Sommige dingen kan ik nog zoals koek en tanden van goud, maar jou niet. Je wetmatigheid is die van een gele keizer, georkestreerd eenzaam, moe van nachten wakker maar zo zoet in je immer hoofd. Slaap jij maar daar waar je wolven niet huilen, ik zit hier op de oever en denk eens aan je.
Iemand moet het doen.
Zullen we vluchten in zeeën diep, bubbels blazen op de fluittoon in je hoofd en niet meer denken over vroeger, toen je me nog niet verzonnen had in je naoorlogse lente. Is het heerlijk daar, je bad van stilte, het is vast heerlijk. Tel de duimen maar aan je hand, ik heb er ook nog als je 'r te kort komt.