Lezen

Wo sind die Stühle?

Een zonnige nazomerdag in het Antwerpse Koninklijk Museum voor Schone Kunsten. In de ontvangsthal vroeg ik aan mijn vrouw of ze eerst de bovenverdieping wilde bezoeken, of de tijdelijke expo beneden, toen een mevrouw me aansprak. Ze stond vlak voor me. “Wo sind die Stühle?”, vroeg ze vrij abrupt. En dus in het Duits. Nu moet u weten dat ik de Duitse taal niet vaak in de mond neem. Het is zelden nodig. Daarom wist ik niet meteen wat zeggen. Bovendien had ik keine Ahnung waar het op sloeg. Welke stoelen? “Euh, dat weiß ich niet“, stamelde ik in het Duitsnederlands. „Die Stühle“, herhaalde ze, maar nu een stuk luider. Een andere mevrouw trok aan haar mouw en zei iets als “Er is nicht …“ en het overige ging verloren in het geroezemoes van de groep museumbezoekers. “Ze denkt wellicht dat je hun gids bent”, zei mijn vrouw. “Misschien lijk je wel op hem”? De gids? “Tja, de tocht is moeilijk, de gids ervaren”, zei ik, een oude politieke slogan citerend.  In het museum botsten we nog een paar keer op de groep. Enkelen zaten inderdaad op een soortement van klapstoel. “Da sind die Stühle”, wees ik telkens naar de groep met hun stoelen. Ik vond hun gids niet meteen op mij gelijken, maar kijk, misschien zie ik er wel gidsachtig uit.  Na het geslaagde museumbezoek trakteerden we onszelf op een terrasje in de herfstzon. Net omwille van die aangename zonnestralen was het er stikdruk. Ik kon niet meteen een vrijstaande tafel ontdekken. “Wo sind die Stühle?”, zei ik tegen mijn vrouw, iets luider dan ik het zelf bedoelde. Aan een tafeltje waar nog één stoel vrij was en waar twee ietwat oudere mannen zaten, plaatste de ene man zijn rugzak op de lege stoel. “Duitsers”, zei hij tegen de andere.

Rudi Lavreysen
7 0

La prière au grand manitou / ...

Ce beau matin, moi, un grand guerrier de la tribue de la calculatrice,implorait au grand manitou de m’adviser sur les dettes que mon sqaw avait incuré et qu’elle avais promis de me rembourser.  le grand manitou a allumé son calumet de la paix aux herbes médicinale et a appéllé une grande réunion en petit cercle avec les quatre éléments (si présente); La poussière c’est accumulé dans les coins.La condensation c’est écoulé de la paroi de douche.Le sèche linge a séché la linge très vigoreusement.Et le courant d’air matinale a traversé la piece plusieurs fois.  Ensuite, dans sa grande sagesse, le grand manitou c’est tourné vers moi et m’a informé: Ton sqaw ce balade dans les plaines, accompagné de chiens, chats, plantes d’intérieur, mini-sqaw et poisson.Et que ferra t’elle? Nous prévoyons qu’elle continuera de ce balader dans les plaines, accompagné de chiens, chats, plantes d’intérieur, mini-sqaw et poisson. Et ou est ce qu’elle finira de ce balader? Peut-être qu’elle ce baladera ensuite dans les forets, accompagné de chiens, chats, plantes d’intérieur, mini-sqaw et poisson.  Et comment est ce qu’elle me remboursera ces dettes? Peut-être elle pourrait te payer par domiciliation, si elle aimes tant de ce balader?Erm… merci grand manitou pour ton conseil sage.____________________________Toi, Wallonne emmerdé (Biscoff)Moi, flamand ench… enfoiré (Speculoos) Toi, gaminne, 2 chiens, deux chats et un poisson doréMoi, 2 poules (pour les oeufs) Toi, aimer faire des pâtes fraiche, Moi, était plongeur à l’école hôtelière  Toi, Maman non-anticipéMoi, ‘pas papa’ Toi, gazelle aimant éviter problèmesMoi, sanglier bruyant, têtu.  Toi, trés intilligente mais, parfois moins sageMoi, Bouddha con, simplement con Toi, aimer voyagerMoi? mon estomac aussi aimer voyager Tu pouvoir me repayer?Moi avoir inclus termes dans le contracte de pret Moi vouloir aider, mais (en longue terme) moi, pas avoir envie de payer les dettes de ton ex

