De eerste keer

12 feb. 2017 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

Alsof ik tegen een sterke wind in moet duiken, snel ik over de speelplaats in de richting van de turnzaal. Met gebogen hoofd en mijn armen over mijn buik gevouwen.

‘Niet zo vlug, Zoé!’ hijgt Erna die achter me loopt.

Onder de kastanjebomen blijf ik staan.

Erna draagt mijn boekentas. Onderin heb ik twee dikke leesboeken gestopt en bijna krijg ik spijt als ik Erna’s rode hoofd zie.

‘Je loopt zo vreemd, Zoé. Let maar op dat je niet valt.’ Met de rug van haar hand wist Erna het zweet van haar voorhoofd.

‘Mijn armen zijn warmtekussens voor mijn buik, kersenpitjes, snap je?’ zeg ik.

Wankelend op een losse plavei, zet Erna mijn en haar tas neer en zegt: ‘Echte wroeters, die boomwortels. Net mollen.’

‘Weet jij nog wat we leerden over het wortelgestel, Erna?’

Erna dreunt en wijst in het wilde weg: zijwortels, wortelharen, penwortel, wortelmutsje, luchtwortels, trekwortels, ademwortels. Dan hapt ze naar adem. ‘Die bomen mogen alles. Ze mogen zelfs de speelplaats kapotmaken,’ zegt ze.

‘Weet je waarom ze niet worden omgehakt?’ vraag ik.

Erna schudt haar hoofd.

‘Ze geven lommer. En lommer verkoelt de verhitte hoofden van de duizend maagden die hier wonen. Wij dus, onze hoofden.’ Ik kijk naar Erna’s kop die zo rood is als de dahlia’s in mijn moeders tuin en snap eindelijk wat zuster directrice heeft gezegd.

‘Laten we gaan, of we komen te laat,’ zeg ik.

Erna hijst de tassen over haar schouder en volgt me zonder morren.

‘Zal ik je helpen in de turnles dadelijk, als je over de Zweedse bank moet?’ vraag ik.

Bij de gedachte aan wat haar in de turnles te wachten staat, betrekt Erma’s gezicht. ‘Waarom moet ik over die bank kunnen lopen? Wat heeft dat voor zin?’ jammert ze.

‘Het is goed voor je evenwicht,’ zeg ik. ‘Als iemand je hand vasthoudt, lukt het misschien.’

Niemand wil Erna’s hand vasthouden als ze over de omgekeerde Zweedse bank moet lopen. Een test die alle meisjes moeten afleggen. De bank over, zonder er ook maar een keer af te vallen, zonder je voet of zelfs maar de tip van je teen aan de grond te zetten. Erna, wiens buik zo ver vooruitsteekt dat het haar belet de lat van de bank te zien, is als enige nog niet geslaagd voor de test. En niemand wil haar helpen. Want Erna heeft last van zweethanden. Vreselijk veel last.

‘Wil je dat voor me doen?’ Ze kijkt me met dankbaar glanzende ogen aan. ‘Hoe gaat het met je hoofdpijn, Zoé?’ 

‘Veel beter,’ zeg ik. ‘Ik had lucht nodig. Leuk dat je het hele eind met me mee wilde lopen.’ Even heb ik zin mijn veel te zware tas uit haar handen te nemen en haar te zeggen dat ik die best zelf kan dragen. Ik doe het niet. Het zou mijn nieuwverworven status in gevaar brengen.

 

‘Meisjes van het zuiderse type rijpen sneller,’ zei de schoolarts.

‘Peren rijpen, en aardbeien en bananen!’ kreunde ik toen zuster Marie-Jeanne, onze opvoedster, mij op de onderzoekstafel van de dokter hielp. ‘Ik rijp niet, ik rot.’

‘De eerste keren kunnen overweldigend zijn. Buikpijn, rugpijn, hoofdpijn, u moet even op de tanden bijten, juffrouw,’ zei de dokter.

Hoe kon hij dat weten, wilde ik hem vragen. Maar ik hield me in. Het is niet omdat dokters de pijn nog nooit hebben gevoeld, dat ze er niet over kunnen praten.

De eerste keer hoefde ik geen moeite te doen om overweldigd te zijn. Ik liep er zo bleek en beverig bij dat het nieuwtje zich snel verspreidde.

