Lezen

Oorlogsromantiek

De hemel gloeit als een eschatologische smeltkroes, een kosmisch abces waaruit de as der beschaving neerdaalt. In de schaduw van een ingestorte obelisk—een fallus van beton, nu geknakt—bloeit een clandestien hortus conclusus. Hier, temidden van rozen die hun dorst lessen aan radioactieve tranen der goden, ontwaart zij hem: een man wiens handen lijken gesmeed uit prometheïsch vuur, vingers omklemd een verwelkte Cattleya; een orchidee wier bloembladen paars sidderen als de aura van een stervende novae.   “Ze preludeerden de zure zondvloed,” bromt hij, zijn stem een basrif door de verdwaasde atmosfeer.   Zij antwoordt niet—taal verkoolde tot pixels. In plaats daarvan ontmaskert zij zich, een daad van blasfemie. De lucht bijt, een chtonisch zuur, maar zijn adem is een balsem. Hun huid, beschilderd met grafiet en as, wordt een gezamenlijk palimpsest.   Zijn duim glijdt langs haar sleutelbeen, een cartograaf die een nieuw sterrenstelsel kerft. “Je polsslag,” fluistert hij, “overstemt het requiem der clusterbommen.”   Ze zinken neer op een tapijt van verdorde grassprieten, een liturgie van krakende stengels. Zijn mond , een stigma op haar hals, een tegenhanger van gierende helikopterrotoren in de verte. Zij ontvouwt zijn hemd—een manuscript van littekens, tektonische breuklijnen die verhalen van overleven. Haar tong ontcijfert ze, proevend naar zout en het ijzer van vergeten revoluties.   Boven hen cirkelen drones, mechanische erinyen. Zijn hand glijdt onder haar gordel, niet haastig, maar met de precisie van een horlogemaker. Zij welft zich—niet enkel uit genot, maar als apotropaeïsch gebaar. Laat de algoritmen registreren. Laat het smeulend antropoceen getuige zijn.   Wanneer hij binnendringt, met een zucht die evenveel rouw draagt als lust. De orchidee verplettert tussen hun handen, een chromatische bekentenis. Haar nagels graven zich in zijn heupen, een anker tegen de trillingen—zowel aards als eigen. Daar, een stad die kreunt onder haar eigen entropie. Hier, een andere catastrofe: twee lichamen die vervloeien tot een idioom van hijgingen, een wiskunde van huid en zweet.   Na afloop liggen zij verstrengeld, observerend hoe gloeiende kevers—coleoptera pseudostellata—de nacht nabootsen als een slechte mimespeler. Hij vlecht de gebroken bloem in haar haar, een posthistorisch ephemera  “Morgen—” begint hij, maar zij snoert hem de mond met een kus. Morgen zal de aarde braken, of de rivieren spreken in tongen van cyanide. Maar dit—deze clandestiene alchemie van vlees en adem—is apocrief,  een weerwoord tegen het niets.   Terwijl zij zich kleden, fluistert de stilte in pentameters. Hij drukt een zaad in haar palm—een oerzaad, gekerfd in runen die alleen vergeten mycelia kunnen ontcijferen.   Buiten de tuin, waar de horizon bloedt als een geslachte fresco, gromt de aarde. Zij bergt het zaad bij zich, en schrijdt voort, een sibille in een wereld die zichzelf verslindt.  

