maar zeker ergers ver van hier. Schiet op, ik wil meteen vertrekken.

B: Maar het is bijna donker en dan is het gevaarlijk.

C: Beter die gevaren trotseren dan gif in je eten.

(Siegfried laat geschrokken het brood vallen).

B: Wat!

C: Kom. Wees heel stil.

(Celia en Siegfried sluipen het huis uit.)

B: Ken je de weg in het donker?

C: We volgen het pad door het bos zolang het zichtbaar is. Daarna probeer ik een vuur te maken. We moeten door blijven gaan. Sla je arm maar om me heen als je te moe wordt.

B: Ik word niet moe. Ik kan heel de nacht doorgaan.

(De volgende morgen in het huisje ontdekken Fula en Sanntach dat broertje en zusje weg zijn.)

F: Ze zijn weg!

S: Weet je het zeker? Heb je al bij de kippen gekeken? Bij de varkens? In de zolder?

F: Ik heb overal gekeken, ik ben echt uitgeput.

S: De halsketting?

F: Ze heeft hem meegenomen. Gaan we achter ze aan? Ik sleep haar terug aan dat lelijke haar van haar.

S: Nee. Het is beter zo. Daar hoeven we geen handen meer aan vuil te maken. Fula, kook een paar eieren en zet het brood op tafel.

F: Ik?

(Siegfried en Celia zijn die nacht gestopt bij een meer. Het water is zwaar vervuild. Wanneer Celia wakker wordt ligt Siegfried te kermen van de pijn. Celia neemt Siegfried op haar rug zodat ze verder kunnen.)

C: Broer? Broer!? Heb je van het water in deze plas gedronken? Het water is veel te smerig. Je had vast dorst. Het spijt me dat ik je zo onvoorbereid meenam. Als vader nog had geleefd zou dit nooit gebeurd zijn. Kan je op mijn rug kruipen?

(Enige tijd later. Celia zet Siegfried even op de grond tegen een boom. Ze gaat op zoek naar onderdak).

C: Ik ben zo terug.

(Celia heeft een huisje gevonden in het bos. Ze heeft Siegfried daar naar toegebracht. Dagen heeft ze hem verzorgd tot hij terug wakker wordt. Wanneer Siegfried probeert te praten lukt het hem niet.)

C: Hoe voel je je? Rustig. Het is normaal dat je stem weg is. Je hebt een week niet gesproken. Over een paar dagen ben je weer helemaal de oude. Wat vind je van dit optrekje? Het is minder luxe dan we gewoon zijn maar het kan er mee door. Ik heb een beetje hazenvlees voor je. Kijk me niet zo vragend aan. Het was puur toeval dat ik een haas in een val tegenkwam. Dit is het gebied waar vader vroeger kwam jagen, denk ik.

(Een paar dagen later. Siegfried probeert nog steeds te spreken maar het lukt hem niet. Hij vindt het fijn om in het bos rond te rennen en te spelen. Celia wuift hem uit en gaat dan terug naar binnen.)

C: Nog steeds geen stem? Wil je buiten spelen? Niet te ver in het bos lopen zodat je niet verdwaalt en je moet terug zijn voor etenstijd en je weet wat je moet doen om binnen te mogen. Ik hou van je!

(In het bos zijn prins Bastian en ‘zijn’ mannen aan het jagen wanneer ze een flits van Siegfried opmerken. Bastian gaat achter het ‘hert’ dat hij denkt gezien te hebben aan.)

P: Heb je dat gezien?

Be: Wat?

P: Ik denk dat het een hert was. Ik ga er achteraan. Blijf hier. We willen het niet doen schrikken.

Be: Maar uwe hoogheid u kunt niet alleen… . En toch gaat hij weer alleen.

(Bastian komt terug.)

P: Verdorie.

Be: Gemist?

P: Het was al weg voor ik de kans kreeg om het neer te schieten.

Be: Volgende keer meer geluk, uwe hoogheid. Het moet wel een uitzonderlijk hert zijn. Oh nee, ik ken die blik.

Be2Wat betekent die blik?