Lightlives
0 0

Ik zou (het niet) zeggen

Ze zijn alomtegenwoordig, de ik-zou-zeggers. Het is bijna een plaag. Het aantal groeit dagelijks, zoals de coloradokevers op het aardappelveld van onze pa in de zomer van 1976. Toen moest vader ook maatregelen nemen. Natuurlijk heb ik het nu niet over het spuiten van biologisch gif zoals op het aardappelveld, maar een waarschuwing lijkt me aangewezen. U gelooft me niet? Een half uur tv kijken volstaat. Dan hebt u een papier vol met streepjes, telkens als er iemand de woorden ‘Ik zou zeggen’ uitspreekt. "Waar maak je je druk over?”, vroeg onze oudste onlangs. “Het klopt gewoon niet”, zei ik al een beetje luid. Die ‘zou’ wijst op de voorwaardelijke wijs van de zin. Er moet een voorwaarde aan gekoppeld zijn. Zoals in deze zin: “Indien de situatie niet zo dramatisch was, zou ik zeggen dat er alsnog vrede komt.” Maar dat gebeurt niet. Je hoort nu zaken zoals: “Ik zou zeggen, laat het smaken”. Dan heb ik goesting om naar de tv te roepen: “Je zegt het toch. Laat die ‘Ik zou zeggen’ toch weg. Gewoon ‘Laat het smaken’ is ook goed. Waarom doe je dat?” Maar het heeft geen zin om naar de tv te roepen. Eén keer heb ik streepjes gezet. Ik telde er vijftien, uitgesproken door een B&B-uitbater. Hij had zijn B&B beter ‘Bij de ik-zou-zegger’ genoemd in plaats van ‘Bij tante Loes’, want tante Loes was in geen velden of wegen te bekennen. Hij kreeg geen zin gezegd zonder die ‘ik zou zeggen’. We zijn goed op weg om er een nationaal stopzinnetje van te maken, zoals ‘Ja precies’ in Nederland of ‘Ben oui’ in het Frans. Als het niet verbetert, ga ik wel roepen. En een gewaarschuwd man is er twee waard. Of nee, want als die allebei de woorden ‘ik zou zeggen’ in de mond nemen, wordt het nog erger.

Rudi Lavreysen
39 3

Kraakhelder

Over een week wordt ik achttien jaar, eindelijk volwassen. Vandaag nog even naar de tandarts want ik heb kiespijn aan beide kaken, ook onder en boven. Ik ben altijd ruim op tijd op mijn afspraken, ook vandaag. Rond half negen sta ik al binnen. De wachtkamer bij de tandarts is leeg, ik ben zo aan de beurt. Vanaf hier kan ik meeluisteren met de werkruimte van de tandarts. Een verborgen microfoontje heb ik niet nodig. Ik hoor veel gekreun en au, au roepen, een flinke behandeling. Na een half uur zit ik nog steeds alleen in de wachtkamer. Ik kijk even op mijn mobiel of de afspraak wel vandaag is. Daar komt na lang wachten de assistente die mij roept, ze komt zo uit een filmset lopen. Als ik hier zou werken zou ik me toch wat ruiger kleden maar daar wordt niet naar gevraagd. Ik mag in de stoel gaan zitten en heb behoorlijk last. De stoel die naar beneden gaat bezorgen mij al paniekaanvallen. Alles is gereed en de tandarts houdt van opschieten, ‘Gooi die mond eens open.’ Ik volg zijn advies op en de lucht van mijn dagelijkse bakkie koffie op de vroege ochtend komt hem tegemoet. De eindconclusie van de tandarts ‘Uw vier verstandskiezen moet getrokken worden bij de kaakchirurg. Mijn assistente maakt een afspraak voor u.’ Zij maakt een afspraak voor morgenochtend vroeg bij de kaakchirurg. Ik moet de hele dag maar denken aan de kaakchirurg. Net voor het slapen gaan, rond half twaalf, ga ik even op internet zoeken naar verstandskiezen verwijderen. Ik hoop dat zij mij op mijn gemak kunnen stellen. Type in mijn mobiel: ‘Hoe pijnlijk is een verstandskies trekken’. Dit is niet het antwoord waar ik op hoopte: ‘Verstandskiezen trekken is erg pijnlijk’. Ik doe geen oog meer dicht en lig te woelen. Met veel moeite poets ik mijn tanden aan de wasbak deze morgen. Ik zit in de volle wachtkamer, lopende bandwerk voor de kaakchirurg. Waar ik ook kijk, ik zie alleen maar noodgevallen. Het is wel lekker rustig. Niemand zegt wat. De vrolijke assistente komt mij halen. Alle ogen van de wachtenden gaan mijn kant op en wensen mij veel wijsheid. De deur sluit zich. Ik mag in de stoel plaatsnemen. De stoel zakt tergend langzaam naar beneden. Joris ‘van horen zeggen’, de kaakchirurg vraagt of ik mijn mond wil openen. Ik doe snel mijn ogen dicht want ik wil niet naar zijn gereedschap kijken. De spuiten worden gezet door vriendelijke assistente, de verdoving werkt. Ik mag plaatsnemen in een andere wachtruimte en voel beide wangen opzwellen tot ballonnen. Nog enkele minuten en ik word weer opgehaald. De stoel staat al in de gevechtshouding. Ik neem plaats. De kaakchirurg loopt mijn kant op. Uit alle macht probeer ik hem mijn vraag te stellen, ‘Ik wil toch iets aan de kaak stellen. Ik ben bijna volwassen en nu gaat u mijn verstandskiezen trekken. Kunt u dit verklaren.’ Met een ferme handbeweging duwt Joris mij tegen de stoel aan. Er is geen weg terug. De huiveringwekkende tang wordt door de kaakchirurg in mijn mond gezet. Uit het niets verschijnt er op mijn netvlies Ed en Willem Bever met de waterpomptang. Ik ben weer bij de les en volgt zijn orders op. Hij gaat flink te keer en met een beetje wringen en kraken is mijn verstandskies eruit, dat is één. 'De andere drie verstandskiezen doen we volgende week', besluit de kaakchirurg. 