zoutlicht
16 2

De wolvin met gele ogen

In een klein dorpje, gelegen tussen hoge bergen met oude bomen en nog oudere magie zingen de stamoudsten voor hun god. Ze loven hem, spreken tot hem, offeren voor hem, geven hun voedsel en zekerheid op voor hem en bidden tot hem, met niets dan hoop op een antwoord. Ze zingen over wolven.In de tijden voor die dag, was er nog nooit iemand geweest die zo'n beest gezien had. Niemand was ooit getuige geweest van haar scherpe tanden die glinsterden in het maanlicht, niemand had haar zilveren vacht die helder afstak tegen het rood van het bloed op haar poten gezien en al zeker niemand had haar ogen ooit gekend, die ogen vol gevoel, als een onbegrijpelijke, woeste storm die op je afraasde. Toen dook het wezen op in hun bos. Het verscheurde hun hindes en hun konijnen en hun kinderen als ze te ver afdwaalden. Geen van hen had ook maar enig idee waar ze vandaan kwam of wat ze was, en dus keerden ze zich naar de hemel voor antwoorden.Hun god reageerde niet meteen. Het was pas toen hun leider een schaal vol wijn en geplette abrikozen boven zijn hoofd hief, het lied overschaduwde met zijn gebed en smeekte in de naam van de kinderen die ze kwijt waren dat hij met de zwarte ogen van een bezetene de lege schaal terug op de grond zette en zei:“De wolf jaagt, dag in, dag uit, omdat alleen ons vlees eetbaar voor haar is. Ze neemt onze kinderen omdat onze aarde haar vergiftigd en ze wil leven, ze wil zo graag leven. Maar zie hoe ze elke dag huilt naar de maan, haar thuis, haar wereld, waar de raven haar van hebben bestolen. Zie hoe de rouw in haar ogen woelt wanneer het bloed haar bek bevlekt en de dood aan haar kleeft. Ze verlangt naar haar thuis, mijn vrienden, dus laten we haar in stilte laten treuren om dat wat ze verloren is. We verbranden onze doden en snijden hun assen in onze huid, geven hen wat hen toekomt en schenken dan ons woud aan de wolvin. Wees niet hoogmoedig, en probeer geen wraak te nemen. De vrede zal heersen zolang we deze overeenkomst respecteren.”Wanneer de ogen van de man terug donker, diepgroen kleurden en de god hun gebedshuis verliet stond het meisje tegenover hem op. Zij was de priesteres die het koor leidde. Ze sloeg drie keer op haar borst, slaakte een kreet die het koor stop zette en spreidde haar armen. Voor haar hele dorp om te horen riep ze:“Laat het geweten zijn dat een monster bij ons leeft! Laat het geweten zijn dat verdriet en pijn haar wapen is, niet haar tanden! Laat het geweten zijn, vrienden, hoed u voor de geelogige, de voormalige bewaakster, onze vloek!”De mensen hoorden haar aan. Ze deden wat hun opgedragen was, ze hielden hun kinderen weg van het woud met verhaaltjes en sprookjes die de kleintjes fluisterend aan elkaar doorvertelde. De moedigsten van hen kerfden paden om de rest van het land te bereiken zonder de wolvin te storen, hun jagers bekeerden zich tot de landbouw en hun houthakkers begonnen met graven naar steen om hun huizen te bouwen. Ze bleven weg van haar.En terwijl de mensen afscheid namen van hun woud was er de wolvin. Zij keek naar boven, naar de maan die grotendeels verborgen was achter dikke wolken en ze huilde. Ze huilde omdat ze niet wou sterven en ze huilde omdat ze moest doden om te leven. Ze huilde, en ze blijft huilen, want als deze wolvin uiteindelijk haar leven zal geven aan een pijl die door de lucht vliegt zal haar dochter ook moeten doden en leven en er is geen manier waarop zij die cyclus kan stoppen. Ze was een monster. En ze kon er niets aan veranderen.