Be: Hij is vastberaden om dat beest te vangen.

Be2: Niet meer vandaag hoop ik.

P: We keren terug.

Be1 en2: oef… .

Be: Niet vandaag nee, maar morgen en de dag daarna en daarna tot hij het gevangen heeft.

Be2: Oh nee.

(Siegfried is terug in het hutje.)

C: Was het leuk? Ik weet dat het opnieuw bessen zijn voor lunch. Heb jij iets beters gezien? Ik zoek het later wel. Ok?

(Prins Bastian ziet de volgende dag dat het hert een jongen is. Hij volgt hem tot aan het hutje.)

P: Dat is onmogelijk. Wat spook een jongentje in zijn eentje uit in het bos? Domme jongen, ik kon je neergeschoten hebben.

(Bastian komt terug bij zijn mannen).

P: Ik was niet opzoek naar een hert.

Be: Het spijt me uwe hoogheid, we vinden wel een ander dier waar je op kunt jagen.

P: Het was een jongen.

Be2: Een jongen? Wat doet een jongen in dit bos.

P: Dat vroeg ik me ook af. Hij woont in het oude jagershuisje samen met een meisje. Ik ga er morgen heen.

(De volgende dag aan het hutje. Celia zwaait Siegfried uit en gaat dan naar binnen.)

C: Saluut. Voorzichtig zijn.

(Na een paar minuten klopt Bastian drie keer op de deur van de hut. Celia doet de deur open en schrikt hevig.)

C: Ben je al terug, was het niet…

P: Wees niet bang.

C: Wie ben je en wat doe je hier?

P: Dat kan ik evengoed ook aan jou vragen. Dit is mijn huisje, weet je.

C: Het spijt me meneer, ik ben hier zo weg. Laat me erdoor.

P: Je hoeft van mij geen schrik te hebben en je moet hier niet weg. Ik ben alleen een beetje nieuwsgierig. Waarom woon je hier met je…?

C: Broertje. We konden niet meer thuis blijven wonen.

P: Waarom niet?

C: Wie wil dat weten.

P: Mijn excuses. Ik ben Bastian, prins Bastian.

C: Het spijt me uwe hoogheid dat ik zo onbeleefd was.

P: Heeft u blauw bloed?

C: Misschien, waarom vraagt u dat?

P: Je maakte een reverence in plaats van een volledige buiging.

C: Mijn vader was een graaf.

P: Van welk graafschap? Ik zie dat je me nog steeds niet vertrouwd maar ik beloof je… .

Be: Uwe hoogheid?

C: Heb jij ze naar hier geleid? Dat was heel onbedachtzaam van je, Siegfried. Dit konden gemakkelijk stiefmoeders mannen zijn geweest.

P: Behandelt uw stiefmoeder u slecht juffrouw?

C: Slecht is zacht uitgedrukt.

P: Hoe zou u het vinden om met ons mee te gaan naar het koninklijk paleis juffrouw… .

C: Celia de la Rose en dit is Siegfried de la Rose 4de graaf van Tournesol.

P: Uw vader was de graaf van Tournesol? Ik herinner me hem van toen ik klein was. Het was een goede man.

C: Ja.

P: Mijn moeder zal u met plezier ontvangen, mejuffrouw. Kan je broertje niet spreken?

C: Hij werd ziek nadat hij van een vervuild meer had gedronken. Sindsdien is hij zijn stem kwijt.

P: We zullen er een dokter naar laten kijken.

(Celia en Siegfried gaan mee naar het paleis. Bij het paleis staat Brunhilde haar oom op te wachten. Ze rent naar hem toe en Bastian tilt haar op en draait haar rond).

Br: Bastian! Wat heb je gevangen?

P: Hallo. Dit is mijn nichtje Brunhilde. Brunhilde dit zijn juffrouw Celia en haar broer de jongeheer Siegfried.

Br: Aangenaam kennis te maken.

P: Zij woonden in het bos.

Br: In het bos?

(Brunhilde neemt Siefried bij de arm en loopt er mee weg.)