Jan Sluimer
43 0

VERF ED HOME 2

HOME VERF ED #artoftheday #art #artist #artcollector #artcollective #artjournal #arte #artlife #artcontemporain #artoftheday #artgallery #artwork #artstudio #verfed   ****************************************************************************************** foto GALLERY  https://www.2dehands.be/q/verf+ed+/ ************************************************************************************* foto VERF ED: HOME  https://www.2dehands.be/seller/view/m2160146167 ***********************************************************************************   Rond 1995 heb ik dat werk gemaakt. Ik noem het "altaar der culturen."Links ziet men een tv, onze gemeenschappelijke identiteit valt van het - silicium - glas - zand.De gemeenschappelijke informatiebronnen zijn verdwenen.De wijzen van vroeger opgevolgd door radio en uiteindelijk als laatste de tv die een ongeveer gemeenschappelijke boodschap uitdragen is niet meer.De informatie is versplinterd.Rechts ziet men een gietijzeren kandelaar daar in een mensenhoofd in papier. Stukken teksten. Krantenpapier "De encyclopedische mens".Gietijzer = nationalistenKandelaar = religieIn het midden staat de hedendaagse mens. Opgesloten. "de encyclopedische mens".Dit deel is gemaakt van een reclame voor lippenstift.Regeneratie KosmetikIn de dubbele wand gaan luchtbellen in het water de hoogte in.In die dubbel - transparantie - plexiglas zit diezelfde "encyclopedische mens".Het geheel staat op dunne platen, glas = chips = zand = silicium.Het geheel steunt op een gietijzeren pilaar = industriële cultuur.De gietijzeren plaat staat op de grond = landbouwcultuur.HET ALTAAR DER CULTUREN. Ik woonde toen in de Aalmoezenierstraat in Antwerpen. De jaren 90 tig. http://www.anamorfose.be/verf/misc-images/verf-t-i-r-e

verf ed: Contemporary ArtTIST
0 0
Tip

Koers in ‘t dorp

We moesten sneller zijn. We moesten als gekken door de grauwe steeg rennen voordat het peloton draaide aan de oude maalderij. Bij de vorige ronde kwamen we te laat in de Maria Sterckxstraat en zagen we enkel nog de gelosten, de achterblijvers, de sukkels. Met die mannen wilden we niks te maken hebben. Deze keer moesten we rapper zijn. Jokke struikelde in de steeg maar Dafkes trok hem mee. Wij lieten niemand achter. Daar was het licht, aan het eind van de grauwe steeg, maar godverdomme, we zagen de eerste fietsen al. De titanium frames weerkaatsten de onzichtbare zon tot op de mossige keien van de steeg, recht in onze ogen. Godver… Omkeren! Onmiddellijk naar de Vlooikenslei, langs de koer van bakkerij Vleesbuyk. Dat moest toch lukken. De was hing uit op de koer. Tuur snokte hem opzij, een paar witte slipjes vielen op de vuile stenen. ‘Hé, moeten we dat niet oprapen?’ vroeg ik. ‘Kop toe, Makke!’ En we waren weer weg, op naar de Vlooikenslei. Zweet in de nek, kramp in de kuiten, maar ditmaal zouden we het halen. We zagen de vadsige ruggen en de roestige nadars, maar er was nog geen onrust. Enkel spanning. De renners moesten nog komen. We smeten ons tussen de ruggen en tegen de nadars en daar waren ze! Was het de afstand, het tegenlicht, onze eigen uitputting? Dat wisten we niet, maar het leek dat de kopgroep – die eerste zeven, acht met hun voeten in de trappers geklemd – in slow motion de bocht nam, als om ons te belonen voor onze inspanning. Toen werden ze de straat in gekatapulteerd en schoten sneller voorbij dan onze koppen en oogballen konden volgen. Maar hem zagen we wel, onze held, in voorlaatste positie: De Smyter. We riepen, brulden, tierden zijn naam naar zijn gekromde rug en lycra achterwerk. Ha, hij hield zich in, natuurlijk, spaarde zijn krachten voor de laatste ronde. Goed bezig, Smyterke! En nu? Binnendoor, langs de school naar de brug, dan konden we ze van boven zien. Ja! Goed idee! Van wie? Dafkes natuurlijk. Lopen, mannen! We klommen over de poort, een twee drie en voort, komaan! Shit, Jokke was weer gevallen. Alles oké, gast? Ja ja, wij gaven niet op, wij waren zoals De Smyter. In volle vaart over de speelplaats, alleen Tuur bleef even achter. Wat nu weer? Hij had een losse kei gevonden en gooide die door een ruit. ‘Stomme rotschool!’ Lachend, de bek helemaal opengesperd, sloot hij weer aan. ‘Was dat nu nodig?’ vroeg ik. ‘Kop toe, Makke!’ We waren bijna op tijd. De eerste drie zaten al onder de brug. Eerste drie? Ja, de rest was gelost, de volgende drie zagen we nu komen, en daarachter… ‘t was niet waar… Komaan, De Smyter! Laat u niet doen, Smyterke! Zijn lijf was gespannen als een boog, zijn neusvleugels stonden helemaal open. Hij had nog over, ja, maar mocht niet meer te lang wachten. En zag je dat? Wat? Rond zijn oren? Nee, wat? Hij begon grijs te worden. Daar moesten we even van bekomen. De Smyter grijs? Ja, en dan, bij sommige mannen begon dat vroeg. Andere werden snel kaal, hè, Jokke? Maar we verloren tijd, weg van die brug, of nee, de brug over, we moesten de spoorlijn volgen, dan waren we direct bij de maalderij. Was dat niet gevaarlijk? Gast! Als ‘t koers in ‘t dorp was, werd de spoorweg afgesloten, net zoals de andere wegen. Niemand kon erin of eruit op een dag als vandaag. ‘Zeker dat er geen trein rijdt?’ vroeg ik. ‘Kop toe, Makke!’ We renden tussen de spoorstaven, bij elke stap voelden we de stenen door de dunne zolen van onze schoenen. Ballast, zo heetten die stenen. Wie zei dat? Wie wou er de slimme uithangen? Geen zever nu, mannen, we moesten op tijd aan de maalderij zijn. Het was de laatste ronde! Auw! We keken om, maar dat was niet nodig, we hadden het kunnen weten. Jokke was achter een van de bielzen blijven hangen en lag nu met zijn smoel tussen de andere ballast. We keken voor ons: de maalderij. We konden het nog halen. Achter ons: Jokke, die recht krabbelde. Het lukt wel, jongens, niet wachten, denk aan De Smyter. Niks ervan, we pakten hem samen op en trokken ons weer op gang. Rond de maalderij hing, zoals altijd, een dikke stofwolk. Tussen de bakstenen torens zocht een duif haar weg door de bleekgele mist. De zon kwam er amper door, net genoeg om de witte finishlijn op te blinken. We waren op tijd! Vanop de spoorheuvel hadden we een perfect zicht. High five! We hoorden het peloton komen, we voelden het in onze lijven. Nee, dat was iets anders. Dat was… dat was… gezoem van de sporen, geknetter van de bovenleiding. We keken naar elkaar. Wie had gezegd dat er vandaag geen treinen reden?  De afrastering tussen het spoor en het talud was zeker twee meter hoog. Moest lukken! Bovenaan zat prikkeldraad. Zou ons niet tegenhouden! Maar hoe kregen we Jokke erover? Godver… En als we ons nu gewoon tegen de draad duwden, dan konden we de finish toch nog zien? We keken naar elkaar, naar de ballast, de sporen die al leken te bewegen. Nee, dat konden we niet maken. Jamaar, De Smyter, hij zou zometeen uit de mist komen. Hiervoor hadden we het toch gedaan? Jokke beefde. Was het pijn, angst of de trilling van de sporen? Zijn mond ging open maar hij zei niks. ‘t Was zijn schuld. ‘We moeten het spoor oversteken en langs de andere kant naar beneden,’ zei ik. ‘Kop toe, Makke!’