Nona3ssens
8 1

Jorre

Jorre, dé man. Jorre heeft een zware jeugd gehad, wat zich vertaalt in zijn leven nu. Drinken, roken en veel veel seks. Leven als een rockster. Velen zouden jaloers zijn op Jorre maar ik niet.  Jorre is een feestbeest, hij houdt van het leven, ondanks zijn zware jeugd. Tja, ik houd het liever rustig. Ieder zijn ding.  Maar op een mooie nacht was het lot Jorre niet gunstig gezind. Hij werd gespiked, de knappe bink die hij was, en werd gebruikt door een bloedmooie vrouw. De ochtend daarna werd hij wakker alsof hij nog nooit als tevoren had gezopen, meer dan hem lief was. 'Goeiemorgen, schat. Lekker geslapen?'. Ooh, wat is dit in hemelsnaam dacht hij. Ik ben beland in een droom... Na het ontbijt dat hem smaakte, nam hij afscheid. Een naam was onbelangrijk. Nog volledig gedrogeerd en fuzzy, maar met een mooi beeld van een schoonheid als herinnering probeerde hij zich te oriënteren om zijn weg huiswaarts te vinden.  Het leven ging verder, de dagen gleden voorbij. Tot... Hij voelde stekende pijnen in zijn testikels en kreeg sjankers op zijn penis. Jorre raakte in paniek. In allerijl belde hij de dokter voor een afspraak. Fuck! Dacht hij, fuck! Fuck! Fuck! 'Je hebt een goeie SOA te pakken man', zei de dokter. 'Maar aleis Jorre, maak je geen zorgen, ik geef je goede medicatie waar je binnen 2 weken van je vieze beestjes verlost bent '. 'Weet je nog de naam van je vriendin en waar ze woont?'.  Hier werd een heikel punt aangeraakt. Wat moest hij zeggen tegen de dokter? Dat hij zich niets meer kon herinneren van die bewuste avond en nacht? Dat hij niet goed wist hoe hij ooit thuis is geraakt? Maar dat hij het ook niet geheel onprettig vond om wakker te worden naast een bloedmooie deerne, waar menig man terstond een erectie zou krijgen van een paar uur? Dat ze een injectie moeten krijgen omdat ze anders vrezen voor priapisme? Jorre moest het antwoord schuldig blijven aan de dokter. 'Ok', zei de dokter. 'Dan kan ik je enkel nog de raad geven om in het vervolg veilig te vrijen en te denken aan je seksuele gezondheid. En we zullen er ook voor je zijn als je jouw lever kapot zuipt of longkanker krijgt. Het gaat je goed man. Tot ziens.' Bij deze het verhaal van Jorre dé man. Jorre de trieste man. Dit is een fictief verhaal, gelijkenissen met bestaande personen zijn louter toevallig van aard. 

Canniball
5 0

Tjoepkesdag

“Hoelang mogen we hier parkeren meneer?”, vroeg de mevrouw uit een openstaand autoraam. “Een half uur”, zei ik. “Dat tjoepke op de grond registreert het tijdstip.” Ik vroeg me af of ze begreep wat ik met tjoepke bedoelde, maar ik wees tegelijk naar het ding. Het leek me Algemeen Beschaafd Dialect te zijn. In sommige streken gebruiken ze het woord ook voor een dopje van een fles. Daar valt tegenwoordig iets over te zeggen. Want het dopje of tjoepke zit sinds bijna een jaar vast aan een plastic fles. Wat heb ik daar al op gesakkerd. Mochten kinderen mijn gevloek hebben gehoord, ik kreeg het schaamrood op mijn wangen. Oké, ik begrijp de filosofie en ik ben fan van de Europese Unie. We willen allemaal het zwerfafval verminderen, maar afvalkenners betwisten tegelijk het nut van deze maatregel.Ook bij het koken is het prul. Ik stond aan het fornuis, de bloemkool was gekookt en de bechamelsaus was de volgende stap. De bloem had haar werk gedaan, tijd om er melk aan toe te voegen. Maar de melkfles was bijna leeg, daarom moest ik snel een andere fles nemen. Bij het ingieten morste ik behoorlijk omdat het dopje met dan onding in de weg zat, waarna het fornuis afsprong en mijn gevloek tot buiten te horen was.Ik ben vast niet alleen als tegenstander. Daarom lanceer ik een oproep. Op 3 juli is het exact een jaar geleden dat de maatregel werd ingevoerd. Laat ons die dag uitroepen tot tjoepkesdag. Ik zit nog maar aan het begin van mijn brainstorm en ben op zoek naar een duidelijke slogan. Ik ben nog niet verder dan ‘Het nieuwe tjoepke is een soepke’, maar er zijn ongetwijfeld betere te vinden.Hebt u een idee? Laat het me zeker weten. Bij alle tjoepkes nog aan toe.