Br: Maar is het daar niet zeer gevaarlijk? Wil je me er over vertellen?

P: Siegfried kan niet spreken.

Br: O. Wil je het domein zien? Sieg…?

(Celia wil achter haar broer aanlopen. Bastian houdt haar tegen.)

P: Laat ze maar. Edgar zal je naar je kamer brengen. Dienstmeisjes zullen je helpen met je bad. Tijdens het diner stel ik je aan mijn moeder voor en Celia… 

C: Ja?

P: Je hoeft niet bang te zijn dat iemand je hier kwaad doet.

C: Bedankt, uwe hoogheid.

(Even later in de troonzaal. Bastians moeder zit op de troon.).

M: Toen je zei dat je ging jagen dacht ik dat je op dieren bedoelde. Waar zat je met je gedachten? Iedereen kan zeggen dat zij de dochter van de 3de graaf van Tournesol is.

E: Uwe hoogheden, mag ik u voorstellen juffrouw Celia de la Rose.

P: Ze is te vroeg.

C: Uwe hoogheden.

M: Het is alsof ik naar een geest kijk. Heeft iemand je ooit vertelt hoeveel je op je moeder lijkt mijn kind? Kom wat dichter. Ongelofelijk. Ik was een goede vriendin van haar, weet je. Jammer dat ze zo vroeg gestorven is.

C: Ik ken haar niet zo goed.

M: O, mijn kind ze was dol op zingen. Doe jij dat ook graag? Bas, we zien je bij het diner.

(Maanden later. Celia, Bastian en de koningin lopen in de tuin).

P: Moeder, we zien je tijdens het avondeten.

M: Nou ja zeg.

(De koningin wandelt gespeeld verontwaardigd weg.)

P: Celia, ik hou van je.

C: Ik hou ook van jou, Bas.

(Bastian gaat op één knie zitten.)

P: Wil je dan mij de eer doen mijn vrouw te worden?

C: Ja.

(Celia en Bastian zijn getrouwd. Ze vertrekken op huwelijksreis. Als ze langs huizen passeren staan mensen hen zwaaiend op te wachten).

M: Saluut. Veel plezier op jullie huwelijksreis. Ik zal goed voor Siegfried zorgen. Dag kinderen. O, ze worden toch zo rap groot.

(Onderweg komen ze langs het huis van Celia’s stiefmoeder).

F: Waarom moeten we op de prins begroeten?

S: Omdat we nog steeds blauw bloed hebben Fula. En de nieuwe prinses zal ons misschien uitnodigen op het kasteel.

C: O, nee rij door alsjeblieft!

(Fula en de stiefmoeder zien Celia in de koets zitten).

F: Was dat…?

S: Nee, dit kan niet waar zijn. Uit alle mensen!

(Celia verstopt zich vlug achter Bastian. Wanneer ze verder rijden komt ze vanachter Bastian vandaan).

P: Wie was dat? Gaat het Celia je ziet er bleek uit.

C: Dat was mijn stiefmoeder. Nu weet ze dat ik nog leef.

P: Maak je geen zorgen schat ze kan niets meer tegen je doen.

C: Ik hoop het.

(in het huis van Santannach en Fula.)

F: Wat doen we nu? Ik kan niet verdragen dat dat kreng er met de prins vandoor is.

S: Stop met zeuren Fula. Ik heb een plan. We moeten gewoon het juiste moment afwachten.

(Enkele weken later op het kasteel.)

C: Ik heb zin in een partijtje ‘Ginds’.

P: Nu?

(Iedereen gaat zitten. Celia staat vooraan.)

C: Ik begin.

P: Ik… draagt… een kind. Je draagt een kind! Wat!

M: Proficiat, laat de klokken luiden Edgar.

(Siegfried kijkt niet begrijpend naar Brunhilde die hem omhelst).

Br: Je wordt een nonkel.

(Celia’s stiefmoeder hoort de klokken).

S: Dat is ons teken. Over negen maanden krijgt die gierige pin de rekening gepresenteerd.

(Negen maanden later. Bastian staat ijsberend te wachten op de geboorte van zijn kind.).

M: Blijf daar Bastian. We halen je wanneer ze klaar is om je te ontvangen. Wat duurt er zo lang?

(Bastian mag naar de kamer van zijn vrouw gaan.)

C: Bas, zeg hallo tegen je zoon…

P: Ik heb een zoon?

C: en je dochter.

P: Twee? O, Celia.

(Siegfried wijst trots naar zichzelf en dan naar de baby’s .)

C: Ja, ze lijken op jou Siegfried.

M: We laten de kersverse ouders even alleen met hun kroost. Hoe heten ze?

C: Ik dacht aan James voor de jongen, naar je vader. En dan Jane voor het meisje.

P: Hi, prins James Siegfried II en prinses Jane Annabelle. Gelukkig hebben we meteen twee nieuwe dienstmeisjes aangenomen.

(Enkele dagen later. De twee dienstmeisjes brengen Celia naar de kelder voor haar bad. Ze dragen sluiers waardoor Celia niet ziet dat ze eigenlijk haar stiefmoeder en stiefzus zijn).

S: Komt u maar verder uwe hoogheid. Een bad zal u deugd doen.

C: Waarom moeten we helemaal naar de kelder Sanne?

S: In de kelder is het heerlijk rustig en het water blijft er beter warm.  Deze kant op. Is het badwater niet te heet. Het is zalig.

(Fula steekt Celia met een mes).

C: Aaaa.

S: Genoeg. Straks vloeit er te veel bloed. Hierlangs.

(Via een geheime hang brengen ze Celia’s levenloze lichaam naar buiten).

F: Moeten we ze helemaal begraven, moeder?

S: Natuurlijk moeten we… er komt iemand aan. Vlug, gooi ze naar beneden. We begraven haar later.

(Celia rolt van de berg naar een riviertje. Haar lichaam gaat mee met de stroming. Fula heeft de plaats van Celia ingenomen in het bed. Ze draagt een sluier om haar gezicht te verbergen.)

P: Hoe bedoel je ze is ziek. Daarstraks zag ze er nog kerngezond uit.

(De prins wil in de kamer binnengaan).

S: Dat zou ik niet doen uwe hoogheid. We weten nog niet wat het is maar de rode bolletjes op haar huid zien er besmettelijk uit. Bovendien is ze nu aan het rusten. Maak u zich geen zorgen uwe hoogheid, wij zullen voor haar zorgen.

P: Ik verwittig de dokter.

S: Dat heb ik al gedaan uwe hoogheid, hij is onderweg.

P: Stel me onmiddellijk op de hoogte als hij langs is geweest.

S: Komt in orde uwe hoogheid.

(Bij de rivier komt een monnik langs. Hij ziet het lichaam van Celia liggen en neemt haar mee op zijn paard).

Mo: Wat is dit? O, mijn God! Kom mijn kind.

(Twee weken later. Prins Bastian probeert de kamer van zijn vrouw in te komen).

S: Uwe hoogheid!

P: Ik wil haar zien!

S: Maar dat is niet wijs uwe hoogheid de dokter heeft gezegd,… .

P: Het kan me niet schelen wat de dokter heeft gezegd. Ik wil  mijn vrouw zien. Het is twee weken geleden dat ik de moeder van mijn kinderen heb gezien.

S: Goed dan. Laat me haar dan eerst presentabel maken.

P: Celia? O liefste.

S: Spreken doet pijn uwe hoogheid.

P: Waarom draagt ze een sluier?

S: Ze wilt niet dat u de bulten in haar gezicht ziet uwe hoogheid.

P: O Celia voor mij zal je altijd de mooiste vrouw op aarde blijven met of zonder bulten maar als je je zo comfortabeler voelt. De kinderen missen… .

B: Zusje?

P: Kom binnen Siegfried.

S: Maar de kans op besmetting…?

P: Kan niet zo groot zijn aangezien u nog niet ziek bent geworden.

B: Zusje, ik heb Brunhilde vandaag het meertje laten zien waar je zo dol op bent.

P: Siegfried je praat!

B: Het komt en gaat maar waarom zegt ze niets?

