Lezen

Nonkel Felix

1 “Je leek er echt op. Niet een beetje. Iedereen zei het.” Het was een vriend die me dit vertelde net voor de film begon. Hij had in Bokrijk een foto gezien en de man op de foto leek als twee druppels water op mij. Of toch ten minste anderhalve. Het bleek om Felix Timmermans te gaan, de schrijver uit Lier die een paar keer naast de Nobelprijs voor Literatuur had gegrepen.“Zijn foto hing in een herberg uit Lier die ze hebben nagebouwd”, vertelde hij nog. “In Sint-Gummarus is de naam van de herberg.”  We hebben er kort over gelachen, maar omdat de lichten in de bioscoop werden gedoofd, moesten we het gesprek over mijn lookalike staken. Na de film, tijdens de noodzakelijke nabespreking, kwamen we erop terug. We vonden niet meteen de foto die hij in Bokrijk had gezien. Ik zag een beetje een gelijkenis, maar zelf zie je dat natuurlijk niet zo goed.  Het gebeurt wel eens dat bij het thuiskomen het licht uitgaat, wegens te laat en te moe, maar nu ging er zowaar een licht branden. “Wacht even. Mijn grootmoeder heette toch Timmermans? De grootmoeder langs vaderszijde die ik nooit heb gekend. Voor hetzelfde geld ben ik echt familie van Felix Timmermans. Dan is het niet toevallig, dat ik op de man lijk.”  Tijdens een nieuwe zoektocht naar fotomateriaal kwam ik een beeld tegen waarbij Felix vrolijk aan het pootjebaden is met, vermoed ik, zijn kleinzoon of kleindochter. De broekspijpen omhoog gerold, zoals mijn vader ook placht te doen, en de pijp in de mond. Net zoals vader. Zijn broek te hoog omhoog getrokken. Net zoals vader en zoals ik het zelf ook wel eens doe, zo wordt mij verteld.  Tja, de gelijkenis, het schrijverschap, de familienaam. Zou ik echt verwant kunnen zijn met Felix Timmermans?  2 "Een vriend zag onlangs in de Sint-Gummarus taverne in Bokrijk een foto van Felix Timmermans. Volgens hem lijk ik helemaal op de Felix Timmermans van die foto. Omdat de familienaam van mijn grootmoeder ook Timmermans is, ben ik reuze benieuwd. Ik geraak niet zo snel tot bij jullie. Kunnen jullie me de foto bezorgen?” Zo begint mijn e-mail naar Bokrijk, want ik ben ondertussen verschrikkelijk curieus naar die foto. Andere foto’s van de auteur uit Lier, zoals een Felix Timmermans met pijp, en eentje waarbij hij met zijn opgerolde broek in het water staat, vind ik persoonlijk niet helemaal op mij gelijkend. Maar je kijkt natuurlijk ook anders naar jezelf, dan andere mensen dat doen.  Ondertussen heb ik ook mijn schoonvader, een deskundige stamboomonderzoeker of genealoog, gevraagd of hij aan de stamboom kan schudden. Of we ergens op dezelfde tak zitten. Ik hoorde ook dat Felix verwanten zou hebben in Geel, maar die familie is aan zijn moederszijde, dus dat wordt niets.  Uit onze stamboom blijkt dat veel van mijn voorouders aan grootmoederszijde in Lommel zijn geboren en er ook zijn gebleven. We zijn nogal honkvast, dan klopt. Anders is het bij mijn bed-bed-bed-bed-bed overgrootvader Wouter Timmermans. Die is in 1798 in Lommel overleden, maar hij is wel in Arendonk geboren. Nu afwachten of we ergens een match met Felix vinden.  De auteur uit Lier heeft me ondertussen zo te pakken, dat ik opnieuw in ‘Boerenpsalm’ aan het lezen ben. Het smaakt naar meer. ‘Pallieter’ en ‘Adriaan Brouwer’ liggen ook al klaar.  En kijk, daar is het antwoord van Bokrijk. Ze sturen mij de foto uit de Sint-Gummarus taverne. Dezelfde foto staat op de cover van het boek ‘Mijn vader’, geschreven door zijn dochter Lia Timmermans. En jawel, ik zie ook een gelijkenis. Zou hij dan toch ergens familie zijn?  3 Het ziet er niet naar uit dat er een link is tussen de Timmermansen uit Lommel en die van Lier. Ook al zijn er blijkbaar qua fysiek gelijkenissen tussen de schrijver Felix Timmermans en mezelf, ook al hanteren we allebei de pen, het zal toeval zijn. Zoals zoveel zaken in het leven.Wellicht is er ergens een verwantschap, ver terug in de tijd, maar zover zijn we niet geraakt. Misschien komen we er nog ooit.  Op zich is het geen drama, want – opnieuw zoals zoveel zaken in het leven – de zoektocht is vaak boeiender dan het resultaat. Ik heb mijn grootmoeder aan vaderszijde nooit gekend. Ze is een jaar voor mijn geboorte overleden. Ook mijn grootvader aan moederszijde heb ik nooit gekend. Ik heb hun stem nooit gehoord, ze nooit verhalen horen vertellen. Wellicht daarom greep deze queeste me zo aan. Op zoek gaan naar een stem, naar een herinnering die er nooit geweest is. Dat zal het zijn.  Er is nog een reden. Ik herinner me dat vader indertijd zei dat we naar nonkel François gingen. De genaamde François had een grote zaak. Achteraf bleek dat François helemaal geen nonkel van vader was. Hij was familie, dat wel, maar redelijk ver. Een achterneef, meer niet. Toch zei vader steevast ‘nonkel François’. Straffer, als we nu voorbij het gebouw komen waar vroeger de winkel was, zeg ik soms: ‘Hier had nonkel François vroeger winkel’.  Daarom dat ik het permiteer om te spreken over ‘nonkel Felix’. Ik denk niet dat zijn familie het me kwalijk zal nemen. Noem het eerbetoon aan deze straffe auteur, wiens boeken me zeer plezieren. ‘Daar staan de boeken van nonkel Felix’, zeg ik misschien later tegen mijn kleinkinderen, als ze voor de boekenkast staan.  Ook al is het ver weg, ik ben toch even dichtbij geweest.  