Rudi Lavreysen
2 1

Frederik

Frederik    Frederik ligt slaperig en ontspannen in de sauna van zijn houten vakantiehuis, ver van de bewoonde wereld, in de rust van de ongerepte Finse natuur.      Hij gooit wat water op de kolen zodat de geurige hete dampen zijn huid aangenaam prikkelen. Frederik is een tevreden man en kan zich permitteren hier vaak te zijn. Jammer dat Seija niet mee kon komen. Frederik luistert naar de meeslepende stem van Norah Jones en nipt aan zijn wodka.    Als hij ontwaakt uit een dutje, merkt hij dat er iets niet in orde is. Hij ruikt een andere geur dan die van de sauna. Hij staat op en opent de deur. Onthutst kijkt hij de gang in en ziet dat zijn huis in brand staat. Vuur en hitte komen op hem af. In paniek grijpt hij zijn badhanddoek en rent door de achterdeur naar buiten.     Naakt staat hij in de sneeuw. De vlammen reiken hoog in de donkere lucht. De paniek maakt plaats voor kou en angst. Hij probeert zo dicht mogelijk bij het vuur te komen om zich te warmen. Tegen de morgen ligt Frederik verkrampt tussen de smeulende asresten, waar vlokken sneeuw sissend in verdwijnen.      Er is hier geen telefoonbereik. Hij moet het erop wagen. Frederik strompelt naar zijn sneeuwscooter. De sleutel steekt nog in het contact. Hij start en rijdt weg. Na een paar kilometer raakt Frederik verstijfd en gevoelloos. De sneeuw plakt als een dik schild tegen zijn lichaam. Alleen zijn mond is sneeuwvrij. Flarden verloren herinneringen flitsen door hem heen, afgewisseld door zwarte vlekken van tanend bewustzijn. Een warme deken komt over hem. Hij voelt zich slaperig en ontspannen. Even later is de opening voor zijn mond ook dicht gesneeuwd. De sneeuwscooter rijdt stuurloos verder in de grote witte vlakte.  

Krasslanskyp0⁰
10 1

De lorejas

Het gaat hard, met die elektrische fietsen. Zeker op plaatsen waar het druk is en er geen duidelijke fietspaden zijn. Maar ook daar gelden de simpele regels van rechts fietsen en hoffelijk zijn. Om een of andere reden fietste ik in een klein centrumstraatje iets meer naar links dan ik zou mogen. Uit de tegenovergestelde richting kwam een andere elektrische fietser en die reed wel correct. Omdat ik niet goed wist wat hij ging doen begon ik te twijfelen. En dan is het kalf verdronken met een elektrische fiets. Hij passeerde me rechts maar was niet tevreden over mijn rijkunsten. Toen ik 50 meter verder was hoorde ik hem iets roepen. Ik begreep het als ‘dwalm’, maar echt duidelijk was het niet. Voor hetzelfde geld dacht hij aan een ‘zalm’ of aan de Palm die hij meende te drinken, want hij passeerde net een café. Al lijkt me dat twijfelachtig. Het zal wel ‘dwalm’ geweest zijn. Zo schelden op klaarlichte dag. Thuis dacht ik aan het thema van de Nederlandse Boekenweek: ‘Je moerstaal’. De taal waarin je spreekt, schrijft, zingt, dicht, vloekt, juicht en liefhebt. Of scheldt. In mijn jonge jaren waren scheldwoorden toch iets anders. Poëzie zelfs. Woorden met een geschiedenis. Zoals ‘schobbejak’. Dat zei men tegen een valsspeler tijdens het kaartspel aan de keukentafel. Maar het woord gaat ver terug, want een ‘schubjack’ was lang geleden een 'wrijfpaal voor vee in boomarme weidegebieden'. Later was het ‘iemand die iedereen in de weg loopt’. Nog mooier vond ik ‘lorejas’. Het heeft allerlei betekenissen maar ik onthoud vooral die van ‘deugniet’. Ik kreeg het zelf ooit te horen, als ik weer iets had mispeuterd. ‘Waar zit de lorejas?’, hoorde ik dan van ver, want ik had me natuurlijk verstopt. Het had iets. Verzachtend schelden was het. 