P: Het spreken doet pijn volgens haar dienstmeid Sanne, niet waar?

B: Maar… .

(Siegfried herkent Sanne als zijn stiefmoeder. Hij wil het zeggen maar wordt onderbroken). 

S: Hare koninklijke hoogheid heeft genoeg bezoek gehad voor vandaag. Ze moet rusten.

(Siegfried probeert het uit te leggen aan de prins).

P: Wat is er Siegfried? Ben je je stem al opnieuw kwijt? Maak je geen zorgen, ze komt wel weer terug. Ik moet nu naar stal. Ik zie je later bij het diner.

S: Dat was op het nippertje.

F: Wat? Alles ging toch goed. De prins denkt echt dat ik zijn vrouw ben. Wil je nog wat brood voor me halen moeder?

S: Jij dom wicht, ik had het over dat rot jong. Net nu hij gezien heeft wie ik ben krijgt hij zijn stem terug. Gelukkig verloor hij ze weer. We moeten van hem af zien te raken voor hij de prins vertelt wie ik werkelijk ben.

F: Maar hoe doen we dat?

S: Leg dat brood neer, straks kan je niet meer in de kleren van de prinses. Ik heb een plan. Pas op addergebroed.

 

(Celia is naar een klooster gebracht. Daar vecht ze voor haar leven. In haar dromen rent ze weg van een monster en schreeuwt ze om Siegfried, Bastian en James en Jane).

(Ondertussen in het paleis).

Kin: Uwe hoogheid! Uwe hoogheid, de kinderen zijn weg.

P: Hoe bedoel je ze zijn weg?

Kin: Ik deed een dutje omdat de kinderen ook lagen te slapen. Toen ik wakker werd lagen ze niet in hun wiegjes. Iemand moet ze terwijl ik sliep meegenomen hebben.

P: Wachters, doorzoek het kasteel, ze kunnen niet ver zijn.

S: Wat is dat voor een kabaal? Het verstoort de rust van uwe hoogheid.

P: Iemand heeft de kinderen uit hun wiegjes gehaald. We weten niet waar ze zijn.

S: O, jee het kan niet waar zijn.

P: Als u iets weet juffrouw Sanne zeg het dan meteen ik heb geen tijd voor getreuzel.

S: Ik hoorde uw schoonbroer toevallig tegen zichzelf zeggen dat hij de kinderen uit de weg wilde ruimen. Hij houdt ze verantwoordelijk voor de zwakke gezondheid van uw vrouw.

P: Dit is kletspraat, wanneer heeft u zoiets gehoord?

S: Net nadat hij wilde laten horen aan uwe hoogheid dat hij weer kon praten.

P: U zult het wel verkeerd begrepen hebben. Sanne ga naar binnen en zorg dat mijn vrouw dit niet te horen krijgt. Ik wil niet dat ze van streek raakt in haar toestand. Natuurlijk uwe hoogheid.

P: Brunhilde, heb jij Siegfried gezien.

Br: Nee al een tijdje niet meer. Hij was nogal verdrietig omdat hij zijn stem opnieuw niet kon gebruiken. Waarom zoek je naar hem? Zou je niet naar de kinderen moeten zoeken.

P: Ik ben bang dat ze wel eens bij hem kunnen zijn.

Br: Bang? Voor wat?

W: Uwe hoogheid!

(Een wachter vindt Siegfried versuft buiten in de kou. Jane en James liggen naakt in zijn armen).

P: Siegfried wat heeft dit te betekenen?

(Siegfried gebaart wanhopig dat hij het niet weet). 

P: Hoezo je weet het niet? Je bracht mijn jonge kinderen naar buiten in de kou. Wat probeer je daarmee te bereiken? Probeer je ze soms te doden? Het komt wel heel goed uit dat je weer niet kan spreken. Ron, haal een dokter. Brunhilde neem de kinderen mee naar binnen. Zorg dat ze het goed warm krijgen. Siegfried jij komt met mij mee.  Jij blijft in je kamer tot ik weet wat ik verder met je aan moet. Rafael, zorg dat niemand in of uit zijn kamer gaat zonder mijn toestemming. Ja, uwe hoogheid.