Rudi Lavreysen
0 0

De badkuip is van goud

  Ik was erbij. Ik kan het weten. Echt. Geloof me vrij. Ik was erbij. Ik heb geproefd. Ik at samen met hen. Gewoon wat kool nog voor ze stierven. Er was geen tijd. De kool kon niet eens gisten in het bad en de bokalen bleven leeg. Ik was erbij toen eerst nog alles blonk. Hun glimlach. Valse tanden. Ginds is niets of weinig van goedkoop plastiek. Geloof me vrij. Het leven is soms mooi en waardevol. Zolang geen man je zoekt. Wij zaten daar verscholen in die grachten. Sliepen er in holen. Ik was erbij. Een dronkene hij zei zelfs dat het jaar van goud had kunnen zijn. Dat was het ook. Ik hem een heuptasje. Echt boordevol. NU Dit is een jaar dat lijdend volgt. Het zal weer zijn van goud. Daarvoor heb ik een sterke tang. Ik trek ze dapper uit wanneer het kan. Wanneer het lot hun leven vindt. Wanneer een bom hen plots de ziel ontneemt. Ze zijn zo dood als het maar kan, mevrouw, meneer Pas dan trek ik die tanden uit. Geloof me vrij. Ik ben erbij. Het is mijn hand, mijn tang, die gouden jaren vult. Echt. Alles. Zit hier in die tas. Een gouden eeuw of twee en het gebit van rijke tijden. Ik heb thuis niet lang gewacht. Ik ging er zelf op af. Ik hoorde van die rijken. Echt. De welvaart moet je zoeken. Dat heb ik gedaan. Doch al die zielen smeken mij nu luid. Help mij snel nog in dat bad. Ik ben zo vuil. Ik stink naar mensheid die mij rotten doet. Zo kan ik niet verschijnen ginds ver weg. Ik was ze nu echt allemaal. Voorzichtigweg. Zeer langzaam. Één voor één. Daarna schenk ik dat goud met liefde aan een zinloos doel dat zonder tanden langs de straat te blêten ligt. Ik schiet mezelf schoon door de kop. Ik ben erbij. Ik ga eraan. Mag met hen mee.     uit de reeks 'Over eelt en zurkelteelt'

Bernd Vanderbilt
5 0