Rudi Lavreysen
9 0

Op kantoor

Op kantoor. zkv Het personeel is samen gekomen in de kantine. Zij kijken schichtig om zich heen en praten met gesmoorde stemmen over de onhoudbare toestand in het bedrijf.   Soms krijgt iemand een huilbui en worden er tussen de snikken door neuzen gesnoten. Een zichzelf opgeworpen leider drukt iedereen op het hart het hoofd koel te houden.   Iets achteraf staat Wim de jongste bediende. Voor hem is het allemaal te veel. Zijn acne gezicht vertoont zenuwtrekken.   Wim schuifelt naar het buffet, haalt een broodmes uit de lade en loopt naar de directiekamer. ‘Iemand moet het doen, sist hij verbeten. Het grensoverschrijdend gedrag moet stoppen. Het in billen knijpen van de biseksuele directeur waarvan Wim ook slachtoffer is moet afgelopen zijn.  In de gang krijgt Wim nog een emotionele optater als hij Agnes de secretaresse en het neukertje van de baas tegen komt. Haar blonde lange vlecht is al lange tijd een bron van zijn wilde seksuele fantasieën. Nu alle remmen los zijn, pakt hij haar beet, smoort haar geschreeuw en snijdt de vlecht af.    Met de haarbundel tussen zijn tanden ramt hij zonder kloppen de deur van de directiekamer open en blijft wijdbeens staan voor het bureau van de grote baas.  De heer van Beukenstein kijkt angstig naar Wim en het mes.  Achter Wim is Agnes de kamer binnen gekomen, gevolgd door het  personeel. Zij maken een kring om het bureau en roepen: ‘Neem hem te grazen Wim. Geef hem op zijn donder!’      Het personeel wordt dreigender. De kring rond het bureau kleiner. De directeur glijdt van zijn stoel, zakt op zijn knieën en smeekt om genade: ‘Alsjeblieft Wim, alsjeblieft spaar me, doe me geen kwaad, dan krijg je promotie en een dikke bonus.’    Zijn welvaartslichaam trilt van angst, maar het maakt op Wim geen indruk. Opgejut door het personeel voelt hij dat er een belangrijke taak voor hem is weggelegd. Maar dan komt er iets van twijfel, als zijn gereformeerde opvoeding opspeelt.   In een flits denkt Wim aan Abraham die zijn zoon moest kelen, maar dat op het laatste moment de slachtpartij werd afgelast: ‘Dat zal mij niet gebeuren!’ Schreeuwt Wim en steekt het mes door het vette hart van de heer van Beukenstein.  Het personeel schrikt en kijkt doodstil naar het stuiptrekkende slachtoffer. Zij doen een paar passen achteruit. Sommigen gaan hysterisch krijsen. Zo extreem hadden zij het nu ook weer niet bedoeld.   Agnes voelt zich gesterkt door de ommezwaai en roept buiten zich zelf van woede: ‘Vieze verkrachter, vuile moordenaar, schoft, ik zal de politie bellen!’   Het personeel begint nu ook luid te roepen: ‘Moordenaar, moordenaar, moordenaar, moordenaar!’  Wim staat er met het bloed aan zijn handen lamlendig bij. Hij is onthutst en zoekt een uitweg. Wanhopig loopt hij naar de balkondeur, duwt hem open en doet een been over de balustrade. Dan roept hij luid: ‘Moeder vergeef mij!’   Met dicht geknepen ogen springt hij van de eerste verdieping boven op een uit de kluiten gewassen Duitse dog die zijn behoeft aan het doen is. Na de doffe smak staat Wim versuft op en kijkt naar de hond, die gebroken in zijn drollen de laatste adem uitblaast.  Intussen is het balkon volgestroomd met het personeel. Reikhalzend kijken zij naar beneden en roepen luid: ‘Dierenbeul, dierenbeul, dierenbeul, dierenbeul!’   Als een geslagen hond rent Wim schuw achteromkijkend de straat uit.  

Krasslanskyp0⁰
6 1

Liefde

Liefde  Hij was zo jong niet meer, al ver over de vijftig en verliefd geworden. Dat was hem nog nooit overkomen. Vrouwen genoeg gehad in zijn leven, al waren dat meestal sekswerkers. Maar verliefd, nee. Nu was het zover. Hij wist er geen raad mee. Volkomen uit zijn doen, deed hij dingen die hij nog nooit had gedaan. Hij schreef liefdesgedichten, masturbeerde niet meer en bleef ’s avonds thuis, om in een luie stoel zich over te geven aan gelukzalige fantasieën over de vrouw van zijn dromen. Zij was het allesomvattende wat hem in zijn greep had. Soms dacht hij: ‘hoe moet het verder. Wat kan ik doen om zover te komen, dat ik gelukkig met haar wordt.’ Zij was zo ver weg en onbereikbaar, dat het een bijna onoverwinnelijke hindernis was om haar te spreken, laat staan omarmen. De kroeg waar hij kwam was niet meer hetzelfde. Zijn oude  zuipvrienden boeiden hem niet meer. De onrust regeerde over hem. Hoe moest hij dit oplossen? Hij wist het niet, helder denken ging niet meer. Hij leefde bijna instinctief. Op het werk ging het ook niet goed, hij kon zich niet concentreren. Het moest toch een keer gebeuren dat hij haar zijn liefde kon betuigen. Een keer in haar ogen kijken en zeggen: ‘Ik hou van je. Wil je de mijne worden?’ Maar voor het zover was, moest hij nog een lange weg afleggen van moed opdoen en zich met de hulp van een psycholoog zo ver weten te krijgen, dat hij rijp was voor de grote stap.  Nu na twee jaar wringen en zweten was het zover. Hij had haar opgewacht en aangesproken, waarna hij zich niet meer kon beheersen en haar wilde omarmen. De vrouw had hem een klap in het gezicht gegeven en was gillend hard weggelopen.  

Krasslanskyp0⁰
16 0

Blijf bij mij, waanzinnige

  De geestesgekwelde kwam achteraf tot de vaststelling dat hij nergens van bevrijd was. Rust werd hem niet gegund. Integendeel. Het was ginds een drukte van je welste,  bovendien best eentonig. Hij was niet verlost. Hij was zichzelf gebleven maar bevond zich thans in een omgeving die hem nog meer beklemde dan gelijk welke parochiezaal waar om worsten wordt gekaart. U moogt kiezen waar hij terecht kwam na zijn wanhoopsdaad. Of hij al dan niet nog te biecht ging voor zijn heengaan, laten we schoon in het midden. Inzicht in de foute levenswijze zou een verschil maken. Veel wordt beweerd. Veel wordt geëerd. Dit personage was daar niet mee bezig. Vroom gedoe is voor hen die het beter weten. Zij drinken witte thee. Evenmin ondernam hij bewuste rovers- tochten, niet op verzamelobjecten, niet op onschuld. Aan wanpraktijken heeft hij zich nooit schuldig gemaakt. Toch liep alles verkeerd. Achteraf evenzeer. Geloof mij. Het is onaangenaam zoals men dat voorstelt. Uw geest zou U immers overal blijven achtervolgen. Tot in het oneindige. Ook ginds waar een lichaam U ontbreekt. Hij was daar niet op voorbereid, had geen uitleg klaar voor allen, geen pillen meer die kwellingen wat milderen. Daar is alles puur en onversneden. Men baadt er in een fel hemels licht of in hitte die je geest ferm zweten doet maar net niet vernietigt. Denk daarom twee keer na, U gekwelde. Blijf. Blijf hier. Blijf bij mij. Ik kan ertegen. Ik heb drank genoeg, ook een bijl om geluiden weg te hakken, een doek uit blind katoen. Ik heb bovendien een wilde tuin met netels die verkeerd gevoel in vingertoppen doen verdwijnen. Hier groeit bitter loof dat snel, onmiddellijk je tong herkent. Er staan zelfs bloemen die waanzinnig heerlijk ruiken.     uit de reeks 'Waanhoop'  