(In de kamer van de prinses).

F: Ons plan heeft gewerkt.

S: Niet zo goed als ik gehoopt had. De prins is verschrikkelijk mild voor de jongen die zijn kinderen wilde doden. Ik hoopte dat hij hem zou terechtstellen zodat ik niet nog eens mijn handen moest vuil maken. Nou, goed nu hij afgezonderd zit kan hij tenminste niet gaan rondbazuinen wie wij zijn.

F: Maar hoe ruimen we hem nu uit de weg moeder?

S: Net als zijn vader. We laten hem een beker met vergiftigde wijn drinken en wanneer hij dood teruggevonden wordt maken we iedereen wijs dat hij zelfmoord heeft gepleegd. Hij kon het niet verdragen dat hij gefaald heeft in zijn missie de kinderen te doden.

F: Dat is briljant moeder. Mag ik nu even naar buiten? Het is hier om te stikken.

S: Ben je gek! Natuurlijk niet jij domme gans.

(In het klooster.)

Z: U bent wakker. Het is een mirakel. Rustig aan.

C: Waar ben ik?

Z: U bent in het klooster Amor Dei. Pater Francis heeft je hierheen gebracht nadat hij je op de oever van de rivier had gevonden. Kan je me vertellen hoe je heet?

C: Ik… weet het niet. Ik weet niets meer.

Z: Dat is heel normaal meisje. Je hebt een harde klap gehad. Het is een wonder dat je nog leeft. Bijna twee weken heb je tussen leven en dood gezweefd, werkelijk een wonder. We zullen je voorlopig Maria noemen omdat Onze Lieve Vrouw onze gebeden heeft verhoord.

(Brunhilde komt binnen in de kamer van Siegfried. Hij probeert met een touw van lakens door zijn raam te ontsnappen).

Br: Probeer je te vluchten? Dat is geen goed idee Siegfried, je lijkt nog meer schuldig zo. Tenzij je echt schuldig bent.

(Siegfried kijkt boos naar Brunhilde).

Br: Kijk niet zo boos naar me. Ik weet dat je geen vlieg kwaad doet maar waarom sla je dan op de vlucht? Het is te ingewikkeld om in gebarentaal uit te leggen is het niet? Goed, welke reden je ook hebt om te vluchten, het zal wel een goede reden zijn. Kom, maak plaats, ik ga met je mee.

(Siegfried schudt hevig zijn hoofd).

Br: O, jawel, probeer me maar eens te stoppen. Kijk, zodra Bastian merkt dat je weg bent zal hij je poster overal verspreiden en niemand zal je meer onderdak willen bieden. Ik weet echter één persoon die ons met open armen zal ontvangen. Grootmoeder. Ken je de weg naar grootmoeders kasteel? Dat dacht ik al. Dus mag ik?

(Siegfried wijst naar Brunhilde en dan naar de deur). 

Br: Hoe ik binnen ben geraakt? Siegie, ik ben nog steeds prinses Brunhilde Katharina Eleonora Josefina Charlotte dochter van de koning van Twin Wish. Als ik zeg dat ik naar binnen wil kan niemand mij dat weigeren.

(In het klooster).

Z: U ziet er prachtig uit in de jurk van zuster Dominique.

C: Bedankt.

Z: Kom, ik zal je helpen.

C: Bedankt.

Z: Geen dank lieve. De zon zal je goed doen. Misschien helpt het om je geheugen terug te krijgen.

C: Ik hoop het.

Z2: Moeten we haar vertellen over de namen die ze uitspreekt in haar slaap?

Z: We laten dat beter aan pater Francis over. Waar is hij trouwens?

Z2: Hij is naar het koninklijk paleis geroepen om de biecht van de prins af te nemen.

Z3: Er zijn bezoekers.

Z: Laat ze binnen in de ontvangstruimte, ik kom zo dadelijk. We hebben nog nooit zoveel bezoek gehad in tien jaar.

