Liesbeth

Gebruikersnaam Liesbeth

Teksten

de kunst van de liefde aflevering 1

TEASER FADE IN: ENT. KLASLOKAAL – DAG- VERLEDEN  ELAINE zit in de klas. De leerkracht deelt blaadjes uit. LEERKRACHT Dit zijn de contactgegevens van jullie pennenvriend in Frankrijk. Als je vanmiddag thuiskomt stuur je meteen een mailtje. Dit doe je elke dag tot het einde van de maand. (in Frans) Iedereen begrepen? De bel gaat. De kinderen lopen uit het klaslokaal. ENT. HUIS JONGE ELAINE – DAG Elaine zit aan de computer. JONGE ELAINE Mama, kan je me helpen? LUNA komt er bij staan. JONGE ELAINE (V.O.) “(in Frans) Dag Simon, Mijn naam is Elaine. Ik ben 11 jaar oud. Ik woon in Rubia. Dat is een koninkrijk tussen Nederland, Frankrijk, Luxemburg en Duitsland. Ons symbool is de Fenix. Ik stak een tekening ervan in de bijlage. We wonen dicht bij de koninklijke familie” FADE-OUT: EINDE TEASER SCENE 1 FADE IN: EXT. HUIS OUDERS LUNA – NACHT- VERLEDEN Een taxi staat voor het huis. Luna’s vader RICHARD doet de deur open. RICHARD Luna? LUNA Pap. KRISTINA (O.S.) Wie staat er aan de deur, Richard? De mama van Luna KRISTINA komt erbij staan en kijkt Luna hooghartig aan. LUNA Mam. KRISTINA Sorry, we praten niet met vreemdelingen. Kristina wil de deur dichtdoen. RICHARD Kristina! Het is onze dochter. KRISTINA Jòuw dochter rende weg van huis en liet 4 jaar niets meer van zich horen. Luna heeft tranen in haar ogen. LUNA Het spijt me echt mama. Ik weet dat wat ik gedaan heb verkeerd is maar ik wil opnieuw beginnen. Ik wist niet waar ik anders naartoe kon. RICHARD Je kan in je oude kamer slapen. KRISTINA Dat kan ze niet. We gebruiken het nu als bergruimte. RICHARD Er staat niet zoveel in. Het kan gemakkelijk ergens anders geplaatst worden. KRISTINA Dan moet jij dat maar doen. Kristina loopt naar binnen. LUNA Dank je papa, we staan voor eeuwig bij je in het krijt. RICHARD We? Luna loopt naar de auto en haalt er haar slapende zoontje, JONATHAN uit. De vader betaald de taxichauffeur. Ze gaan naar binnen. INT. HUIS OUDERS LUNA - NIGHT Luna legt haar kindje op de zitbank. Haar mouw kruipt omhoog en blauwe plekken worden zichtbaar. Ze doet haar mouw vlug naar beneden. RICHARD Wie is dat? LUNA Dit is Jonathan. Ik kreeg hem 2 jaar geleden. Hij is zeer levensluchtig maar valt als een blok in slaap in de auto. RICHARD jij was vroeger ook zo. Kristina komt terug in de kamer. Ze neemt Jonathan van de bank in haar armen. KRISTINA je kamer is klaar. RICHARD ik dacht dat ik dat moest doen? KRISTINA ik kan mijn kleinkind toch niet op de zetel laten slapen? Kristina neemt Jonathan mee naar de slaapkamer. KRISTINA Kom kleintje, ik ben je Oma.   FADE-OUT: EINDE SCENE 1 SCENE 2 FADE IN: EXT. BEGRAAFPLAATS - DAG Het grafzerk van Richard en Kristina komt in beeld. Elaine legt bloemen bij het graf en gaat dan naast Luna staan die in een rolwagen zit. Ze doen allebei een gebed en Elaine duwt Luna naar de uitgang. LUNA bedankt om me naar hier te begeleiden. ELAINE Ik had het je toch beloofd, mama. Bovendien is het al een eeuw geleden dat ik het graf van Oma en Opa heb bezocht. Ze hebben zoveel voor ons gedaan, hen een keer bloemetjes brengen is het minste dat ik voor hen kan doen. En ik had nu toch een uurtje vrij. LUNA Waaraan heb ik zo’n goede dochter verdiend? Maar ik wil niet dat ik je teveel vermoei met mijn grillen. Je doet al 2, soms 3 jobs dat ik niet nog eens je vrije tijd moet afnemen. Elaine gaat op haar hurken zitten op ooghoogte van Luna. ELAINE Mama, dat doe je toch niet! Je weet dat je me nooit tot last kan zijn. Elaine gaat rechtop staan en duwt Luna verder. LUNA Waar werk je nu eigenlijk ’s nachts en ’s morgens? ELAINE Ah, ik wil je eigenlijk daarvoor nog bedanken. Dankzij jou goede connecties heb ik een goed betaalde schoonmaak job in het paleis kunnen veroveren. INT. APPARTEMENTSGEBOUW LIFT- DAG Ze komen aan in het appartementsgebouw en nemen de lift naar boven. LUNA Een schoonmaak job in het paleis? Is dat niet te lastig? Het paleis is gigantisch! INT. APPARTEMENT ELAINE/LUNA- DAG Ze gaan het appartement binnen. Ze begroeten Jules die het ontbijt heeft klaargezet. Elaine brengt haar mama naar de ontbijttafel en gaat ernaast zitten. ELAINE Mama, ik moet niet het hele kasteel schoonmaken. We krijgen elk onze vleugel. Bovendien is de job een verademing naast mijn ander werk. Er is niemand die me op mijn vingers kijkt of aan mijn oren zaagt. LUNA En heb je de koninklijke familie al ontmoet? ELAINE Ik betwijfel of iemand met een royaal leven voor 8u uit zijn bed komt. Bovendien kom ik als ‘groentje’ niet eens in de buurt van de vertrekken van de hoogheden. Ik mag er niet op hopen dat ik er de prins op het witte paard zal tegenkomen. FADE-OUT: EINDE SCENE 2 SCENE 3 FADE IN: ENT. AANKOMSTHAL LUCHTHAVEN - DAG TRISTAN komt aan in de inkomhal van de luchthaven. Hij doet zijn zonnebril af, kijkt opzij en glimlacht. ENT. VIPRUIMTE LUCHTHAVEN- DAG Rond een kamer staan fans met spanborden. De bodyguards houden hen op afstand. Tristan wordt er doorgelaten. De prins, DOMINIC zit in een zeteltje iets te drinken. Ze omhelzen elkaar. TRISTAN Dat is lang geleden! Kwam je niet een dag na mij terug thuis? DOMINIC Dat is zo naar de pers gecommuniceerd zodat ze me niet zouden opwachten. Blijkbaar heeft iemand ons plannetje gelekt. De prins kijkt alsof hij het verschrikkelijk vindt. TRISTAN Kom, kom, uwe hoogheid nu je terug bent zal je hier moeten aan wennen. DOMINIC Om eerlijk te zijn had ik helemaal nog geen zin om terug te komen. TRISTAN Ik ken dat gevoel. DOMINIC Waarom ben je dan teruggekomen? Niemand dwingt jou om een koninkrijk te leiden. TRISTAN Nana fluisterde me dat een zekere prins me wel eens nodig zou kunnen hebben bij zijn terugkeer. DOMINIC Dat is heel nobel van je. TRISTAN En mijn geld was op. DOMINIC Daarom dat je voor de positie van mijn kamerheer hebt gesolliciteerd. TRISTAN Prins- Assistent DOMINIC Ik dacht dat broers elkaar onvoorwaardelijk helpen. TRISTAN Broers in hart, maar niet met dezelfde status en financiën. DOMINIC Ik ben zeker dat Nana, je zo veel bonussen heeft, dat je na 1 maand al op pensioen kan. TRISTAN Ik weet het, maar geef toe, wie is er beter voor de job dan ik? Wie kent als geen ander jou en de Beau Monde het best? DOMINIC Als je er op staat. Begin dan maar door mijn afleiding te zijn. TRISTAN Afleiding? Tristan gaat verkleed als prins, met een zonnebril en hoed op door de mensenmassa. De prins komt later uit de kamer en volgt hen zonder de aandacht te trekken van anderen. FADE-OUT: EINDE SCENE 3 SCENE 4 FADE IN: INT. BEDIENDEVERTREKKEN PALEIS - NACHT Elaine doet haar werkkledij aan. MIRANDA de huishoudster geeft haar instructies. ELAINE Goede morgen! MIRANDA Anne is ziek, dus jij neemt haar vertrekken over. Ik ben in de buurt als je vragen hebt. FADE IN: INT. PORTRETTENHAL PALEIS- NACHT Elaine kuist de vertrekken. Ze heeft muziek in haar oren en neuriet mee. Ze staat af en toe stil bij de schilderijen die ze tegenkomt. ELAINE Jij kijkt nogal zuur zeg! De schilder deed anders een magnifieke job om je op doek te krijgen. FADE IN: INT. KUNSTWERKENHAL ‘DE LEEUW’ PALEIS – NACHT Elaine heeft veel bewondering voor de kunstwerken die in de hal staan/hangen. Ze blijft stilstaan bij een schilderij van een man met een brandende fakkel en vrouwengezicht. ELAINE “Elaine van (in Pools) De Leeuw” FADE IN: INT. SALON NAAST SLAAPKAMER NANA – NACHT Dominic stap de kamer binnen, NANA zit in de zetel met een kopje thee. NANA Goede morgen kleinzoon! Kan je niet slapen? DOMINIC Eindelijk heb ik rust en toch kan ik niet slapen. Het zal wel de jetlag zijn. Waarom ben jij zo vroeg op? NANA Op mijn leeftijd heb je niet veel slaap meer nodig. Zin in een kopje thee, of iets straffers? DOMINIC Nee dank je, ik denk dat ik maar weer naar mijn slaapkamer ga om nog een paar uurtjes rust te vinden voor ik weer uit de veren moet. NANA Veel succes! FADE IN: INT. GANG NAAST SALON – NACHT Dominic komt de hang op, waar hij Elaine ziet, die aan het kuisen en zingen is. Zij heeft hem niet gezien. De prins kijkt naar haar. DOMINIC (tegen zichzelf) Alsof ik met die herrie zou kunnen slapen! Elaine klimt op een ladder om het plafond te kuisen. Ze valt bijna naar beneden. De prins houdt haar tegen door een hand op haar kont te leggen. ELAINE Bedankt. Elaine kijkt achter zich en ziet dat het een man is. ELAINE Zou je nu mijn kont willen loslaten? Dominic neemt meteen zijn hand weg. DOMINIC Ik wou je alleen maar helpen. ELAINE Dank je, maar nu kan je verder gaan met je job, zodat ik kan verder gaan met de mijne. DOMINIC Dat gaat moeilijk als je zoveel herrie maakt. ELAINE Excuseer? Wie denk je wel dat je bent? (tegen zichzelf) Eerst zijn hand op mijn kont leggen en nu mijn zangkunst beledigen. De huishoudster, Miranda komt poolshoogte nemen. MIRANDA Lukt het een beetje Elaine? ELAINE Het ging prima, tot meneer hier me stoorde. DOMINIC je viel bijna van de ladder, ik heb je gered. ELAINE Dat heeft je nog niet het recht om je hand op mijn kont te leggen of mijn zangstem te beledigen. De huishoudster schrikt als ze ziet dat Dominic voor hen staat. MIRANDA Uwe hoogheid! (al ratelend)  Neemt u ons niet kwalijk. Elaine is nog niet zo lang in dienst. Ze kuist meestal niet zo dicht bij de koninklijke suites. Als u haar wilt ontslaan DOMINIC (CONT’D) Dat is niet nodig, zolang ze maar haar excuses aanbiedt. Nana komt uit de aangrenzende kamer. De huishoudster krijgt bijna een hartaanval en wuift zichzelf koelte toe. MIRANDA Uwe hoogheid!? Onze oprechte excuses om u te storen. NANA Niemand heeft me gestoord, mevrouw Miranda, ik kwam net de kamer uit. Wie moet zijn excuses aan wie aanbieden? MIRANDA Elaine was onbeleefd tegen de prins, uwe hoogheid. NANA Je naam is ook Elaine? Wat een toeval. Elaine kijkt naar de grond en bloost. ELAINE Ik ben naar u vernoemd uwe hoogheid. (tegen Dominic, bozer) Mijn excuses voor mijn gedrag uwe hoogheid. DOMINIC Het is al goed. NANA En nu bied jij je excuses aan ‘RuRu’ DOMINIC (zeer gegeneerd) Nana!? NANA Je hand op een vrouw haar derrière plaatsen en haar zangkunst beledigen, is niet netjes Dominic, zo heb ik je niet opgevoed. DOMINIC Mijn excuses, juffrouw Elaine. NANA Dat lijkt er meer op. Ik stel voor dat we deze hardwerkende mensen hun job laten doen. Goedendag Miranda, Elaine. FADE-OUT: EINDE SCENE 4 SCENE 5 FADE IN: INT. SLAAPKAMER DOMINIC – OCHTEND Tristan