Bernd Vanderbilt
1 0

De Hoop Aan De Andere Kant Van De Duisternis

  Diep in de aarde, opgesloten en ogenschijnlijk zinloos bestaand, lag een klein zaadje. Misschien was het slechts een spoortje gevoel, of misschien een symbool van een onbekend bestaan. Daarheen stonden andere zaadjes, die een soortgelijk lot deelden, stil, terwijl ze fluisterend hun bestaan in twijfel trokken. “Hier is geen uitweg!,” zei er één, met een gedempte en sombere toon: “De duisternis is oneindig; wij bestaan slechts hier, en daarna verdwijnen wij.” Een andere stem voegde, op een spottende toon, toe: “Wij zitten hier gewoon vast. Er is geen ‘daarboven’. Er is niet meer. Je moet de waarheid aanvaarden.”   Maar hij gaf het geloof niet op. Binnenin hem brandde een vonk van hoop, waarvan hij niet wist waar die vandaan kwam. “Dit kan niet alles zijn,” fluisterde hij in zichzelf; “er moet meer zijn!” Af en toe, wanneer een koele en lichte bries van boven neerdaalde, leek het, als de echo van een droom uit de verte, in zijn hart weer te klinken. De andere zaadjes naderden deze droom met spot: “Dromen zijn mooi, maar je moet realistisch zijn. Wij zijn hier en wij blijven hier voor altijd. Er is geen ‘daarboven’!”   Hij onderscheidde zich ook fysiek van de anderen. Hij was vastbesloten niet op te geven. Ondanks de menigte voelde hij diep dat hij met zijn eigen geloof alleen was.   Naarmate de dagen verstreken, verzachtten de koele, lichte aanrakingen van boven de hardheid om hem heen, alsof een dun katoenen deken hem omhulde. Hij besefte dat zijn geloof niet in zijn schil kon worden opgesloten; hij wilde naar buiten treden en zijn bestaan bewijzen. En eindelijk wijdde hij al zijn kracht aan het doorbreken van die beperkende omhulling. Toen hij al zijn energie bijeenbracht en het opnieuw probeerde, verscheen er een klein, maar hoopvol barstje; een dunne lijn, een straaltje hoop dat de duisternis tartte.   Op dat moment trokken de andere zaadjes zich angstig terug: “Wat doe je? Dit kan je vernietigen!” zeiden ze.   Maar hij luisterde niet. Hij breidde de barst langzaam uit; met elke voorbijgaande seconde leek de duisternis iets meer te wijken voor de hoop. Uiteindelijk ging hij, geleid door de stem van zijn geloof, gestaag en met zekere tred voort. Tegenover obstakels raakte hij nooit uitgeput; bij elke nieuwe aanraking voelde hij zich sterker worden. Hij wist niet waar die krachtige innerlijke emotie vandaan kwam; maar in feite was hij een deel van een machtige, eeuwenoude boom, door de wind ver weg geslingerd. Dat was precies de reden – hoewel hij zich daar niet van bewust was – die hem die vastberadenheid schonk.   En eindelijk kwam dat grote moment. Hij brak de duisternis volledig en strekte zich naar boven; die eerste adem, die eerste ontmoeting met het licht… De bries die zijn kleine lijf raakte, was de voorbode van een nieuw leven. Op dat moment, toen hij de andere bomen zag die naar de hemel reikten, begreep hij: hij was een boom. Van zijn wortels, via zijn stam en takken, zou hij groeien, richting het licht. Voortaan waren er geen obstakels meer voor hem. En op datzelfde moment…   In zijn bed opende een jonge man zijn ogen voor de nieuwe dag.Terwijl hij naar het plafond staarde, Voelde hij zijn hart van opwinding snel kloppen. De eerste zonnestralen waren zijn kamer binnengedrongen. Hij haalde diep adem. Er was een onbeschrijfelijke rust in hem.   Hij stond op, liep naar het raam en naderde het. Een lichte bries streek over zijn gezicht. Hij merkte dat het gevoel van beklemming niet langer van hem was. Hij wist dat het mogelijk was om aan de duisternis te ontsnappen en het licht te bereiken.   Op dat moment besefte hij dat elke ziel die strijdt voor wat zij gelooft, uiteindelijk de duisternis zal doorbreken en zeker op een dag het licht zal bereiken.

Schaduwpen
19 2

De Belg.