Z2: Ik hou wel van een beetje afleiding.

Z: Zuster!

(In de kapel van het paleis. Bastian en Pater Francis zitten in de biechtstoel).

Mo: Zeg het maar mijn zoon.

P: Ik… zou u gewoon naast mij willen komen zitten vader? Ik heb gewoon nood aan een babbel met iemand die wijzer is dan ik.

Mo: Ik weet niet of ik wijzer ben dan u, uwe hoogheid, maar met de hulp van Onze Lieve Heer… .

P: Mijn vrouw Celia is al weken ziek. De dokter lijkt geen verklaring voor haar ziekte te hebben.

Mo: Heb je moeite met het trouw blijven aan je vrouw nu ze haar echtelijke plicht niet meer kan vervullen?

P: Nee, dat is het niet. Ze laat me gewoon steeds minder bij haar omdat ze bang is dat ik besmet zal raken. Ze heeft haar kinderen al een hele tijd niet meer gezien. Ik weet dat ze ons weert om ons te beschermen maar ik wil er voor haar zijn. Ik word er hoorndol van. Ik heb het zelfs uitgewerkt op haar broertje.

Mo: Heeft u hem pijn gedaan, uwe hoogheid?

P: Nee, ik heb hem in zijn kamer opgesloten omdat ik dacht dat hij mijn kinderen kwaad wilde doen. Nu weet ik zelfs niet meer waar hij is. Hij is door het raam gevlucht met mijn nichtje.

Mo: Van wat ik hoor uwe hoogheid, houdt u zich behoorlijk goed in deze omstandigheden.

P: Dat is het nu net, ik heb het gevoel dat ik er ieder moment onder door kan gaan. Dat mag niet gebeuren ziet u, mijn James en Jane hebben me nodig.

Mo: Jane en James?

P: Mijn kinderen. Ze zijn nog geen maand oud.

Mo: Is er iemand die voor hen zorgt, nu hun moeder ziek is?

P: Hun min zorgt al sinds hun geboorte voor hen.

Mo: Hadden ze bij hun geboorte nog iemand anders die voor hen zorgde? Een jonge vrouw misschien?

P: Nee, waarom vraagt u dat?

Mo: Ach zomaar. Uwe hoogheid, ik denk dat een ritje door het bos u goed zal doen.

P: Werkelijk?

Mo: Ja, Onze Lieve Heer vertelt me dat het tijd is voor een ritje.

P: Als hij het zegt… .

(Brunhilde en Siegfried die uit het paleis zijn gevlucht komen in de tuin van het klooster. Celia staat ondertussen in de tuin te genieten van de zon).

B: Zie ik dat nu goed? Celia wat doe jij hier? Het is door onze stiefmoeder, is het niet? Ik wist wel dat ik dat onmens in het kasteel gezien had.

C: Het spijt me, moet ik u kennen?

B: Celia, ik ben het Siegfried. En hoor ik kan weer praten.

C: Ik… het spijt me.

B: Wat is er met haar aan de hand? Ze herkende me niet.

Z: Kent u onze Maria, jonge heer?

B: Maria? Dat is Celia mijn zus. Prinses Celia van Twin Wish om precies te zijn.

Z: O, jee we dachten al dat ze iemand belangrijk moest zijn. We vonden haar drie weken geleden zwaar afgetakeld op de oever van de rivier. Nu is ze terug op de been maar ze is helaas haar geheugen kwijt. Waarom heeft er niemand naar de prinses gezocht?

B: Omdat er in het kasteel een bedriegster haar plaats heeft ingenomen. We moeten dit meteen aan Bastian vertellen.

Br: We waren hem al van plan te vertellen dat je stiefmoeder in het kasteel was toen je je stem terugkreeg maar we raakten verdwaald, weet je nog. Zuster, kan u ons de weg naar het paleis tonen?

Z: Natuurlijk, maar hoe moet het dan met Maria? Ik bedoel Celia.

(Bastian en Francis arriveren bij het klooster).

P: Waarom brengt u mij naar het klooster Vader?

Mo: Hierlangs uwe hoogheid.