‘Je weet toch wat er met haar aan de hand is,’ fluisterden de meisjes onder elkaar. Ik, de jongste van de troep, de onzichtbare, ving voor het eerst hun aandacht. Als ik wilde, leenden ze me Erna, zeiden ze. Erna was gedienstig, zeiden ze, ze zou me een keer in de maand enkele dagen helpen, mijn boekentas voor me dragen, dingen voor me oprapen. Dat het niet nodig was, protesteerde ik. Toch wel, drongen ze aan. Omdat ik niet tegen hen in durfde te gaan, aanvaardde ik. Daarna wilden ze weten hoe het was, hoe het voelde om ongesteld te zijn. Hoewel ze ouder waren dan ik, was geen van hen het ooit geweest.

‘Het is kut,’ zei ik en ik wist zelf niet waar dat woord vandaan kwam. Ze keken me met grote ogen aan.

Om de lakens van mijn bed niet te bevuilen, kreeg ik bij het slapengaan een zwarte plastic onderbroek van zuster Marie-Jeanne. Een onderbroek die kraakte telkens ik me omdraaide. Zo luid dat het in de hele slaapzaal te horen was. Toch was er niemand die er wat van zei, ook Suzy niet. Suzy die zo snel gestoord was dat zelfs het tikken van een uurwerk haar kon beletten in te slapen. Zelfs toen ik uren aan een stuk woelde en kraakte en mezelf vermoeide tot ik insliep, zelfs toen zeiden ze niets.

‘Het komt door de buikpijn,’ vergoelijkten ze, ‘ze kan het niet helpen.’

Terwijl ik me ’s ochtends waste en omkleedde, gluurden ze naar me door hun wimpers.

‘Kijk, ik kan de broek tot onder mijn oksels trekken!’ lachte ik.

Ze keken huiverend naar de grote broek en naar wat ze wisten dat eronder zat.

‘Mogen we het eens zien?’

Ik lichtte een tipje van de sluier op en ze rilden van afschuw.

Ik was niet langer onzichtbaar.

 

‘Mama, ik ben ongesteld geworden,’ zeg ik als ik thuiskom.

‘Ongesteld. Zozo. Dat is een deftig woord. Maar niks om je druk over te maken, hoor.’

Mijn moeder vraagt of ik al het nodige heb, gerief noemt ze het en ze brengt van de winkel gerief mee dat veel minder zacht is dan wat ik van zuster Marie-Jeanne kreeg. Ze toont me ook hoe ik de bidet in de badkamer moet gebruiken om me te wassen daar vanonder. ‘Zie je waarvoor die dient? Niet om je koude voeten op te warmen!’ Haar lach galmt door de badkamer. Eindeloos vaak heb ik gevraagd waarvoor het vreemde badkamermeubel dient dat achter het bad staat. ‘Alles op zijn tijd,’ antwoordde ze altijd. En dat ik er voorlopig mijn voeten in mocht wassen. Ze deed me voor hoe ik op de rand van het bad kon gaan zitten met mijn voeten in het warme water.

Nu toont ze me hoe ik met mijn benen schrijlings over het meubel moet zitten om me te wassen. ‘Zo, van voren naar achteren, nooit omgekeerd,’ zegt ze met haar gezicht naar de muur. Bedot, zo voel ik me. Mijn voeten zal ik vanaf nu wassen in het bad. Zoals elke normale mens.  

‘s Avonds vraagt ze me of ik veel buikpijn heb en als ik zeg van wel, heel erg veel, en of ik alsjeblieft morgen op de bank mag rusten, begint ze te lachen.

‘Dat zou me wat zijn, Zoé, als alle vrouwen waren zoals jij. Ik weet iets veel beters, iets waarvan je die ongesteldheid stante pede vergeet.’ Ze wijst naar de zonneblinden die in de woonkamer voor het grote raam hangen. ‘Die gaan we morgen een goeie beurt geven,’ zegt ze.

Die nacht doe ik stiekem mijn zwarte broek uit in de hoop dat ik zal doorlekken, maar wanneer ik de volgende ochtend naar mijn laken kijk, doet het wit pijn aan mijn ogen.

Terwijl ik de zonneblinden was, wordt het buiten alsmaar warmer en binnen alsmaar kouder. Want zonder het te willen, maak ik plooien in de langste lamellen – en die kreuken gaan er nooit meer uit! – snijd ik mijn vingers aan de scherpe randen, stap ik – kluns die ik ben – met mijn voet in de emmer sop, kijken de vele wandelaars die van het mooie weer profiteren onbeschaamd bij ons naar binnen, blijft de zon maar schijnen, blijft de aarde maar draaien, houd ik niet op te bestaan.

‘Ik zal het allemaal zelf wel doen,’ roept mijn moeder ten slotte uit als alle blinden bijna schoon zijn.

Voor de laatste keer wring ik het zeemvel uit en hang mezelf mee te drogen, uitgestrekt op mijn bed, wachtend tot de dag om is. 

 

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

12 feb. 2017 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket