Liefde in tijden van Corona
Met licht bevende handen steek ik de theelichtjes aan. Hun warme gloed verspreidt zich door de woonkamer. Al maanden staat mijn hart in vuur en vlam voor jou.
Je belt aan. Mijn hartslag schiet de hoogte in. Ik doe open en word vertederd door de manier waarop je jouw handen warm blaast. Glimlachend laat ik je binnen. Wanneer je mij jouw winterjas geeft en ik die over de stoel hang, dansen er lichtjes in jouw ogen.
Je gaat zitten. Ik neem plaats naast jou.
Na al die tijd van verlangen, twijfel, wanhoop zit je plots op een meter afstand van mij in de blauwgrijze Scandinavische zetel met kleurrijke kussens.
Jouw blik boort zich in de mijne. Ik kleef erin vast en hou mijn adem in. Je slaat jouw ogen neer en leunt zo nonchalant mogelijk naar achter alsof de elektriciteit tussen ons voor jou niet tastbaar is.
Je stelt wat haperend een vraag, wil een gesprek aanknopen, maar ik kan niet antwoorden. Woorden blijven steken in mijn keel. Ik kijk je smekend aan, heb lang genoeg gewacht. Geen tijd meer voor praatjes.
Je schuift dichterbij. Ik leg mijn hoofd op jouw schouder, glijdt af naar jouw borstkas, nestel me daar in de warmte van jouw hart. Je slaat jouw armen om me heen en wrijft over mijn rug. Er spreekt stroom uit jouw streling. Ik streel jouw gespierde drummers-arm die geoefend is in het langzaam opdrijven van het tempo. De kleinste geluidjes die je maakt, ademen muziek uit. De kaarsjes knisperen op het ritme van onze ademhaling. Ze houden de donkere wolk van het onuitgesprokene op afstand. Vanavond zullen we het er niet over hebben.
Er is geen weg meer terug.
Dan raak je mijn bil aan. Vonken stromen uit jouw handen. Ze zetten mijn bil in brand. Mijn ademhaling wordt luider.
We maken ons los uit de omhelzing en kijken elkaar aan. Jouw vlezige lippen oefenen een magnetische aantrekkingskracht op me uit. Behoedzaam, adagio, haken ze zich vast in de mijne. Ik smelt in jouw armen en voel bliksemschichten in mijn hart. Je smaakt naar alcohol en muntjes. Jouw liefkozing is hemels, bijna te mooi om waar te zijn.
‘Ik heb er dorst van gekregen’, zeg je.
Ik haal een glas water en zet me naast jou, dit keer op 2 meter afstand, zoals het eigenlijk hoort volgens de huidige coronamaatregelen. De vragen die ik je moet stellen over jouw nakende scheiding branden op mijn lippen. Ik maak aanstalten om erover te beginnen.
De wolk komt dichterbij.
Je blaast ze weg en vraagt, met puppy-achtige ogen en een pruillip: ‘waarom zit je zo ver van mij?’
Ik haal mijn schouders op en zucht, schuif dichter naar je toe en versmelt in een mum van tijd weer met jou.
Meesterlijk bespeel je de cymbalen van mijn hart. Liefdevol kus je mijn hals, mijn wang, mijn mond.
Jouw vingers raken zachtjes mijn gloeiende wang aan. Ik leg mijn wang in jouw hand. Je kijkt in mijn ziel die jou zonder woorden haar geheimen onthult.
‘Je ziet er zo mooi uit’, zeg je.
Jouw woorden resoneren in mijn lichaam.
Ik glimlach en weet zeker dat jij de aantrekkelijkste man op aarde bent.
Het kussen wordt vuriger.
Tot je een bericht krijgt, van haar. Eén van jouw dochtertjes heeft hoge koorts.
‘Ik moet gaan’, zeg je.
‘Weet ze dat je hier bent?’ vraag ik.
Nu is het jouw beurt om er het zwijgen toe te doen.
‘Jullie zijn toch aan het scheiden?’
De donkere wolk drijft dichterbij.
‘Het is ingewikkeld, Aline’
De wolk hangt nu vlak boven ons.
‘Maar gaat zij hier dan niet door gekwetst worden? Ze weet toch wel dat jullie gaan scheiden?’
De wanhoop in jouw blik verraadt het antwoord op mijn vragen. De wolk barst open. Het regent in mijn hart.
‘Hier heb ik dan wel een heel dubbel gevoel bij’, zucht ik.
Je zet je recht met een gepijnigde blik in jouw onweerstaanbare ogen.
Misschien zou ik kwaad moeten zijn. Je hebt tegen me gelogen.
Je doet jouw jas aan. Ik loop achter je aan de gang in. Onbeholpen sta ik daar naast je. Alle plaatsen die je gekoesterd hebt, staan nog steeds in brand.
Met de snelheid waarmee een geoefende cowboy zijn lasso werpt, trek je me opnieuw naar je toe en kust me passioneler dan ooit tevoren. Ik smelt weer.
Dan wandel je de koude nacht in. Ik sluit de deur achter je, ga er met mijn rug tegen staan en glijdt naar beneden. Als een hoopje as zak ik in elkaar.