(Francis neemt Bastian mee naar de tuin).

P: Siegfried en Brunhilde? Wat doen jullie hier.

B: Je bent net op tijd, Bastian. Mij stiefmoeder is in het paleis en die vrouw die zich voordoet als mijn zuster is niet… .

P: Celia? Hoe?

B: Zoals ik je probeerde te vertellen Bastian de vrouw in het paleis is een bedriegster.

Z: Wij vonden Celia, ik bedoel uwe hoogheid, zwaar gewond op de oever van de rivier. Ze heeft hier 3 weken gevochten voor haar leven. Ze kan weer opstaan maar ze is haar geheugen kwijt. Doet u dus alsjeblieft voorzichtig.

P: Celia?

C: Goeie dag. Bent u ook een pater zoals vader Francis?

P: Nee, ik… .

C: O het spijt me, ik zou u ook moeten kennen.

B: We kunnen haar hier niet laten.

P: Maar we kunnen haar ook niet tegen haar wil meenemen. Voor haar is het alsof ze met vreemden meegaat.

(Celia neuriet een liedje. Siegried begint mee te zingen).

B: Ik ken dat liedje. Mijn moeder zong het altijd voor Celia en Celia zong het altijd voor mij als ik verdrietig was.

P: We moeten gaan.

C: Siegfried! Broertje, je kan praten.

B: Zusje?

C: Nu herinner ik me alles weer.

P: Celia?

C: O mijn lieve Bastian hoe kon ik je ooit vergeten?

(Siegfried, Brunhilde, Bastian en Celia komen aan bij het paleis. Er staat een koets voor de deur. Het is de koets van Bastians broer de koning van Twin Wish en de vader van Brunhilde).

P: Ik geloof dat er iemand op bezoek is.

Br: Papa! Mijn lieve dochter.

K: Ik heb je gemist. En Kasper ook.

(Kasper is de verloofde van Brunhilde. Hij trekt zijn neus op als de koning dit zegt).

K: Bastian, broer je bent me uitleg verschuldigd. Ik ben zo vlug mogelijk gekomen nadat ik Brunhildes vreemde brief kreeg. Normaal gesproken zou ik er niet zoveel aandacht aan hebben besteed want Brunhilde zit altijd met haar hoofd in de wolken, maar nu was er toch iets anders. O, vrouwe Celia, u bent een plaatje. Ik ben blij om te zien dat u terug genezen bent. Komen jullie net terug van een ritje?

P: Broer, als je mond even zou stilstaan dan kan ik vertellen dat er inderdaad vreemde dingen op het paleis gebeurd zijn. Als je me nu wilt excuseren ik heb een appeltje te schillen met een kreng en haar dochter. We leggen het je wel later uit.

K: Wel, het is een mooie dag voor een executie.

Br: Papa!

K: Ik maak maar een grapje pluimstaart.

(Bastian stormt de kamer van de prinses in.)

S: Uwe hoogheid!

P: Uw vreselijk spel is uit.

S: Celia?

C: Hallo stiefmoeder.

S: Maar ik dacht… .

C: Dat ik dood was? Zoals je kan zien ben ik springlevend.

F: Moeder!?

S: Zwijg. Proficiat, je was sterker dan ons. Als je ons wilt doden doe het dan nu.

F: Moeder!

C: Nee, ik ga je nu niet doden. Jullie zullen een eerlijk proces krijgen. De koning zal beslissen wat jullie straf zal zijn. Wachters! Haal ze hier weg. O, mijn kindjes. Het is voorbij.

P: Ik beloof je dat ik me nooit meer zo laat bedriegen lieve.

C: Shuuut.

P: Ik hou van je Celia.

C: Ik hou ook van Bastian.

(Siegfried bedekt zijn ogen als hij Bas en Celia zit kussen.)

C: Siegfried doe niet zo kinderachtig en kom hier.

B: We hebben het gehaald zuster, we zijn veilig.

C: We hebben het gehaald broer.

 

einde

 

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

Liesbeth
14 okt. 2018 · 0 keer gelezen · 1 keer geliket