R.F.G. Vandenhoeck
72 1

Het printertje

Bent u een veeltevroeger, een netoptijder of een altijdtelater? Wij behoren meestal tot de eerste categorie. In het Gare du Nord van Parijs stonden we een uur voor het vertrekuur klaar. We hadden iedereen in het station, van toerist tot treinpersoneel, al drie keer ontmoet omdat ik van het stilstaan (er was geen vrijstaande stoel te bekennen) pijn in mijn rug kreeg. Met een kleine vertraging spoorden we eindelijk huiswaarts. Ik stelde voor om de verse chaussons aux pommes - gewoon appelflappen - meteen vrolijk te verorberen. Iets over de grens met België verdween die vrolijkheid. Net zoals toen ik in het derde middelbaar met Pasen mijn punten zag: een drama. De trein stond zo stil als de Zwitserse garde bij het Vaticaan. Geen beweging. Een bericht door de luidspreker over een technische storing voorspelde niet veel goeds. Twintig minuten later kwam er eindelijk beweging. De conducteur verzekerde ons dat we de aansluiting in Antwerpen, weliswaar een uurtje later, zouden halen. Om de ‘pijn wat te verzachten’ printte hij een bonnetje uit. Het printertje hing zowaar aan zijn broek. “Hiermee kan je in de bar iets drinken”, zei hij. Maar omdat we niet zover van Antwerpen waren en ik van dat drankje misschien naar het toilet zou moeten, zagen we daar van af. De Nederlanders van drie stoelen verder deden dat niet. Net toen we onze koffer van het bagagerek hadden gehaald, stonden zij in het midden van het gangpad recht. “Jij ook een biertje Frits?”, vroeg de ene. Het was misschien niet fatsoenlijk, maar ik heb de mannen lichtjes naar hun plaats geduwd om snel aan de uitgang te zijn. We sprintten als ervaren hordelopers over de roltrappen en haalden nog net de aansluitingstrein. Daar moest ik toch aan het biertje van Frits denken. Wat zou het nu hebben gesmaakt.

Rudi Lavreysen
9 1

Monsieur le roi

"Ik eet het graag", zei ik tegen mijn vrouw. "Maar ik ben het niet graag." "Sardientjes", vervolgde ik vooraleer ze kon zeggen dat ze in de tram geen zin had in raadsels. We stonden als sardientjes op elkaar geperst. Sommige mensen waren behoorlijk aan het zweten. De olie in het sardienblikje. Een man achter ons was druk pratende met de vrouw naast hem. Hij sprak Frans, droeg een kleurrijk joggingpak en had een hese stem. Op korte tijd vertelde hij drie keer hetzelfde. Hij leek me een ietwat verward. Hij zag dat ik naar hem keek en sprak me aan. Ik meende te begrijpen dat hij vroeg waar ik uitstapte. "Qui? Moi?", vroeg ik. "Non pas vous. Moi", antwoordde hij. "Ah, je ne sais pas monsieur", zei ik. Een man in een net pak die er twee stoelen naast zat, lachte hartelijk. Hij had grijs golvend haar en droeg witte sneakers. "Hij stapt aan dezelfde halte uit als ik”, zei hij. “Nog drie haltes.” Wij gingen er al aan de volgende halte uit. Een wandeltocht en dan naar de nieuwe zaak op de zeedijk voor een verfrissing. We zuchtten tegelijk. Blij dat we twee bevrijde sardientjes waren. Op het terras riep ik de ober. Het was zowaar de man met het kostuum en het grijs golvend haar van op de tram. Hij lachte om de toevalligheid. “U zegt het juist”, zei hij. “Ik hoor liever ober dan garçon. Wist u trouwens dat er een verschil is tussen een kelner en een ober? Kelner is afgeleid van keldermeester, want daar stond de voorraad. En de ober was de oberkelner of hoofdkelner. Kortom, de baas”, lachte hij. “Maar de klant is toch de koning, niet?”, zei ik knipogend. “Helemaal juist monsieur le roi”, zei hij. Nog luider lachend stapte hij naar binnen.

Rudi Lavreysen
8 0