De Belg  Op een terras in Ieper (België) keek ik uit over een plein, waar grote groepen jonge mannen met kort geknipt kapsel de zelfde richting uit liepen. Het merendeel was gekleed in keurige kostuums, anderen hadden militaire uniformen aan. Ik vroeg mij af wat de reden kon zijn van die bedrijvigheid, toen een keurige heer met een goud omrande bril het terras op kwam en voor mijn tafel stil hield. Hij keek mij doordringend aan en zei: ‘Meneer, u komt mij bekend voor. U moet Jack uit Californië zijn.’ Verbaasd om zijn stellige toon antwoordde ik: ‘Nee meneer, dat ben ik niet. Ik ben slechts een eenvoudige Hollander.’ Even was er teleurstelling op zijn gezicht, maar toen begon hij te grijnzen: ‘Hollander hé.’ Hij deed zijn hand omhoog, om vervolgens met de toppen van zijn duim en wijsvinger over elkaar te wrijven: ‘Zuinig hé, dat zijn jullie toch?’ De Belg lachte en ging aan een tafeltje voor mij zitten.  Een paar minuten later draaide hij zich om en vroeg: ‘Meneer, waarom zijn jullie zo slordig met de Nederlandse taal? Het is me op gevallen dat vooral bobo’s en ballen zoals jullie dat noemen, een lichte erectie krijgen als zij de taal vervuilen, met het inlassen van zoveel mogelijk Engelse woorden in hun keurig uitgesproken Nederlandse zinnen. En weet u wat mij nog meer is opgevallen,’ zei hij wijsneuzig, ‘dat als een Nederlander fouten maakt bij het spreken van de Engelse taal, het ervaren wordt als een ernstige vorm van achterlijkheid’  Hij haalde een zilveren sigarettenkoker uit zijn zak, koos er nadenkend een sigaret uit en ging verder: ‘Evenzo barst een goedmoedige lacherigheid uit, als men de Duitse taal verkeerd bezigt. Met enige trots wordt dan vermeld, dat men die taal niet meer zo goed beheerst.’  Hij keek mij aan op een manier van, hier valt geen speld tussen te krijgen en eerlijk gezegd, vond ik dat ook wel. Omdat de Belg omgedraaid bleef zitten, vroeg ik waar al die jonge mannen op het plein heen gingen.  ‘O die, Dat zijn Britse militairen, die gaan naar de Menenpoort, waar iedere dag sinds de eerste wereldoorlog om acht uur ’s avonds de Last Post wordt geblazen.’ De Belg knikte mij vriendelijk toe, draaide zich om en ging zich aan zijn Grand Marnier wijden.   Ik riep de ober en bestelde nog een lekker Belgisch bie

Krasslanskyp0⁰
11 0

Daar, waar ik heen moet

Ik word wakker op een bootje, dobberend. Het water en ook de lucht zijn pikzwart en hebben geen eind. Dan maakt een zwak wit licht een horizon zichtbaar. De schijn maakt naast de boot enkele vormen waarneembaar. Ik leun over de rand en onderscheid een tiental vissen die elk in hun eigen felle combinatie van glinsterende schubben komen. Ze zwemmen in colonne. Links, rechts, onder, boven. Vlot en gecoördineerd, een groepsdans.  Beetje bij beetje leun ik begoocheld dichter bij het wateroppervlak aan. Plots duwt een van de vissen me met zijn snuit opnieuw omhoog. “Ela, waar denkt u mee bezig te zijn?” Ik schrik me een hoedje, val achterover, zoek mijn balans in het waggelende bootje en kijk opnieuw over de rand. De vis kijkt me nog steeds vragend aan. Terwijl zetten de anderen hun eerdere choreografie verder. Ik zweer dat ik af en toe één van hen een argwanende blik zie werpen in mijn richting. “Wel, meneer de vis. Ik ...” “De naam is Delafayette.” zegt hij kordaat. “Het zit zo, meneer Delafayette. Ik ben zonet wakker geworden in dit bootje en toen zag ik u en uw kompanen zo schitterend zwemmen. Mijn excuses, ik wilde niet staren.” “Geen excuses nodig, dat overkomt ons nog.” Er valt een korte stilte. “En nu weet ik dus niet waar ik ben.” De vis knikt begrijpend, duikt onder en overlegt even kort met zijn gezellen. Een ogenblik later verdeelt de school zich over beide kanten van het bootje en begeleidt het richting het licht in de verte. “Weet u waar ik ben?” Vraag ik.  “Dat is niet belangrijk.” Zegt de vis. “Waar gaan we naartoe?”  “Daar, waar u heen moet.”    

Pieter-Jan Miseur
11 0