Ik leg mijn hand onder mijn kin en zie hoe de regendruppels op het raam uiteenspatten in minioceaantjes.
De leraar mompelt iets en ik hoor de pennen rondom mij ijverig krassen over de bladen.
Af en toe kucht iemand door meer dan alleen maar droge lucht.
De les van vandaag gaat over de ‘Kunde van het Aardse Rijk’, maar ik wil liever weten hoe water zich beweegt als het omhoog zou stromen. Hoe hoog zou het komen?
Zo hoog als de Eiffeltoren? Ik zou naar Parijs kunnen gaan om het uit te zoeken, daar op een terras verboden zoete rode wijn drinken, achteruit leunen in een stalen stoel waar de regendruppels nog aanhangen, terwijl de geur van Frans gebak zich in mijn kleren nestelt.
Ik hoor het zacht kletteren van de regen op het raam in het leslokaal en bedenk dan dat Berlijn ook wel leuk is deze tijd het jaar, het moment waarop de bladeren er nog niet helemaal uit zijn of ze nog even zullen blijven hangen aan de bomen of toch maar beter loslaten.
Dit is mijn favoriete jaargetijde, waarin de lengte van de dagen afneemt, waarop de roestkleurige roodoranje en bruingroene tinten zich in alle glorie laten zien.
Eindelijk klingelt de bel genadeloos pijnlijk in mijn oren. Ik spring op, waarbij mijn kousenbroek aan een nagel van de stoel blijft hangen en met een scheurend geluid een beetje wit linkerdijbeen doet verschijnen. Een ‘godverdomme’ inslikkend, grabbel ik snel mijn Star Wars rugzak van de grond en loop achter de andere aanwezige ‘Aardrijkbewoners’ het lokaal uit.
Ik stap snel het schoolplein over, de open poort door, tot het gejoel eindelijk zachter wordt. Ik heb geen mama die mij opwacht, mij een helm opzet, een veel te grote fluojas aandoet en me dan plots een boze blik toewerpt vanonder half opgetrokken wenkbrauwen, bij het zien van mijn gescheurde kousenbroek.
Voor mij staat daar niemand die zegt dat er thuis lekkere cake in de oven wacht, terwijl ze mij bij de hand neemt. Niemand om naartoe te huppelen.
Dus huppel ik voorzichtig verder naar waar ik niet voel dat er niemand is.
Enkele straten verder verschijnt in mijn ooghoek eindelijk het prachtige gebouw,
met de warmrode bakstenen en hoge, rond gewelfde ramen. Aan de muur hangen grote staven die wapperende vlaggen vasthouden. De grote glazen deuren schuiven voor mij open. Ik stap binnen en blijf enkele seconden aarzelen in de inkomhal. Hierbinnen is het droog, lauwwarm en het licht heeft de kleur van zonnebloemen in de ondergaande zon. Meestal ruikt het hier naar warme chocomelk en kaneelkoekjes, maar op woensdagen hangt hier ook een zweem ‘Eau de Lily’ in de lucht, wanneer Aangename Agatha komt werken. De enige geluiden hier zijn gedempte stemmen, af en toe een haastig afgedrukte beltoon, ritselende rugzakken en het kartonachtige geluid van bladzijden die omgeslagen worden.
Ik loop naar links, de balie voorbij, recht naar achter, waar de A begint. Daar staat in een kleine hoek een donkerbruine leren sofa, waarin alle eenzaamheid verdwijnt.
Ik zet mijn rugzak neer, loop naar het rek met de letter B en neem het
‘Klein Zwart Verhalenboek’ van A.S. Byatt uit de rekken.
Ik loop snel terug, vlij me in de zetel en sla het boek open op de bladzijde waar ik gisteren was gebleven. In dit kortverhaal verandert een vrouw langzaam in een levend monument van stenen en mineralen. Ze leert een beeldhouwer kennen die haar meeneemt naar IJsland, waar hij haar verhalen vertelt over de Trollen in de bergen. Bij het lezen voel ik de tijd en ruimte verschuiven en ben ik daar ook.
Ik zie ik de trollen en ruik de mist boven bevroren meren. Vanuit deze magische zetel voel ik de snijdende kou van de winterbergen over mijn vingers kruipen.
Dit is waar ik nu en altijd wil zijn, in deze diepdonkere zetel, op dit moment en alle andere.
Dit is de plek vanwaar ik naar alle mogelijke plekken kan gaan,
dit is de ‘B.I.B’.:
‘Bovenaardse Intrapsychische Bestemmingen’.
Welkom.