doet de gordijnen open in de kamer van de prins. Dominic bedekt zijn ogen met zijn handen. TRISTAN Goede morgen, schone slaper! DOMINIC Hoe laat is het? TRISTAN Het is zeven uur. DOMINIC Zeven uur!? Wie staat nu in vredesnaam op zo’n uur op? TRISTAN Een prins met een dagschema. DOMINIC ik had gehoopt dat moeder me wat voor de 1ste weken zou sparen! TRISTAN Dat doet ze ook, er staan enkel deze morgen een vergadering en deze namiddag een bedrijfsbezoek op. DOMINIC Wanneer begint die vergadering? TRISTAN Negen uur stipt. DOMINIC Dan kan ik nog wat blijven liggen. Ik kan de slaap gebruiken. TRISTAN Slechte nachtrust gehad? DOMINIC Je zou voor minder; als Nana je opnieuw ‘Ruru’ noemt. Tristan schiet in de lach. DOMINIC Zal ik je vanaf nu ook terug ‘Popo’ noemen? TRISTAN Liever niet, wat is er gebeurd? DOMINIC Een dienstertje viel bijna van de ladder en ik heb haar gered. TRISTAN Dat klink heldhaftig, niet echt een reden om je ‘Ruru’ te noemen. DOMINIC ik hield mijn hand per ongeluk op een nogal ongelukkige plaats en ze werd kwaad. Nana vond dat ik mijn excuses moest aanbieden. TRISTAN Dat meisje klinkt als een vurig ding. DOMINIC Toen ze wist dat ik de prins was, stond ze er toch nogal schaapachtig bij. Maar ik hoop ze niet nog eens tegen te komen. Het is heel langgeleden dat ik nog eens een uitbrander gehad heb. TRISTAN Van Nana of van een jonge vrouw? DOMINIC Beide. TRISTAN Dan zou ik nu opstaan, Nick, tenzij je nog een preek wil. DOMINIC Ga jij me nu de les spellen, ‘Popo’? Dominic gooit een kussen naar Tristan. Tristan vangt het kussen op en legt het weg. TRISTAN Ik zou niet durven. Je moeder daarentegen (pauze) ze wacht op je bij het ontbijt. De prins strompelt uit bed. DOMINIC Waarom heb je dat niet eerst gezegd!? TRISTAN Ik zei toch dat ze een schema had opgesteld? Zal ik je helpen? FADE IN: INT. EETZAAL – OCHTEND De eetzaal is leeg wanneer Dominic en Tristan binnenkomen. DOMINIC Ze is er niet. Heb je tegen me gelogen, Tristan? Tristan vraagt het aan een bediende. TRISTAN Ze is al op haar afspraak. DOMINIC Kon je me niet wat meer opjagen? TRISTAN Bang voor een 2de uitbrander? DOMINIC de koningin geeft geen uitbranders, ze pakt het veel subtieler aan. TRISTAN Dan zou ik maar braaf ontbijten en je klaarmaken voor de vergadering. FADE IN: INT. BEDIENDEVERTREKKEN PALEIS – OCHTEND Elaine zet al het kuisgrief weg en doet haar werkkledij af. Een bediende komt aangelopen. BEDIENDE Elaine? Je zou nog even naar de keuken moeten gaan. FADE IN: INT. KEUKEN PALEIS – OCHTEND Elaine vraagt aan de koks waarom ze daar moet zijn. Zij wijzen naar een ontbijt dat voor haar klaarstaat. Er ligt een kaartje bij. NANA (V.O.) “Beste Elaine, ik bied namens mijn kleinzoon nog eens mijn excuses aan. Ik hoop dat je dit ontbijtje aanvaart als zoenoffer. Voel je niet gegeneerd! Elaine’s moeten voor elkaar zorgen.” Elaine neemt het ontbijt mee naar buiten. FADE-OUT: EINDE SCENE 5 SCENE 6 FADE IN: MONTAGE- TUSSEN BEDRIJF WAAR ELAINE WERKT EN ACTIVITEITEN DOMINIC A)           WINKELSTRAAT -- Elaine koopt koffie en ontbijt voor collega’s.   B)           BUREEL BEDRIJF ELAINE — Elaine zet de koppen koffie en ontbijtzakjes op de juiste bureau.   C)           BUREAU ELAINE – Elaine gaat aan haar bureau zitten en krijgt mappen om te verwerken. Ze werkt en werkt,… er komen steeds meer mappen bij.   D)           VERGADERRUIMTE PALEIS – Dominic zit aan het hoofd van de tafel te luisteren naar de ministers.   E)           EETZAAL PALEIS – CECILIA zit al in de eetzaal. Tristan komt als eerste binnen en kust de wang van zijn moeder en fluistert iets in haar oor. Dominic komt binnen en begroet zijn moeder terughoudend. CECILIA Ik ben blij dat je me kan vergezellen voor de lunch. Dominic kijkt naar Tristan van ‘zie je wel dat ze subtiele uitbranders geeft’. CECILIA Hoe was de vergadering? F)            BUREAU ELAINE – Elaine neemt haar boterhamdoos om te eten maar zodra ze een wortel in haar mond steekt wordt ze gevraagd om een dossier af te werken. Ze legt haar boterhamdoos opzij en gaat weer aan het werk.   G)           PRODUCTIERUIMTE BEDRIJF ELAINE – Dominic, Tristan en de pers krijgen door de DIRECTEUR een rondleiding door het bedrijf. EINDE MONTAGE FADE IN: INT- BUREAU ELAINE- DAG Elaine krijgt telefoon van JULES, de oppas van Luna ELAINE (in telefoon) Geen paniek Jules, ik zal vragen of ik vroeger kan stoppen met werken. Elaine dient een afwezigheidsblaadje in bij de verantwoordelijken DANA en BAVO. Ze wil net eten. Ze komen bij haar bank staan. BAVO Elaine (pauze) ik zie dat je wat vroeger wil vertrekken. Ik vrees dat, dat niet zal gaan. Er is nog zóveel werk. ELAINE Ik zal morgen vroeger komen om het af te werken. DANA Misschien kan je tijd winnen door pas te eten als al je werk af is. ELAINE Ik hou het in mijn achterhoofd. Elaine stopt met eten. ELAINE En kan ik dan wat vroeger weg? BAVO Dat mag je (pauze)… Bavo komt zeer dicht bij Elaine en duwt zijn lichaam tegen het hare, de andere verantwoordelijke staat er om te lachen. BAVO …als je vanavond bij mij komt om alles af te werken. Elaine begint meteen terug te typen. ELAINE Dat zal niet nodig zijn. Ik ben bijna klaar met het ‘Buyssendossier’. Dana buigt zich voorover om te kijken en stoot expres een beker koffie om, op de werkmap. DANA Oeps, wat ben ik toch onhandig! ik vrees dat je toch terug zal moeten komen. ELAINE Is niet nodig, ik zal wel blijven tot het einde van de werkdag. Bavo legt zijn hand op haar dij en komt weer dichter bij. BAVO Elaine, Elaine, Elaine,… Dominic neemt Bavo’s arm in een houdgreep en duwt hem naar achteren. Tristan en de directeur staan achter hem. BAVO Auw! Wat doe je!? Iedereen schrikt als ze zien dat de man die zijn arm vasthoudt de prins is. Dana’s gezicht wordt bleek. DANA Uwe hoogheid. Dominic negeert haar en richt zich tot Elaine. DOMINIC Elaine, je hebt me nooit verteld dat je hier werkt. Dominic laat Bavo’s arm los en richt zich tot de directeur. DOMINIC Wist u dat Elaine ook in het paleis werkt? Het is bewonderingswaardig. (naar Elaine) Elaine, wil je ons vergezellen op de rondleiding? Dan kan je me vertellen wat je hier zoal doet. DANA Meneer de directeur, Elaine heeft nog veel werk en ze heeft al gevraagd om vroeger weg te mogen vandaag. Ik kan misschien meegaan. DOMINIC (CONT’D) Ik zal zorgen dat Elaine morgenochtend niet hoeft te werken in het paleis zodat ze hier haar werk kan inhalen, als dat voor u goed is meneer de directeur? DIRECTEUR Zeker, uwe hoogheid. FADE-OUT: EINDE SCENE 6 SCENE 7 FADE IN: INT- PALEIS, BUREAU CECILIA – DAG Cecilia zit in haar bureau, ze is aan het videobellen. NATHAN, een bediende, komt binnen met mappen. Cecilia onderbreekt haar gesprek. CECILIA Nathan, hoe verlopen de voorbereiding van het ‘welkomfeest’? NATHAN Goed, uwe hoogheid. CECILIA Wil je nog de zusjes Vandenabele uitnodigen? Ze zijn allebei al verloofd maar hebben goede connecties. Nathan noteert het. CECILIA Bedankt. FADE IN: MONTAGE- RONDLEIDING DOMINIC DOOR DIRECTEUR EN ELAINE A)           BUREAUS – Dominic vraagt iets aan Elaine en ze kijkt eerst angstig naar haar directeur maar weet dan veel te zeggen over de job.   B)           TEKENATELIER – Elaine en de directeur geven uitleg.   C)           VERGADERRUIMTE – Er wordt een presentatie gegeven.   EINDE MONTAGE FADE IN: INT- INKOMHAL BEDRIJF- DAG Tristan staat met Elaine te praten terwijl Dominic de directeur even apart neemt. Na hun gesprek vertrekken Tristan en Dominic. De directeur richt zich tot Elaine. DIRECTEUR Elaine, je kan nu gaan en morgen mag je, de bureau in het lokaal naast mij innemen. ELAINE Waarom meneer de directeur? Heb ik iets verkeerds gedaan? DIRECTEUR Integendeel Elaine; met zo’n rijke kennis over ons bedrijf heb ik je tot mijn persoonlijke assistent gepromoveerd. ELAINE Dank u wel! FADE IN: EXT- PLEIN VOOR HET BEDRIJF- DAG Elaine loopt naar buiten om op de bus te wachten. De auto van Dominic rijdt voorbij en stopt. Tristan vraagt of ze een lift naar huis nodig heeft. Elaine stapt in. Dominic zit naast haar. FADE IN: INT- AUTO- DAG ELAINE Bedankt om me een lift te geven. DOMINIC Het was zijn idee. TRISTAN Waar naartoe?, Juffrouw Elaine. ELAINE Holstraat 1, meneer. TRISTAN Komt in orde! En zeg maar Tristan. DOMINIC Jij bent toch een vreemde vrouw Elaine. ELAINE Hoezo? DOMINIC Deze morgen zette je me meteen op mijn plaats omdat ik ‘per ongelijk’ je (slik) derriére aanraakte maar daarstraks toen je collega je betastte zei je niets. ELAINE Nogmaals het spijt me, ik weet niet wat er mij deze morgen bezielde. Ik ben normaal niet zo vrijpostig tegen mijn meerdere. Ik kan het me niet permitteren om mijn job kwijt te raken. DOMINIC Heb je zo hard het geld nodig, dat je je laat pesten door die 2 slijmballen? Elaine draait zich gefrustreerd naar Dominic toe. ELAINE We leven niet allemaal in een paleis met gouden lepels, uwe hoogheid. DOMINIC (op luchtige toon) We eten niet met gouden lepels in het paleis en dat kan jij weten. De auto stopt voor haar appartement. ELAINE Bedankt om me een lift naar huis te geven, Tristan, (koel) uwe hoogheid. Elaine stapt uit de auto, maar laat haar tasje achter. DOMINIC (aan Tristan) Wat heb ik nu weer verkeerd gezegd? (al morrend tegen zichzelf) zeg maar Tristan… Tristan kijkt in de achteruitkijkspiegel en glimlacht. Hij ziet dat Elaine haar tasje vergeten is. TRISTAN Volgens mij is Elaine haar tasje vergeten.   FADE IN: INT- APPARTEMENT ELAINE/LUNA- DAG Elaine komt binnen in het appartement. Ze laat de deur open als ze ziet dat haar mama uit bed is en rent naar haar toe om haar te helpen. ELAINE Mama! Wat doe je uit bed? Je moet wachten tot ik er ben om je te helpen. LUNA Het is goed, liefje. Ik wou gewoon een glas water nemen. Elaine helpt haar mama tot in de zetel en gaat dan om een glas water. Haar mama krijgt een epileptische aanval. Elaine laat het glas vallen en wil haar mama opvangen.  Een mannenhand verschijnt die Elaine helpt.     EINDE AFLEVERING 1          

Liesbeth
40 1

Peter Pan

Peter Pan (in de slaapkamer van Rosalinde en James. Ze maken zich klaar voor een etentje met de familie. James heeft zijn vader nog geen enkele keer gezien.) R: Ben je nerveus? J: Nee. R: Waarom zweet je dan als een varken? J: Omdat het hier warm is. R: Nee, dat is het niet. Jack, je hoeft niet nerveus te zijn. We hebben al voor hetere vuren gestaan. En jack, niemand kan ontkennen dat je als twee druppels water op Jane lijkt. En zelfs als hij te blind is om dat te zien of je niet aardig vindt, wie kan het schelen? Mij in elk geval niet. Het maakt mij niets uit of je nu een prins, struikrover of een varkentje bent. J: Mij kan het wel schelen. Hoe kan ik een goede vader zijn voor onze zoon als mijn eigen vader me niet wilt accepteren? R: Nu komt het varken uit de mouw. J: Sneeuw… R: Je ziet het helemaal verkeerd. Jij zal hoe dan ook een geweldige vader zijn voor onze dochter met of zonder koning Bastian van Twin Wish. Dus stop met zo te piekeren. J: Dochter? R: Ja. Of allebei. J: Wat! R: Ontspan, ik maak maar een grapje. Het kon zo zijn. Het zit in de familie weet je. Be: Uwe hoogheden. U wordt verwacht voor het diner. R: Kom mijn varkentje laten we wat wassen. (in de eetzaal wachten koning Bastian, koningin Célia en prinses Jane op James en Roselinde.) C: Je moet niet nerveus zijn. P: Dat ben ik niet. … Misschien een beetje. Célia, ze hebben ons al misleid. Ik heb al… C: Ik weet dat we al verschrikkelijke dingen meegemaakt hebben maar Bas vertrouw je mij? P: Natuurlijk. C: Dan kan ik je vertellen dat ik zeker weet dat deze jongeman een diner van jou tijd waard is. Be: Uwe hoogheden, Prinses Rosalinde van Snowdale en Jack Peter Pan. R: Uwe majesteit. C: Roselinde, hoe voel je je? R: Goed, dank je. Zolang ik geen korset hoef te dragen ben ik ok. C: Bastian? P: De gelijkenis is inderdaad verbluffend. Ja: Ik weet het papa, geef hem een pruik en één van mijn jurken en hij ziet er volledig als mij uit. C: Jane Annabelle ik denk niet dat Jack één van je jurken wilt dragen. R: (fluistert in James zijn oor.) Het zou niet de eerste keer zijn dat je een jurk draagt. (Knipoog) (Iedereen zit aan tafel.) C: Wat vind je van de soep, Rosalinde? R: mmm… Heerlijk. P: Al lijk je heel veel op Jane dan nog moeten we zeker weten dat jij weldegelijk James bent.  C: Ok, we slaan de praatjes over. P: Er is een manier om te zien of jij de prins bent. Morgen zal je getest worden. R: Wat voor proef moet hij doorstaan. C: O, niets echt gevaarlijk, Roselinde. Ja: Erwten Jack? Hou je niet van erwten? J: We hebben er nog nooit gegeten. Ja: Nog nooit? Dan moet je ze zeker proberen. J: Mmmm… Ja: Lekker hé? J: Moet jij erwten hebben Jane? Ja: Nee bedankt, ik hou niet zo van ze. C: Jack ik hoopte, als het niet te veel voor je is, dat je ons jouw verhaal zou willen vertellen. J: Natuurlijk moe… natuurlijk uwe hoogheid. Het eerste dat ik me kan herinneren is dat ik op een schip woonde. De kapitein heette Haak omdat hij een haak in plaats van een hand had. P: Hij had een haak in de plaats van een hand? J: Ja, hij raakte hem kwijt in een gevecht met de krokodil. P: In een gevecht met een krokodil? C: Bas! J: Nee, uwe hoogheid, niet met een echte krokodil maar met de man die we zo noemden.  Toen ik zeven werd kon ik samen met een groep jongens ontsnappen van de boot. We hielden ons toen schuil op het eiland van de Krokodil ‘Nooitgedachtenland’. C: Hoe konden zo’n jonge jongens overleven zonder ouders om voor hen te zorgen. J: Er waren veel mensen op het eiland die voor ons zorgden en natuurlijk wisten we onszelf in leven te houden met stel… . P: Célia heeft me al ingelicht over je voormalige bezigheden. J: Het was er zo slecht nog niet. C: Wanneer ben je dan naar Snowdale gekomen? J: Alles veranderde toen zij kwam. C: Zij??? J: Wendy Schat. (Vele jaren geleden in Londen. De ‘Schat’ kinderen maken een wandeling met hun kindermeisje. John en Wendy lopen voorruit en spelen een rollenspelletje.) Jo: Arrr, wees bang, heel bang, want Rode Hand Jan komt je halen. W: O nee, spaar me Rode Hand Jan! Maar dan zal je me toch eerst moeten pakken. Jo: Kom hier kleintje. Wendy? Wendy? W: A, ik heb je te pakken Kapitein Rode Hand! Jo: Wendy, je moet me niet zo laten schrikken. Het is niet veilig hier alleen. W: Jij bent gewoon geïrriteerd omdat je verslagen bent door een meisje. Jo: Helemaal niet. L: John? Wendy? A hier zijn jullie sloebers. Jullie mogen niet zo ver alleen lopen. Jullie bezorgen mij nog eens een hartattack. Sorry Liza. M: Jullie waren opeens weg maar ik wilde ook mee spelen. W: Sorry Michael. We spelen als we thuis zijn. (Wanneer de anderen al verder lopen, komt een jongen uit de schaduw gekropen. Hij spreekt Wendy aan.) S: Psssst. Niet bang zijn. Ik ben maar een jongen. Hoe maakt u het, mevrouw? W: Ik zou niet alleen hier met een jongen mogen zijn. S: Ik zou me nooit aan je hebben laten zien als ik je verhaal niet had gehoord. W: Verhaal? S: Kapitein Rode Hand Jan en het meisje in nood. W: O dat. We waren gewoon aan het spelen. S: Vertel je verhalen mevrouw. W: Mijn naam is Wendy. Juffrouw Wendy. S: Wendy? W: Ik moet gaan. S: Wendy? Zou je me het verhaal willen vertellen, een andere keer, juffrouw Wendy? Uh… Morgen zelfde uur zelfde plaats? W: Ik weet niet… Ik zal erover nadenken. Jo: A, daar ben je. Wat stond je hier nog te doen? W: Niets. (Volgende dag gaat Wendy terug naar het steegje, waar ze Schaduw ontmoet.) W: Hallo? Ik heb niet veel tijd, maar ik wil je het verhaal wel vertellen. S: Dat zou ik fijn vinden. Hoe heet je? O waar zijn mijn manieren. Ze noemen mij Schaduw. W: Dat kan ik begrijpen. Nu het verhaal… Er was eens… (Een paar dagen later voor het slapengaan.) Jo: Wendy waar ga jij steeds naartoe op onze middag wandeling? W: Hoe bedoel je John? Jo: Hou je niet van den domme Wen. W: Ik ontmoet een jongen. Jo: Een jongen! W: Het is niet wat je denkt viespeuk. Ik vertel hem mijn verhalen en hij luistert. Jo: A, ik wil hem ook wel eens ontmoeten. W: Ik ben zeker dat hij het niet erg vindt als jij morgen meegaat. M: Ik wil ook mee! W: Nee, Michael jij moet bij Liza blijven zodat ze niet ongerust wordt. M: Maar ik mag nooit mee. W: Goed dan. Ik zorg wel voor een afleiding. En hup, nu in bed. Moeder komt ons zo een nachtzoen geven. M: Mag Nana ook mee? W: Nee, Michael. De hond is te groot en te opvallend. M: Maar hij kan heel stil zijn. W: Daar twijfel ik niet aan. Papa en mama: Goede nacht Wendy. W: Goede nacht papa, mama. Papa en mama: Goede nacht John. Jo: Goede nacht vader, moeder. Papa en mama: Goede nacht Michael slaap wel… . (De volgende dag op de middagwandeling.) W: Schaduw? S: Hallo, Wendy. Jo: Hallo! W: Ik hoop dat je het niet erg vindt dat ik mijn broers heb meegebracht. S: Helemaal niet. W: Waar waren we… (Liza merkt dat de kinderen weg zijn en wordt ongerust.) L: Wendy? John? Michael? Waar zijn die kinderen? Nana zoek! O, aan jou heb ik ook niets. Wendy? John, Michael? O, nu blijven ze wel heel lang weg. Ik ben ze echt kwijt. Meneer de agent! Ik ben opzoek naar 3 kinderen. A: Rustig mevrouw, ik help u zoeken. (Een aantal uur later. De kinderen worden thuisgebracht door Liza en de agent. Hun ouders staan hen in de hal op te wachten.) M: Mama! (Michael loopt in de armen van zijn mama. Papa spoort mama aan om niet te vriendelijk te zijn.) Papa: Mary… . Michael, ga met Liza naar je kamer. Wendy en John jullie blijven hier. Hoe konden jullie dit Liza aandoen. Jullie weten beter dan weglopen van haar. We waren doodongerust. Ik had meer verantwoordelijkheid van jullie verwacht. Als straf blijven jullie een week thuis. Geen middagwandelingen meer. En nu naar je kamer. Wendy, jij blijft nog even hier. Ik ben zeer teleurgesteld in je dochter. Jij bent de oudste en het wordt tijd dat jij je wat meer als een dame gaat gedragen. Wat deden jullie trouwens zo ver in de stad? W: We waren gewoon aan het spelen vader. We speelden mijn verhalen na. Papa: Verhalen? Wendy, je weet toch beter dan je broers hoofden vol te stoppen met die nonsens. Mama: George! Papa: Nee, Mary. Ze is te oud om zich met die dingen bezig te houden. Ik vrees dat ik haar te lang bij haar jongere broers heb laten slapen. Vanaf morgen krijg je een eigen kamer jongedame. W: Maar vader..! Papa: Geen gemaar. Dit is de laatste nacht op je oude kamer! Mama: George. Papa: Het is voor haar het beste Mary. Mama: En de jongens? Papa: Die moeten leren mannen te worden. Mama: Mannen? (Wendy komt huilend op haar kamer.) Jo: Wendy? W: Ik haat hem. Jo: Nee, dat doe je niet. Wat heeft vader gezegd? W: Dit is mijn laatste nacht in deze kamer. Morgen krijg ik een eigen slaapkamer. M: Zal je dan niet meer hier slapen Wendy? W: Nee, Michael. M: En kom je ons dan geen verhaaltjes meer vertellen voor het slapengaan. W: Als het aan vader ligt niet. M: Maar ik hou van je verhaaltjes. Jo: En Schaduw? Als we de hele dag thuis moeten blijven zullen we hem ook niet meer kunnen ontmoeten. W: Hij zal ons wel snel vergeten. Jo: Het spijt me Wen. W: Het is niet jouw schuld John. (Een nacht later. Wendy slaapt in haar nieuwe kamer. Schaduw staat voor haar slaapkamerraam.) S: Tik, tik, tik. Hallo. W: Schaduw? Hoe ben je helemaal hierboven geraakt? S: Ik kan goed klimmen. Laat je me erin? W: Waarom ben je hier? S: Ik heb je gemist deze middag. Dus ik dacht als zij niet naar mij komt, kom ik naar haar. Waarom was je er niet? W: We zijn gestraft. We mogen het huis een week niet meer verlaten. En ik moet in deze stomme kamer slapen. S: Jij hebt tenminste een kamer voor jou alleen. W: Heb jij dat niet dan? S: Nee, ik slaap in een kamer met veel jongens. W: Echt? S: Wil je het zien? W: Wat? Nu? Maar het is midden in de nacht. S: We zouden tot morgen kunnen wachten maar dan moet ik al vertrekken. W: Ga je weg? Waarom en naar waar? S: Omdat het moet van mijn vader. We gaan naar waar hij wilt gaan. W: Ik weet het niet. Het is niet zo verstandig om zo laat nog op pad te gaan. S: We reizen met een schip. W: Een echt schip? S: Ja, groot met witte zeilen, zoals in je verhalen. W: Ik ga met je mee. Zal ik John en Michael wakker maken? Dit willen ze vast niet missen. S: Doe maar. W: John, Michael wakker worden. We gaan op avontuur. Jullie moeten heel stil zijn. Jo: Wacht. Ik neem mijn hoed mee. W: Die zal je echt niet nodig hebben John het is de bedoeling dat niemand ons ziet. Jo: Een heer brengt altijd zijn hoed. Goed dan. W: Trek je jas aan Michael, het kan heel koud zijn. S: Hierlangs. (De kinderen sluipen het huis uit. Ze komen aan in de haven waar de boot van Schaduws ‘vader’ ligt. Een groot zwart zeil met doodshoofd wappert in de wind.) W: Wow, wat is dat schip mooi. S: Willen jullie aan boord gaan? W: Vindt je vader dat goed? S: Natuurlijk, hoe meer zielen hoe meer vreugd. We moeten wel zeer stil zijn want mijn vader en de bemanning slapen al. M: Eu… Wendy? (Michael ziet de piratenvlag.) W: Nu niet Michael, je moet heel stil zijn. (De kinderen gaan aan boord van het schip. Daar liggen vele jongens te slapen op het dek.) W: Wie zijn die jongens Schaduw. S: O, dat zijn mijn broers. Kom, dan laat ik jullie mijn kamer zien. (Zodra de kinderen in de kamer zijn, sluit Schaduw ze op.) W: Schaduw!? Schaduw!? Hou op met dit spelletje. Laat ons uit de kamer, we moeten naar huis. S: Maar Wendy, schatje, je bent thuis. W: Nee! Jo: Hij ontvoert ons. M: Ik wil naar huis Wendy. W: Ik vrees dat dat niet meer kan Michael. (Tegen Schaduw, achter de deur.) Je hebt ons erin geluisd. Jo: Dit is geen gewoon schip. Het is een slavenschip. W: Maar schaduw zei… Laat ons hier onmiddellijk uit! Ik wil je slaaf niet zijn. S: Maar Wendy jij bent mijn slaaf niet. John en Michael daarentegen… (Schaduw haalt Michael en John uit de kamer en laat Wendy alleen in de kamer achter. Schaduw presenteert hen aan Kapitein Haak.) H: Schaduw! Waar zit je etter. S: Hier kapitein. Ik heb verse jongens voor je. H: Ze stinken uren in de wind naar hun moeders parfum en hun vaders geldbuidel. Hier kan ik niets mee beginnen. S: Ze kunnen werken. H: Vetje! V: Ja~aa kapitein. Geef deze jongens een taak. Het is goed dat we al naar Nooitgedachtenland vertrokken zijn. Als ze toch nutteloos blijken kan ik ze nog gebruiken als haaienvoer. M: John!!! Jo: (Tegen Schaduw) Rat! (Tegen Michael) Hou vol Michael. (Enkele dagen later. Schaduw heeft meerdere keren geprobeerd om Wendy aan zijn kant te krijgen. Al die tijd heeft ze opgesloten gezeten in een kamer op het schip.) S: Wat? Geen vloeken, verwensingen of dreigementen meer? Ga je nu in een spreekstaking? Ook goed, als je niet schreeuwt lijkt het alsof je hier toch een beetje wilt zijn. Je moet begrijpen Wendy waarom ik je meegebracht heb. Normaal nemen we geen meisjes mee en al zeker niet van zo’n goede komaf. Maar jij bent bijzonder. Zo vol leven en fantasie. Je bent mooi en ruikt naar rozen. Ik heb nog nooit iemand zoals jij ontmoet Wendy. W: Raak me niet aan viespeuk. S: Op een dag Wendy zal je me wel willen kussen. Je wilt zo graag een kind blijven maar je zal ontdekken dat volwassen zijn veel leuker is. Tot vanmiddag! W: Ik zal eens wat zeggen schaduw! Zodra dit schip is aangemeerd zal ik maken dat ik ver weg van jou en al je leugens kom. S: Dan zal ik je weten te vinden Wendy. (Weer enkele dagen later. Het schip heeft ‘Nooitgedachtenland’ bereikt. John weet in de kamer te raken waar Wendy opgesloten zit. Wendy staat echter achter de deur met een tafelpoot en klopt ermee op Johns hoofd omdat ze denkt dat het Schaduw is.) Jo: Wendy? W: Aaaa. Jo: Auw. W: John?! Ik heb je zo gemist. Je ziet er niet uit. Jo: Bedankt. W: Hoe is het met Michael? Jo: Hij is er erger aan toe dan ik maar hij overleeft het wel. Hoe is het met jou? Heeft hij… . W: Ik ben ok. Die vetzak denkt dat ik me uit vrije wil aan hem zal geven maar ik weet niet hoeveel langer ik zijn geduld op de proef kan stellen. We moeten hier weg. Jo: Daarom ben ik hier. W: Hoe ben je hierbinnen geraakt? Jo: We zijn deze nacht aangemeerd op Nooitgedachtenland, de meeste piraten zijn naar op het eiland. Niemand besteedt veel aandacht aan ons. W: En de Schaduw? Jo: Die zag ik van boort gaan. Kom, ik denk niet dat we veel tijd hebben voor hij terugkomt. (Op ‘Nooitgedachtenland’ liggen de jonge James, die Peter Pan wordt genoemd, en zijn beste vriendin ‘Theodora’ AKA ‘Tink’ achter een paar bootjes op de loer. Ze bespieden de boot van hun ‘aartsvijand’ Kapitein Haak.) J: Kapitein Haak is terug. Barrie zal dit willen weten. T: Hé, zie je dat? Er sluipen 3 kinderen uit het schip. J: Kom dan gaan we wat dichterbij. Komaan Tink, vijanden van Haak zijn vrienden van ons. (Wendy en haar broers, gaan van het schip. Peter en Tink komen hen tegemoet. Als Wendy en haar broers hen ziet naderen zetten ze het op een lopen, omdat ze bang zijn dat ze bij kapitein Haak horen. Peter zet de achtervolging in.) W: Er zal ons toch wel iemand willen helpen op dit eiland. J: Hallo! Hey, jullie hoeven niet weg te lopen. Tink ren jij al naar de schuilplaats en zeg Barrie dat ik nieuwe vrienden meebreng. T: Zijn ze te vertrouwen? J: Zo’n angsthazen… . (Peter heeft de kinderen ingehaald.) Jo: Alsjeblieft breng me niet terug naar kapitein Haak! J: Dat zou ik nooit of te nimmer doen ‘angsthaas’. W: Laat hem met rust! We gaan nooit meer terug naar dat schip! J: Ik ook niet. Ik ben Jack maar iedereen noemt me Peter Pan. Ik kan jullie naar een plek brengen waar jullie veilig zijn voor de Zeekoe. M: Hi,hi,hi, de Zeekoe. W: Ik denk dat we moeten doorlopen tot we een volwassene vinden die ons kan helpen. J: O, maar die zullen jullie niet helpen tenzij je de juiste mensen kent. Ik vrees dat ik jullie enige hoop ben. W: Goed, dan. Jo: Wendy! We waren al eens goed van vertrouwen en zie in welke situatie we zijn beland. J: Ik ben niet zoals de Schaduw hoor. Bij mij ben je volledig veilig. W: Ja, ja…we gaan met je mee omdat we geen keuze hebben. Dat wil niet zeggen dat ik je vertrouw. J: Madame, gaat u voor. (In het kamp van de ‘Verloren Jongens’.) T: Peter komt eraan. Hij heeft vrienden van de Schaduw gevangen. Hij wil dat jullie ze meteen doodschieten als hij met ze arriveert. JO1: Weet je het zeker, Tink, dat Peter dat gezegd heeft? T: 100%. JO2: Misschien moeten we wachten tot Barrie terug is. T: Maar dan kunnen de vijanden al ontsnapt zijn. JO3: Goed, geef me mijn katapult Tink. Ik zal die smerige rotten mores leren.   (Peter en de kinderen komen aan bij het kamp. Wendy wordt geraakt door het steentje in de katapult.) W: Aaa. JO3: Raak. JO1: Peter! J: Wat hebben jullie gedaan. JO2: We schoten de vijand neer. J: De vijand!! Wie heeft gezegd dat Wendy een vijand is. JO1: Het was Tootles die haar neerschoot. JO3: Het was Tink die ons zei dat we de vijanden van Schaduw dood moesten schieten. J: Theodora! T: Het was maar een grapje. Zo erg is het niet. Kijk, ze leeft nog. W: Wat is er gebeurd? Jo: Is alles ok Wendy? Ik dacht dat je zei dat we veilig bij jou waren! Misschien moeten we… J: Dat zijn jullie ook. JO2: Ja, wij zijn de dappersten van dit eiland. Wij zullen jullie beschermen. J: Wendy, John en Michael dit zijn de ‘Verloren jongens’; Tootles, Nibs, Slightly, Curly, Twin, Twin en… Tink. W: Het is een waar genoegen jullie te ontmoeten jongens… en meisje. Wat doen jullie hier zo in jullie eentje? J: We zijn allemaal ontsnapt aan de Zeekoe en we houden ons bezig met… alles wat we leuk vinden eigenlijk. Willen jullie het eiland zien? W: We willen eigenlijk… . J: Kom dan laat ik je de zeemeerminnen zien. JO3: Bah, de zeemeerminnen. Kom John en Michael we gaan jagen. Jo: Jagen? O mijn God! (Peter neemt Tink even apart.) J: Tink? Waarom heb je gezegd dat ze onze vijanden zijn? T: Waarom bracht je ze naar onze schuilplaats? Wacht maar tot Barrie terugkomt, eens zien wat hij hiervan zegt. (Peter neemt Wendy mee naar een huis langs de kust.) J: Kom Wendy. W: Peter, ik wil eigenlijk naar huis. J: Niet voordat je de zeemeerminnen gezien hebt. W: Maar… J: Misschien kunnen zij ons helpen om je thuis te krijgen. W: Je hebt het toch niet over echte zeemeerminnen hé, want die bestaan niet. J: Natuurlijk niet. Nochtans… . We zijn er. (In de tent lopen veel schaars geklede vrouwen rond en komen mannen hun pleziertjes zoeken.) Z1: Peter! Grote, stoere jongen, kom je ons weer verhaaltjes vertellen? Z2: Ja, over die enge kapitein lange hand Jan. Z3: Eng Daisy? Die mag zijn lange vingers wel eens over mijn lijf laten gaan! Z1: Ssshut, Lis, de jongen is nog maar 10. Z3: Je weet wat ze zeggen hoe vroeger ze er aan beginnen, hoe heviger,…. Z2: Nee, nee dames hij is hier voor liefdes advies, hij heeft een meisje mee. Z1: Is dat een nieuwe aanwinst voor ons Peter? Ze is mooi. Z2: Een beetje mager. Z3: Ze is zo netjes mannen houden daar wel van. W: Peter! J: Ja, Wendy? Dit zijn uh…, hoeren. Z1: Hu… bij alle krulspelden, dit seutje noemt ons een hoer. Z2: Ha,ha,ha dit zijn we ook. Z3: En jij kan er ook één worden als je dat wilt. Dit leven is zo slecht nog niet. Elke dag warm eten, een zacht bed en een man tussen de lakens. We vinden gemakkelijk een man die bij je standaard past kindje. (De Zeemeerminnen bepotelen Wendy. Ze loopt geschrokken de tent uit. De Zeemeerminnen lachen haar na.) Z: Ha,ha,ha,… W: Peter! Dat waren hoeren! J: Hoeren? Ik dacht dat je ze aardig zou vinden. Ze zijn even oud als jij en over het algemeen zijn ze niet zo aanhalig. Ze zijn meestal zeer lief voor ons. W: Maar Peter heeft je moeder je nooit geleerd om niet met zo’n mensen om te gaan? J: Moeder? Wat is een moeder? W: Een moeder is iemand die voor je zorgt, je liefde heeft, verhaaltjes vertelt voor je gaat slapen, je leert wat je wel en niet mag enz. J: Ah, natuurlijk heb ik een moeder. Barrie is een goede moeder. W: Nee, Peter een moeder is een vrouw. J: Zou jij onze moeder willen zijn? W: Ik weet niet Peter, ik ben misschien te jong om moeder te zijn en we moeten zo vlug mogelijk naar huis. J: Voor de tijd dat je hier bent dan… Asjeblieft? Het klinkt heerlijk om een moeder te hebben. W: Goed dan, voor de tijd dat ik hier ben zal ik jullie moeder zijn. (Peter en Wendy keren terug naar het kamp. Een pijl vliegt rakelings boven hun hoofd en blijf in een boom steken.) W: Aaaa. Schieten ze nu alweer op ons? J: Dat is een pijl van de Indianen. W: Indianen? J: De originele bewoners van dit eiland. Ze hebben de verloren jongens gevangen. W: Michael en John! J: Ze zijn niet zo gevaarlijk. Maar ze denken dat wij Tijger Lelie hebben, de dochter van het stamhoofd. Haak! Die heeft haar vast gekidnapt. Kom Wendy, ik denk dat ik weet waar ze zijn. W: Haak… J: Niet bang zijn Wendy, bij mij ben je veilig. (Peter en Wendy komen bij het schip van kapitein Haak. Wendy verstopt zich achter een paar bootjes terwijl Peter aan boord gaat. Tijger Lilly zit vastgebonden op een stoel en Haak ondervraagt haar.) J: Blijf hier Wendy. H: Vertel me waar de verloren jongens zijn Lilly! Ik weet dat jullie ze geholpen hebben om te ontsnappen. (Peter doet de stem van de ‘Krokodil’ na, de eigenaar van het eiland en één van de weinige personen waarvoor Haak schrik heeft.) J: Haak! Haak! smerige rat! kom onmiddellijk naar buiten! H: Meneer Krokodil. Ik kom er zo aan een momentje. (Peter bevrijdt Tijger Lilly uit haar stoel en zet het op een lopen. Haak realiseert zich te laat wat er is gebeurd en wanneer hij achter Peter wilt aangaan komt de echte meneer de ‘Krokodil’ die hem tegen houdt.) Tij: Peter? J: Sssht. Kom Lilly. H: Peter!!! J: Rennen Lilly! Pak me dan als je kan. Kr: Meneer Haak! H: Meneer Krokodil?! Kr: Ik wil een woordje met u spreken. H: Een momentje meneer. Kr: Nu! H: Zoals u wenst. J: Kom Lilly. W: Peter, wacht op mij! (In het kamp van de ‘Indianen’.) Opperhoofd: Ha,ha,ha. Peter van de Pan, je hebt ons een grote eer bewezen door onze geliefde dochter terug te brengen. Ik zal de jongens vrijlaten. We zullen feestvieren. Kom rook met mij de vredespijp. W: Niet doen Michael. M: Maar Wendy… . (Die avond keren ze terug naar hun schuilplaats.) M: Dat was leuk Wendy. W: Fijn Michael. JO1: Peter waar is Barrie om ons een verhaal te vertellen? JO2: Moeten we weer gaan slapen zonder verhaal? JO3: Barrie komt niet meer terug hé Peter. Dat deden zijn broers ook niet. JO1: Maar wie zal ons nu verhaaltjes vertellen? J: Jongens! Ik heb iets veel beter dan Barrie. Ik heb voor jullie een moeder. JO: Moeder? J: Iemand die voor je zorgt enz. En verhaaltjes verstelt. Wendy is onze moeder en ze zal ons een verhaal vertellen. W: Peter het is al laat. J: Toe..? W: Ok dan,… . Er was eens… (Na het verhaal.) J: Wow Wendy dat was mooi. Je bent een goede moeder. W: O, maar waar ik vandaan kom heb ik een echte moeder. M: Wendy ik mis mama. Jo: Ik ook Wendy. JO1: Ik wil ook een echte moeder. JO2: Ik ook. JO: Ik ook. W: Jullie kunnen allemaal met mij mee naar huis gaan…, als we een schip vinden om ons thuis te brengen… . JO3: Staal heeft een schip. W: Werkelijk? Waar is die ‘Staal’. JO3: Hij ligt met zijn schip in de haven. Ik zag het deze morgen. W: Peter waarom heb je mij hier niet over vertelt. J: Ach ik weet niet. Het ging uit mijn gedachten. W: Nietes. Je wilde het mij niet vertellen. J: Ok, misschien wilde ik het je niet vertellen. Je bent hier nog maar net. W: Maar Peter ik heb verplichtingen thuis. J: Bah verplichtingen. Wil je niet liever plezier maken? Hier kan je doen wat je wilt. W: Zo gaat het niet Peter. J: Ga dan maar naar huis, Wendy. JO3: Ik wil ook mee! JO2: Ik ook. J: Goed! Ga maar allemaal mee naar die verplichtingen van haar. W: Peter jij kan ook mee komen. Ik weet zeker dat er iemand jou ook mist in… . J: Tot Ziens Wendy! (Wendy en de jongens verlaten het kamp. Buiten staan de piraten hen op te wachten. Wendy, die als laatste het kamp verlaat botst tegen Schaduw op. Ze probeert van hem weg te komen. Elke jongen wordt vastgehouden door een piraat.) S: Dat was een mooi verhaal Wendy. W: Aaaa. S: Dat zou ik niet doen als ik van jou was. Anders zouden je nieuwe vriendjes hun hoofden weleens kunnen verliezen. W: Hoe heb je me gevonden? S: Laten we zeggen dat een klein jaloers meisje me iets in mijn oor fluisterde. H: Goed gedaan Schaduw. Plaats de bommen rond het kamp. W: Nee. H: Zwijg! (Nadat de jongens en Wendy meegenomen zijn, rent Tink in paniek het kamp binnen waar Peter in zijn eentje zit te mokken met een versleten babyhemdje in zijn handen.) T: Peter!? J: Wendy en de jongens zijn vertrokken. T: Jij moet hier ook weg! J: Dat begin ik ook te denken. Wendy denkt dat ik ergens een moeder heb die mij mist. Je bent een gelukzak Tink. Jij weet wie je ouders zijn. Dit is mijn enige aanknopingspunt. T: Je zal er geen meer hebben als je nu niet naar buiten gaat! J: Wat is er aan de hand Tink? T: Ik heb iets doms gedaan Peter. (Tink en Peter rennen net voor de bom afgaat naar buiten.) BOEM! J: Theodora? T: Het zou kunnen dat ik aan Haak de schuilplaats heb verraadden. J: Wendy en de jongens! (Op het schip. De jongens zijn vastgebonden aan de mast.) S: Ik ben blij dat je terug bent Wendy. Jo: Raak haar niet aan! S: Maar je zus geniet er van. W: Jij rotzak, strontkop, viespeuk,… . H: Bind haar tong vast Schaduw of ik snij hem er uit. Ik snap nog steeds niet wat ze hier doet op mijn schip. S: Ze kan koken, wassen, eten maken,… . H: Dat kunnen mijn matrozen ook. De jongens kan ik gebruiken maar loos het meisje Schaduw of ik doe het. W: Ik zou graag dit schip verlaten meneer Haak. Als u mijn broers en de verloren jongens vrijlaat… . H: Zei ik dat ik je gewoon zo zou laten gaan? Je hebt weken op mijn schip gezeten. Je weet te veel, meisje. Dus de enige manier waarop je mijn schip verlaat is via de plank. W: Nee! Jo: Wendy! W: Goed, goed,… . Dag John. Dag Michael. Dag jongens. Vertel vader en moeder dat ik van ze hou. En tegen Peter… H: Genoeg. S: Sorry mijn lief. (Wendy loopt over de plank en springt…) W: Aaaaa…. PLONS. H: Hijs de zeilen. Volle kracht voorruit. (Een schip doemt op uit de mist en komt op gelijke hoogte met het schip van kapitein Haak.) J: Waar denk je dat je heen gaat Haak? H: Peter Pan. Met welk verdomd schip geeft hij mij ingehaald? S: ‘De zes zwanen’. St: Dag Haak, oude vriend, wat vind je van mijn nieuwe aanwinst. H: Staal!!!? St: Klaar voor entering? H: Aaa… . J: Pak aan Haak. H: Heel slim van je Peter om gebruik te maken van je vriendjes, jammer dat je te laat was om Wendy te redden. W: O, maak je geen zorgen kapitein. Hij was ruim op tijd. Waar is schaduw? J: Die is er vandoor in een roeiboot. W: Ik hoop die engerd nooit meer terug te zien. Jo: Wendy, we hebben Haak vastgebonden aan de mast! JO2: Schip in zicht. St: Wie is daar Tootles. JO1: Het is het schip van de Krokodil. St: Tijd om er vandoor te gaan. Laat meneer maar afrekenen met Haak. W: Bedankt dat je ons kwam redden, Peter. Jo: Wow, Peter dat was me nogal een spectaculaire actie. J: Ik had het niet zonder mijn goede vriend gekund. John, Michael mag ik je kapitein Staal voorstellen. St: Het was me een genoegen. Ik had die jongens op Haaks schip al veel eerder willen redden maar ik had het geld niet om een schip te kopen. Ik ben zelf jaren geleden met mijn broers ontsnapt uit de klauwen van dat monster, je hebt trouwens de groeten van Barrie. We hebben sindsdien geprobeerd om zoveel mogelijk kinderen te redden. Vergis u niet juffrouw ik ben een piraat. Met het fortuin dat ik van anderen gestolen heb, heb ik dit schip bekostigd en ik besteel nog steeds schepen. W: Piraat of niet bedankt voor je hulp. Ik hoop dat u, als het niet te veel gevraagd is meneer de piraat, u ons ook naar huis kan brengen? St: Natuurlijk, jongedame. Waar dacht je anders dat we heen zouden varen. JO1: Gaan we allemaal naar jouw huis Wendy? W: Ja, Tootles jullie mogen mee naar ons huis. Het spijt me Peter. J: Ach, misschien had je wel gelijk en is er iemand die op mij wacht. Ik ga ook naar huis of ik probeer om naar huis te gaan. W: Echt Peter!? Als je wilt kan ik je bij je zoektocht helpen. J: Dat zou fijn zijn Wendy. Weet jij waar ze kleren van Peterson maken,…? (Terug in het heden) J: Wendy en haar broers werden herenigd met hun ouders. Sommige jongens bleven bij hen anderen gingen met mij mee. De vader van Wendy ontdekte dat Peterson kleren in Rosedale gemaakt worden dus trokken we daarheen. Omdat daar het spoor doodliep besloot ik om samen met de jongens te doen waar we al jaren goed in waren, stelen en roven. Enkele jaren later kwam Roselinde en de rest van het verhaal kennen jullie. C: Hoe heette het meisje dat je thuisgebracht hebt ook alweer?  J: Wendy moeder, ik bedoel mevrouw. R: Is alles goed Jack? Je ziet opeens zo, zo,… groen. C: Ik denk dat het voor iedereen een boeiende maar lastige avond was. Morgen wordt het een interessante dag. Jullie kunnen zich terugtrekken als jullie dat wensen. (James en Roselinde gaan van tafel. James is opslag heel ziek. Rosalinde brengt hem naar hun kamer.) R: Jack? J: Ik ben ok Sneeuw. R: Je ziet eruit als ik in de ochtend. O, Jack waarom ben je net nu ziek. J: Wat als ik morgen niet in staat ben om te test te doorstaan. R: Het komt wel goed Jack. Je hebt verdorie met piraten gevochten! J: En met reuzen ooit ook eens. R: Wat je morgen moet doen is vast een eitje voor je. J: Ik hoop,… . (Jack geeft op dit moment over.) (De volgende morgen in de eetzaal.) R: Goede morgen, Uwe hoogheden. C: Goede morgen Roselinde, James, hoe hebben jullie geslapen? J: Ik vrees dat ik gisteren iets opgedaan heb uwe hoogheid. Ik was wat onpasselijk deze nacht. R: Hij moest om het halfuur overgeven Celia en hij zag er nog erger uit dan ik deze morgen. J: Maar ik ben beter en klaar om getest te worden. C: Nee, dat ben je niet. O, ik voel me verschrikkelijk schuldig. Je hebt de test al doorstaan James. Je hebt gisteren erwten gegeten en je werd er misselijk van. Dat was de test. Ja: Ik en mijn broer James zijn allergisch voor erwten. Het feit dat jij ziek was bewijst dat je mijn broer bent. C: Alsjeblieft James accepteer mijn excuses en kom hier in mijn armen want ik heb al zo lang gewacht. P: Ik realiseerde me dat er andere manieren waren om te controleren of je de waarheid sprak maar toen was het al te laat. Welkom thuis zoon. Bedankt vader. Morgenavond houden we een groot feest! J: Zolang er geen erwten geserveerd worden ben ik van de partij. (De volgende avond op het feest.) W: Dit moet een grap zijn! Peter ben jij het echt? Ben jij het verloren zoontje van mijn zus Celia? J: Ik wist niet dat je nog een zus had Wendy. W: Schoonzus eigenlijk. Sie: Dag neef. Ik ben Siegfried, Wendy’s echtgenoot en je moeders broer. R: De wereld is verbazingwekkend klein. J: Wendy, Siegfried dit is mijn verloofde Rosalinde. W: Aangenaam kennis met je te maken Rosalinde. R: Ik ben zeker dat jullie nog veel moeten bijpraten. (Wendy en James gaan naar het terras om bij te praten.) W: Ik had nooit gedacht dat ik je nog zou terugzien. J: Het is allemaal dankzij jou dat ik dit nu heb. W: Ach, Peter dat is te veel eer. J: Nee, echt, zonder jou moederlijk advies zou ik nooit actie ondernomen hebben om mijn echte ouders terug te vinden. W: Dan ben ik blij dat ik even je moeder was. R: Jack moet je ook een glaasje punch. J: Ja, Roselinde graag, maar jij mag dat nu niet drinken weet je nog? R: A, juist. W: Peter, Jack, James je hebt al veel namen versleten. Hebben jullie al een naam voor de baby? J: Hoe weet je… ? W: Moederinstinct. En ik die dacht dat je veel liever geen verplichtingen had. J: Ik,… W: Ik ben je maar aan het plagen Peter. J: Sinds wanneer ben jij zo grappig. W: Ik geloof dat een paar hoeren me geleerd hebben hoe… . Einde.

Liesbeth
38 1

Broertje en zusje

Broertje en zusje Verteller: Celias en Siegfrieds ouders, Roserood en Faber, zijn gestorven. Hun vader hertrouwde met Sanntach en zij kregen naast een stiefmoeder een stiefzus, Fula. Door de hebberigheid van Sanntach werd de familie verplicht om in een kleiner huis te gaan wonen en de kostbare bezittingen te verkopen. Ondanks de achteruitgang van het familielandgoed blijft Sanntach geld uitgeven en manieren zoeken om aan geld te komen. (Sanntach probeert de ketting van Celia’s hals te trekken. Celia loopt net op tijd naar de andere kant van de tafel. Ze legt haar hand beschermend op het hangertje in de vorm van een roos.) S: Geef dat hier, kreng dat je bent! C: Nee, het is het laatste van mijn moeder dat ik heb. S: Ooo pakkend. Maar je moeder heeft er nu niets meer aan aangezien ze dood is, dus geef hier! S: Ondankbaar wicht. Laat ik jou en je broer niet in mijn huis wonen? Geef ik jullie niet te eten? Het enige wat ik vraag is dat je meebetaald in de kosten die jullie maken. C: We hebben al genoeg betaald voor jou ‘zogezegde’ vrijgevigheid. (Celia vlucht de keuken uit en verstopt zich om het hoekje om te horen wat haar stiefmoeder en zus te zeggen hebben.) F: Wie denkt ze wel dat ze is? De koningin? Wat moeten we nu doen moeder? Zonder dat sieraad kan ik die jurk niet kopen dat ik zo graag wil en ik heb echt die jurk nodig. S: Je hebt gelijk Fula. Dat meisje kent haar plaats niet. Ik heb recht op die ketting omdat ik hen jaren verzorgd heb. F: Maar ze wil hem niet afstaan. S: Maak je geen zorgen, schatje. Morgen zal je die nieuwe jurk kunnen kopen en zullen wij ons niet meer moeten bekommeren over die 2 lastposten. F: Wat ga je doen? S: Iets dat ik al vele jaren geleden had moeten doen. Morgen doe ik wat van dit in hun thee… . (Celia rent naar boven naar de kamer die ze met haar broer deelt. Als ze binnenkomt begint ze meteen haar spullen bijeen te rapen. Ze gooit Siegfried een stuk brood toe.) C: We moeten weg. B: Heb je wat te eten? Waar gaan we heen? C: Dat weet ik nog niet maar zeker ergers ver van hier. Schiet op, ik wil meteen vertrekken. B: Maar het is bijna donker en dan is het gevaarlijk. C: Beter die gevaren trotseren dan gif in je eten. (Siegfried laat geschrokken het brood vallen). B: Wat! C: Kom. Wees heel stil. (Celia en Siegfried sluipen het huis uit.) B: Ken je de weg in het donker? C: We volgen het pad door het bos zolang het zichtbaar is. Daarna probeer ik een vuur te maken. We moeten door blijven gaan. Sla je arm maar om me heen als je te moe wordt. B: Ik word niet moe. Ik kan heel de nacht doorgaan. (De volgende morgen in het huisje ontdekken Fula en Sanntach dat broertje en zusje weg zijn.) F: Ze zijn weg! S: Weet je het zeker? Heb je al bij de kippen gekeken? Bij de varkens? In de zolder? F: Ik heb overal gekeken, ik ben echt uitgeput. S: De halsketting? F: Ze heeft hem meegenomen. Gaan we achter ze aan? Ik sleep haar terug aan dat lelijke haar van haar. S: Nee. Het is beter zo. Daar hoeven we geen handen meer aan vuil te maken. Fula, kook een paar eieren en zet het brood op tafel. F: Ik? (Siegfried en Celia zijn die nacht gestopt bij een meer. Het water is zwaar vervuild. Wanneer Celia wakker wordt ligt Siegfried te kermen van de pijn. Celia neemt Siegfried op haar rug zodat ze verder kunnen.) C: Broer? Broer!? Heb je van het water in deze plas gedronken? Het water is veel te smerig. Je had vast dorst. Het spijt me dat ik je zo onvoorbereid meenam. Als vader nog had geleefd zou dit nooit gebeurd zijn. Kan je op mijn rug kruipen? (Enige tijd later. Celia zet Siegfried even op de grond tegen een boom. Ze gaat op zoek naar onderdak). C: Ik ben zo terug. (Celia heeft een huisje gevonden in het bos. Ze heeft Siegfried daar naar toegebracht. Dagen heeft ze hem verzorgd tot hij terug wakker wordt. Wanneer Siegfried probeert te praten lukt het hem niet.) C: Hoe voel je je? Rustig. Het is normaal dat je stem weg is. Je hebt een week niet gesproken. Over een paar dagen ben je weer helemaal de oude. Wat vind je van dit optrekje? Het is minder luxe dan we gewoon zijn maar het kan er mee door. Ik heb een beetje hazenvlees voor je. Kijk me niet zo vragend aan. Het was puur toeval dat ik een haas in een val tegenkwam. Dit is het gebied waar vader vroeger kwam jagen, denk ik. (Een paar dagen later. Siegfried probeert nog steeds te spreken maar het lukt hem niet. Hij vindt het fijn om in het bos rond te rennen en te spelen. Celia wuift hem uit en gaat dan terug naar binnen.) C: Nog steeds geen stem? Wil je buiten spelen? Niet te ver in het bos lopen zodat je niet verdwaalt en je moet terug zijn voor etenstijd en je weet wat je moet doen om binnen te mogen. Ik hou van je! (In het bos zijn prins Bastian en ‘zijn’ mannen aan het jagen wanneer ze een flits van Siegfried opmerken. Bastian gaat achter het ‘hert’ dat hij denkt gezien te hebben aan.) P: Heb je dat gezien? Be: Wat? P: Ik denk dat het een hert was. Ik ga er achteraan. Blijf hier. We willen het niet doen schrikken. Be: Maar uwe hoogheid u kunt niet alleen… . En toch gaat hij weer alleen. (Bastian komt terug.) P: Verdorie. Be: Gemist? P: Het was al weg voor ik de kans kreeg om het neer te schieten. Be: Volgende keer meer geluk, uwe hoogheid. Het moet wel een uitzonderlijk hert zijn. Oh nee, ik ken die blik. Be2Wat betekent die blik? Be: Hij is vastberaden om dat beest te vangen. Be2: Niet meer vandaag hoop ik. P: We keren terug. Be1 en2: oef… . Be: Niet vandaag nee, maar morgen en de dag daarna en daarna tot hij het gevangen heeft. Be2: Oh nee. (Siegfried is terug in het hutje.) C: Was het leuk? Ik weet dat het opnieuw bessen zijn voor lunch. Heb jij iets beters gezien? Ik zoek het later wel. Ok? (Prins Bastian ziet de volgende dag dat het hert een jongen is. Hij volgt hem tot aan het hutje.) P: Dat is onmogelijk. Wat spook een jongentje in zijn eentje uit in het bos? Domme jongen, ik kon je neergeschoten hebben. (Bastian komt terug bij zijn mannen). P: Ik was niet opzoek naar een hert. Be: Het spijt me uwe hoogheid, we vinden wel een ander dier waar je op kunt jagen. P: Het was een jongen. Be2: Een jongen? Wat doet een jongen in dit bos. P: Dat vroeg ik me ook af. Hij woont in het oude jagershuisje samen met een meisje. Ik ga er morgen heen. (De volgende dag aan het hutje. Celia zwaait Siegfried uit en gaat dan naar binnen.) C: Saluut. Voorzichtig zijn. (Na een paar minuten klopt Bastian drie keer op de deur van de hut. Celia doet de deur open en schrikt hevig.) C: Ben je al terug, was het niet… P: Wees niet bang. C: Wie ben je en wat doe je hier? P: Dat kan ik evengoed ook aan jou vragen. Dit is mijn huisje, weet je. C: Het spijt me meneer, ik ben hier zo weg. Laat me erdoor. P: Je hoeft van mij geen schrik te hebben en je moet hier niet weg. Ik ben alleen een beetje nieuwsgierig. Waarom woon je hier met je…? C: Broertje. We konden niet meer thuis blijven wonen. P: Waarom niet? C: Wie wil dat weten. P: Mijn excuses. Ik ben Bastian, prins Bastian. C: Het spijt me uwe hoogheid dat ik zo onbeleefd was. P: Heeft u blauw bloed? C: Misschien, waarom vraagt u dat? P: Je maakte een reverence in plaats van een volledige buiging. C: Mijn vader was een graaf. P: Van welk graafschap? Ik zie dat je me nog steeds niet vertrouwd maar ik beloof je… . Be: Uwe hoogheid? C: Heb jij ze naar hier geleid? Dat was heel onbedachtzaam van je, Siegfried. Dit konden gemakkelijk stiefmoeders mannen zijn geweest. P: Behandelt uw stiefmoeder u slecht juffrouw? C: Slecht is zacht uitgedrukt. P: Hoe zou u het vinden om met ons mee te gaan naar het koninklijk paleis juffrouw… . C: Celia de la Rose en dit is Siegfried de la Rose 4de graaf van Tournesol. P: Uw vader was de graaf van Tournesol? Ik herinner me hem van toen ik klein was. Het was een goede man. C: Ja. P: Mijn moeder zal u met plezier ontvangen, mejuffrouw. Kan je broertje niet spreken? C: Hij werd ziek nadat hij van een vervuild meer had gedronken. Sindsdien is hij zijn stem kwijt. P: We zullen er een dokter naar laten kijken. (Celia en Siegfried gaan mee naar het paleis. Bij het paleis staat Brunhilde haar oom op te wachten. Ze rent naar hem toe en Bastian tilt haar op en draait haar rond). Br: Bastian! Wat heb je gevangen? P: Hallo. Dit is mijn nichtje Brunhilde. Brunhilde dit zijn juffrouw Celia en haar broer de jongeheer Siegfried. Br: Aangenaam kennis te maken. P: Zij woonden in het bos. Br: In het bos? (Brunhilde neemt Siefried bij de arm en loopt er mee weg.) Br: Maar is het daar niet zeer gevaarlijk? Wil je me er over vertellen? P: Siegfried kan niet spreken. Br: O. Wil je het domein zien? Sieg…? (Celia wil achter haar broer aanlopen. Bastian houdt haar tegen.) P: Laat ze maar. Edgar zal je naar je kamer brengen. Dienstmeisjes zullen je helpen met je bad. Tijdens het diner stel ik je aan mijn moeder voor en Celia…  C: Ja? P: Je hoeft niet bang te zijn dat iemand je hier kwaad doet. C: Bedankt, uwe hoogheid. (Even later in de troonzaal. Bastians moeder zit op de troon.). M: Toen je zei dat je ging jagen dacht ik dat je op dieren bedoelde. Waar zat je met je gedachten? Iedereen kan zeggen dat zij de dochter van de 3de graaf van Tournesol is. E: Uwe hoogheden, mag ik u voorstellen juffrouw Celia de la Rose. P: Ze is te vroeg. C: Uwe hoogheden. M: Het is alsof ik naar een geest kijk. Heeft iemand je ooit vertelt hoeveel je op je moeder lijkt mijn kind? Kom wat dichter. Ongelofelijk. Ik was een goede vriendin van haar, weet je. Jammer dat ze zo vroeg gestorven is. C: Ik ken haar niet zo goed. M: O, mijn kind ze was dol op zingen. Doe jij dat ook graag? Bas, we zien je bij het diner. (Maanden later. Celia, Bastian en de koningin lopen in de tuin). P: Moeder, we zien je tijdens het avondeten. M: Nou ja zeg. (De koningin wandelt gespeeld verontwaardigd weg.) P: Celia, ik hou van je. C: Ik hou ook van jou, Bas. (Bastian gaat op één knie zitten.) P: Wil je dan mij de eer doen mijn vrouw te worden? C: Ja. (Celia en Bastian zijn getrouwd. Ze vertrekken op huwelijksreis. Als ze langs huizen passeren staan mensen hen zwaaiend op te wachten). M: Saluut. Veel plezier op jullie huwelijksreis. Ik zal goed voor Siegfried zorgen. Dag kinderen. O, ze worden toch zo rap groot. (Onderweg komen ze langs het huis van Celia’s stiefmoeder). F: Waarom moeten we op de prins begroeten? S: Omdat we nog steeds blauw bloed hebben Fula. En de nieuwe prinses zal ons misschien uitnodigen op het kasteel. C: O, nee rij door alsjeblieft! (Fula en de stiefmoeder zien Celia in de koets zitten). F: Was dat…? S: Nee, dit kan niet waar zijn. Uit alle mensen! (Celia verstopt zich vlug achter Bastian. Wanneer ze verder rijden komt ze vanachter Bastian vandaan). P: Wie was dat? Gaat het Celia je ziet er bleek uit. C: Dat was mijn stiefmoeder. Nu weet ze dat ik nog leef. P: Maak je geen zorgen schat ze kan niets meer tegen je doen. C: Ik hoop het. (in het huis van Santannach en Fula.) F: Wat doen we nu? Ik kan niet verdragen dat dat kreng er met de prins vandoor is. S: Stop met zeuren Fula. Ik heb een plan. We moeten gewoon het juiste moment afwachten. (Enkele weken later op het kasteel.) C: Ik heb zin in een partijtje ‘Ginds’. P: Nu? (Iedereen gaat zitten. Celia staat vooraan.) C: Ik begin. P: Ik… draagt… een kind. Je draagt een kind! Wat! M: Proficiat, laat de klokken luiden Edgar. (Siegfried kijkt niet begrijpend naar Brunhilde die hem omhelst). Br: Je wordt een nonkel. (Celia’s stiefmoeder hoort de klokken). S: Dat is ons teken. Over negen maanden krijgt die gierige pin de rekening gepresenteerd. (Negen maanden later. Bastian staat ijsberend te wachten op de geboorte van zijn kind.). M: Blijf daar Bastian. We halen je wanneer ze klaar is om je te ontvangen. Wat duurt er zo lang? (Bastian mag naar de kamer van zijn vrouw gaan.) C: Bas, zeg hallo tegen je zoon… P: Ik heb een zoon? C: en je dochter. P: Twee? O, Celia. (Siegfried wijst trots naar zichzelf en dan naar de baby’s .) C: Ja, ze lijken op jou Siegfried. M: We laten de kersverse ouders even alleen met hun kroost. Hoe heten ze? C: Ik dacht aan James voor de jongen, naar je vader. En dan Jane voor het meisje. P: Hi, prins James Siegfried II en prinses Jane Annabelle. Gelukkig hebben we meteen twee nieuwe dienstmeisjes aangenomen. (Enkele dagen later. De twee dienstmeisjes brengen Celia naar de kelder voor haar bad. Ze dragen sluiers waardoor Celia niet ziet dat ze eigenlijk haar stiefmoeder en stiefzus zijn). S: Komt u maar verder uwe hoogheid. Een bad zal u deugd doen. C: Waarom moeten we helemaal naar de kelder Sanne? S: In de kelder is het heerlijk rustig en het water blijft er beter warm.  Deze kant op. Is het badwater niet te heet. Het is zalig. (Fula steekt Celia met een mes). C: Aaaa. S: Genoeg. Straks vloeit er te veel bloed. Hierlangs. (Via een geheime hang brengen ze Celia’s levenloze lichaam naar buiten). F: Moeten we ze helemaal begraven, moeder? S: Natuurlijk moeten we… er komt iemand aan. Vlug, gooi ze naar beneden. We begraven haar later. (Celia rolt van de berg naar een riviertje. Haar lichaam gaat mee met de stroming. Fula heeft de plaats van Celia ingenomen in het bed. Ze draagt een sluier om haar gezicht te verbergen.) P: Hoe bedoel je ze is ziek. Daarstraks zag ze er nog kerngezond uit. (De prins wil in de kamer binnengaan). S: Dat zou ik niet doen uwe hoogheid. We weten nog niet wat het is maar de rode bolletjes op haar huid zien er besmettelijk uit. Bovendien is ze nu aan het rusten. Maak u zich geen zorgen uwe hoogheid, wij zullen voor haar zorgen. P: Ik verwittig de dokter. S: Dat heb ik al gedaan uwe hoogheid, hij is onderweg. P: Stel me onmiddellijk op de hoogte als hij langs is geweest. S: Komt in orde uwe hoogheid. (Bij de rivier komt een monnik langs. Hij ziet het lichaam van Celia liggen en neemt haar mee op zijn paard). Mo: Wat is dit? O, mijn God! Kom mijn kind. (Twee weken later. Prins Bastian probeert de kamer van zijn vrouw in te komen). S: Uwe hoogheid! P: Ik wil haar zien! S: Maar dat is niet wijs uwe hoogheid de dokter heeft gezegd,… . P: Het kan me niet schelen wat de dokter heeft gezegd. Ik wil  mijn vrouw zien. Het is twee weken geleden dat ik de moeder van mijn kinderen heb gezien. S: Goed dan. Laat me haar dan eerst presentabel maken. P: Celia? O liefste. S: Spreken doet pijn uwe hoogheid. P: Waarom draagt ze een sluier? S: Ze wilt niet dat u de bulten in haar gezicht ziet uwe hoogheid. P: O Celia voor mij zal je altijd de mooiste vrouw op aarde blijven met of zonder bulten maar als je je zo comfortabeler voelt. De kinderen missen… . B: Zusje? P: Kom binnen Siegfried. S: Maar de kans op besmetting…? P: Kan niet zo groot zijn aangezien u nog niet ziek bent geworden. B: Zusje, ik heb Brunhilde vandaag het meertje laten zien waar je zo dol op bent. P: Siegfried je praat! B: Het komt en gaat maar waarom zegt ze niets? P: Het spreken doet pijn volgens haar dienstmeid Sanne, niet waar? B: Maar… . (Siegfried herkent Sanne als zijn stiefmoeder. Hij wil het zeggen maar wordt onderbroken).  S: Hare koninklijke hoogheid heeft genoeg bezoek gehad voor vandaag. Ze moet rusten. (Siegfried probeert het uit te leggen aan de prins). P: Wat is er Siegfried? Ben je je stem al opnieuw kwijt? Maak je geen zorgen, ze komt wel weer terug. Ik moet nu naar stal. Ik zie je later bij het diner. S: Dat was op het nippertje. F: Wat? Alles ging toch goed. De prins denkt echt dat ik zijn vrouw ben. Wil je nog wat brood voor me halen moeder? S: Jij dom wicht, ik had het over dat rot jong. Net nu hij gezien heeft wie ik ben krijgt hij zijn stem terug. Gelukkig verloor hij ze weer. We moeten van hem af zien te raken voor hij de prins vertelt wie ik werkelijk ben. F: Maar hoe doen we dat? S: Leg dat brood neer, straks kan je niet meer in de kleren van de prinses. Ik heb een plan. Pas op addergebroed.   (Celia is naar een klooster gebracht. Daar vecht ze voor haar leven. In haar dromen rent ze weg van een monster en schreeuwt ze om Siegfried, Bastian en James en Jane). (Ondertussen in het paleis). Kin: Uwe hoogheid! Uwe hoogheid, de kinderen zijn weg. P: Hoe bedoel je ze zijn weg? Kin: Ik deed een dutje omdat de kinderen ook lagen te slapen. Toen ik wakker werd lagen ze niet in hun wiegjes. Iemand moet ze terwijl ik sliep meegenomen hebben. P: Wachters, doorzoek het kasteel, ze kunnen niet ver zijn. S: Wat is dat voor een kabaal? Het verstoort de rust van uwe hoogheid. P: Iemand heeft de kinderen uit hun wiegjes gehaald. We weten niet waar ze zijn. S: O, jee het kan niet waar zijn. P: Als u iets weet juffrouw Sanne zeg het dan meteen ik heb geen tijd voor getreuzel. S: Ik hoorde uw schoonbroer toevallig tegen zichzelf zeggen dat hij de kinderen uit de weg wilde ruimen. Hij houdt ze verantwoordelijk voor de zwakke gezondheid van uw vrouw. P: Dit is kletspraat, wanneer heeft u zoiets gehoord? S: Net nadat hij wilde laten horen aan uwe hoogheid dat hij weer kon praten. P: U zult het wel verkeerd begrepen hebben. Sanne ga naar binnen en zorg dat mijn vrouw dit niet te horen krijgt. Ik wil niet dat ze van streek raakt in haar toestand. Natuurlijk uwe hoogheid. P: Brunhilde, heb jij Siegfried gezien. Br: Nee al een tijdje niet meer. Hij was nogal verdrietig omdat hij zijn stem opnieuw niet kon gebruiken. Waarom zoek je naar hem? Zou je niet naar de kinderen moeten zoeken. P: Ik ben bang dat ze wel eens bij hem kunnen zijn. Br: Bang? Voor wat? W: Uwe hoogheid! (Een wachter vindt Siegfried versuft buiten in de kou. Jane en James liggen naakt in zijn armen). P: Siegfried wat heeft dit te betekenen? (Siegfried gebaart wanhopig dat hij het niet weet).  P: Hoezo je weet het niet? Je bracht mijn jonge kinderen naar buiten in de kou. Wat probeer je daarmee te bereiken? Probeer je ze soms te doden? Het komt wel heel goed uit dat je weer niet kan spreken. Ron, haal een dokter. Brunhilde neem de kinderen mee naar binnen. Zorg dat ze het goed warm krijgen. Siegfried jij komt met mij mee.  Jij blijft in je kamer tot ik weet wat ik verder met je aan moet. Rafael, zorg dat niemand in of uit zijn kamer gaat zonder mijn toestemming. Ja, uwe hoogheid. (In de kamer van de prinses). F: Ons plan heeft gewerkt. S: Niet zo goed als ik gehoopt had. De prins is verschrikkelijk mild voor de jongen die zijn kinderen wilde doden. Ik hoopte dat hij hem zou terechtstellen zodat ik niet nog eens mijn handen moest vuil maken. Nou, goed nu hij afgezonderd zit kan hij tenminste niet gaan rondbazuinen wie wij zijn. F: Maar hoe ruimen we hem nu uit de weg moeder? S: Net als zijn vader. We laten hem een beker met vergiftigde wijn drinken en wanneer hij dood teruggevonden wordt maken we iedereen wijs dat hij zelfmoord heeft gepleegd. Hij kon het niet verdragen dat hij gefaald heeft in zijn missie de kinderen te doden. F: Dat is briljant moeder. Mag ik nu even naar buiten? Het is hier om te stikken. S: Ben je gek! Natuurlijk niet jij domme gans. (In het klooster.) Z: U bent wakker. Het is een mirakel. Rustig aan. C: Waar ben ik? Z: U bent in het klooster Amor Dei. Pater Francis heeft je hierheen gebracht nadat hij je op de oever van de rivier had gevonden. Kan je me vertellen hoe je heet? C: Ik… weet het niet. Ik weet niets meer. Z: Dat is heel normaal meisje. Je hebt een harde klap gehad. Het is een wonder dat je nog leeft. Bijna twee weken heb je tussen leven en dood gezweefd, werkelijk een wonder. We zullen je voorlopig Maria noemen omdat Onze Lieve Vrouw onze gebeden heeft verhoord. (Brunhilde komt binnen in de kamer van Siegfried. Hij probeert met een touw van lakens door zijn raam te ontsnappen). Br: Probeer je te vluchten? Dat is geen goed idee Siegfried, je lijkt nog meer schuldig zo. Tenzij je echt schuldig bent. (Siegfried kijkt boos naar Brunhilde). Br: Kijk niet zo boos naar me. Ik weet dat je geen vlieg kwaad doet maar waarom sla je dan op de vlucht? Het is te ingewikkeld om in gebarentaal uit te leggen is het niet? Goed, welke reden je ook hebt om te vluchten, het zal wel een goede reden zijn. Kom, maak plaats, ik ga met je mee. (Siegfried schudt hevig zijn hoofd). Br: O, jawel, probeer me maar eens te stoppen. Kijk, zodra Bastian merkt dat je weg bent zal hij je poster overal verspreiden en niemand zal je meer onderdak willen bieden. Ik weet echter één persoon die ons met open armen zal ontvangen. Grootmoeder. Ken je de weg naar grootmoeders kasteel? Dat dacht ik al. Dus mag ik? (Siegfried wijst naar Brunhilde en dan naar de deur).  Br: Hoe ik binnen ben geraakt? Siegie, ik ben nog steeds prinses Brunhilde Katharina Eleonora Josefina Charlotte dochter van de koning van Twin Wish. Als ik zeg dat ik naar binnen wil kan niemand mij dat weigeren. (In het klooster). Z: U ziet er prachtig uit in de jurk van zuster Dominique. C: Bedankt. Z: Kom, ik zal je helpen. C: Bedankt. Z: Geen dank lieve. De zon zal je goed doen. Misschien helpt het om je geheugen terug te krijgen. C: Ik hoop het. Z2: Moeten we haar vertellen over de namen die ze uitspreekt in haar slaap? Z: We laten dat beter aan pater Francis over. Waar is hij trouwens? Z2: Hij is naar het koninklijk paleis geroepen om de biecht van de prins af te nemen. Z3: Er zijn bezoekers. Z: Laat ze binnen in de ontvangstruimte, ik kom zo dadelijk. We hebben nog nooit zoveel bezoek gehad in tien jaar. Z2: Ik hou wel van een beetje afleiding. Z: Zuster! (In de kapel van het paleis. Bastian en Pater Francis zitten in de biechtstoel). Mo: Zeg het maar mijn zoon. P: Ik… zou u gewoon naast mij willen komen zitten vader? Ik heb gewoon nood aan een babbel met iemand die wijzer is dan ik. Mo: Ik weet niet of ik wijzer ben dan u, uwe hoogheid, maar met de hulp van Onze Lieve Heer… . P: Mijn vrouw Celia is al weken ziek. De dokter lijkt geen verklaring voor haar ziekte te hebben. Mo: Heb je moeite met het trouw blijven aan je vrouw nu ze haar echtelijke plicht niet meer kan vervullen? P: Nee, dat is het niet. Ze laat me gewoon steeds minder bij haar omdat ze bang is dat ik besmet zal raken. Ze heeft haar kinderen al een hele tijd niet meer gezien. Ik weet dat ze ons weert om ons te beschermen maar ik wil er voor haar zijn. Ik word er hoorndol van. Ik heb het zelfs uitgewerkt op haar broertje. Mo: Heeft u hem pijn gedaan, uwe hoogheid? P: Nee, ik heb hem in zijn kamer opgesloten omdat ik dacht dat hij mijn kinderen kwaad wilde doen. Nu weet ik zelfs niet meer waar hij is. Hij is door het raam gevlucht met mijn nichtje. Mo: Van wat ik hoor uwe hoogheid, houdt u zich behoorlijk goed in deze omstandigheden. P: Dat is het nu net, ik heb het gevoel dat ik er ieder moment onder door kan gaan. Dat mag niet gebeuren ziet u, mijn James en Jane hebben me nodig. Mo: Jane en James? P: Mijn kinderen. Ze zijn nog geen maand oud. Mo: Is er iemand die voor hen zorgt, nu hun moeder ziek is? P: Hun min zorgt al sinds hun geboorte voor hen. Mo: Hadden ze bij hun geboorte nog iemand anders die voor hen zorgde? Een jonge vrouw misschien? P: Nee, waarom vraagt u dat? Mo: Ach zomaar. Uwe hoogheid, ik denk dat een ritje door het bos u goed zal doen. P: Werkelijk? Mo: Ja, Onze Lieve Heer vertelt me dat het tijd is voor een ritje. P: Als hij het zegt… . (Brunhilde en Siegfried die uit het paleis zijn gevlucht komen in de tuin van het klooster. Celia staat ondertussen in de tuin te genieten van de zon). B: Zie ik dat nu goed? Celia wat doe jij hier? Het is door onze stiefmoeder, is het niet? Ik wist wel dat ik dat onmens in het kasteel gezien had. C: Het spijt me, moet ik u kennen? B: Celia, ik ben het Siegfried. En hoor ik kan weer praten. C: Ik… het spijt me. B: Wat is er met haar aan de hand? Ze herkende me niet. Z: Kent u onze Maria, jonge heer? B: Maria? Dat is Celia mijn zus. Prinses Celia van Twin Wish om precies te zijn. Z: O, jee we dachten al dat ze iemand belangrijk moest zijn. We vonden haar drie weken geleden zwaar afgetakeld op de oever van de rivier. Nu is ze terug op de been maar ze is helaas haar geheugen kwijt. Waarom heeft er niemand naar de prinses gezocht? B: Omdat er in het kasteel een bedriegster haar plaats heeft ingenomen. We moeten dit meteen aan Bastian vertellen. Br: We waren hem al van plan te vertellen dat je stiefmoeder in het kasteel was toen je je stem terugkreeg maar we raakten verdwaald, weet je nog. Zuster, kan u ons de weg naar het paleis tonen? Z: Natuurlijk, maar hoe moet het dan met Maria? Ik bedoel Celia. (Bastian en Francis arriveren bij het klooster). P: Waarom brengt u mij naar het klooster Vader? Mo: Hierlangs uwe hoogheid. (Francis neemt Bastian mee naar de tuin). P: Siegfried en Brunhilde? Wat doen jullie hier. B: Je bent net op tijd, Bastian. Mij stiefmoeder is in het paleis en die vrouw die zich voordoet als mijn zuster is niet… . P: Celia? Hoe? B: Zoals ik je probeerde te vertellen Bastian de vrouw in het paleis is een bedriegster. Z: Wij vonden Celia, ik bedoel uwe hoogheid, zwaar gewond op de oever van de rivier. Ze heeft hier 3 weken gevochten voor haar leven. Ze kan weer opstaan maar ze is haar geheugen kwijt. Doet u dus alsjeblieft voorzichtig. P: Celia? C: Goeie dag. Bent u ook een pater zoals vader Francis? P: Nee, ik… . C: O het spijt me, ik zou u ook moeten kennen. B: We kunnen haar hier niet laten. P: Maar we kunnen haar ook niet tegen haar wil meenemen. Voor haar is het alsof ze met vreemden meegaat. (Celia neuriet een liedje. Siegried begint mee te zingen). B: Ik ken dat liedje. Mijn moeder zong het altijd voor Celia en Celia zong het altijd voor mij als ik verdrietig was. P: We moeten gaan. C: Siegfried! Broertje, je kan praten. B: Zusje? C: Nu herinner ik me alles weer. P: Celia? C: O mijn lieve Bastian hoe kon ik je ooit vergeten? (Siegfried, Brunhilde, Bastian en Celia komen aan bij het paleis. Er staat een koets voor de deur. Het is de koets van Bastians broer de koning van Twin Wish en de vader van Brunhilde). P: Ik geloof dat er iemand op bezoek is. Br: Papa! Mijn lieve dochter. K: Ik heb je gemist. En Kasper ook. (Kasper is de verloofde van Brunhilde. Hij trekt zijn neus op als de koning dit zegt). K: Bastian, broer je bent me uitleg verschuldigd. Ik ben zo vlug mogelijk gekomen nadat ik Brunhildes vreemde brief kreeg. Normaal gesproken zou ik er niet zoveel aandacht aan hebben besteed want Brunhilde zit altijd met haar hoofd in de wolken, maar nu was er toch iets anders. O, vrouwe Celia, u bent een plaatje. Ik ben blij om te zien dat u terug genezen bent. Komen jullie net terug van een ritje? P: Broer, als je mond even zou stilstaan dan kan ik vertellen dat er inderdaad vreemde dingen op het paleis gebeurd zijn. Als je me nu wilt excuseren ik heb een appeltje te schillen met een kreng en haar dochter. We leggen het je wel later uit. K: Wel, het is een mooie dag voor een executie. Br: Papa! K: Ik maak maar een grapje pluimstaart. (Bastian stormt de kamer van de prinses in.) S: Uwe hoogheid! P: Uw vreselijk spel is uit. S: Celia? C: Hallo stiefmoeder. S: Maar ik dacht… . C: Dat ik dood was? Zoals je kan zien ben ik springlevend. F: Moeder!? S: Zwijg. Proficiat, je was sterker dan ons. Als je ons wilt doden doe het dan nu. F: Moeder! C: Nee, ik ga je nu niet doden. Jullie zullen een eerlijk proces krijgen. De koning zal beslissen wat jullie straf zal zijn. Wachters! Haal ze hier weg. O, mijn kindjes. Het is voorbij. P: Ik beloof je dat ik me nooit meer zo laat bedriegen lieve. C: Shuuut. P: Ik hou van je Celia. C: Ik hou ook van Bastian. (Siegfried bedekt zijn ogen als hij Bas en Celia zit kussen.) C: Siegfried doe niet zo kinderachtig en kom hier. B: We hebben het gehaald zuster, we zijn veilig. C: We hebben het gehaald broer.   einde  

Liesbeth
0 1