De Koenemansprong

8 okt 2014 · 68 keer gelezen · 1 keer geliket

‘Zo lag ik in mijn bed over hem te denken, en ik trachtte mij zijn intieme leven, zijn kamerbestaan, dat wij niet kenden, zijn zwerftochten, die wij niet meemaakten, voor ogen te stellen. En onderwijl was ik eigenlijk helemaal vergeten, dat hij dicht bij mij was.’

'Twee proeven genomen op Jos van der Haerden' (F. Bordewijk)

Zeker! Wij, mak tot bed veroordeelde fenomenen, ondergingen lijdzaam 't avondlijk Bezoek en het ermee gepaard gaande ritueel van de Sprong. Doch, waren we anders beter af geweest?

Zonder de Sprong was er in dat duffe slaaphol van ons toch maar doorgeslapen als voorheen. Op 't moment dat deze dan had kunnen plaatsvinden, zouden we slechts voor de zoveelste keer der lopende dag snurkerig de lijven gewenteld hebben onder de dekens. Het moe zijn van het moe zijn. De lamme slaap van 't overdag, 't zonlicht geweerd door zware donkere gordijnen, overgaand in die van de avond en de nacht … Louter voor de vorm tiktakten de wekkertjes op onze nachtkastjes dol door, want onze levensdagen waren absoluut leeg. Er lag niks in 't verschiet. Niks stond er ons te wachten of gebeuren. We lagen in onze beddenbakken naast elkaar maar wat onfris achterover te liggen … Ja, een end weg te suffen lagen we, draaiend en kerend van de ene zij op de andere en weer terug en zo moesten we af en toe wel 'n paar tellen uitkijken op het lege, willoze, nietszeggende gelaat van de Ander.

De slaap van de nacht diende slechts die van de dag te vervangen. Uitzichtloos. Doodlopend. Donker. En in die donkerte vonden vingers tevree hunne weg heen neuzen, navels, aarzen, oksels en zoetzuur – zweterige tenen – een non-stopfestijn van groezelig krabben, peuteren en pulken.

Tussen de maaltijden van acht uur 's ochtends, twaalf uur 's middags en zes uur 's avonds was ons beider bestaan vacuüm getrokken. We hadden niks zinnigs te zeggen en er was niks, nog op de gehele aardbol niet, dat ons tot iets kon bewegen. Plat lagen wij, gewoonweg ongelooflijk geweldig weergaloos fenomenaal plat. Horizontaal geparkeerd. De vreugdeloos doods verstrijkende minuten aaneenrijgend tot uren, tot die uren dagen werden en die dagen weken en die weken maanden en die maanden jaren.

Morbide klagerig, somber en sloom trad onze Bezoeker binnen. Met zijn deurhoge, magere lijf en z'n asgrauwe gelaat leek hij wel een vampier uit een film. Het “Goedenavond samen!” dat 'm roestig diep uit de keel scheurde, klonk bovendien alsof ergens moeizaam een zerk werd verschoven. Eerst werd ik benaderd; wellevend werd er over mijn bed heen gebogen en een hand gereikt die als een vreemd, zacht, warm weekdier in en uit de mijne gleed. Vervolgens, af van deze beleefdheidsplichtpleging, werd er naar de andere stee gezwalkt. Dat andere hoopje ellende scheen 'm namelijk nét iets meer te boeien – wat de reden ervoor ook ware. Echter, daar zo tegenaan stond hij er eerst wat ongemakkelijk gelijk een boom geplant …

Het Moment van de Sprong naderde, daar mocht geen twijfel over bestaan. Doch hoeveel Sprongen er de voorafgaande dagen, avonden, wel niet uitgevoerd waren, de Sprong zelf scheen over de merkwaardige eigenschap te beschikken zich oneindig te kunnen hernieuwen. Telkens presenteerde deze zich als een uitdaging, een nakende duik in het duistere Onbekende; zolang ons Bezoek, ergens diep vanbinnen, de juiste stemming niet had weergevonden, zat hij vast. Gevangen in een beschamend naakte tijdsval, die hij trachtte te veraangenamen door met dat bedlegerig object te dialogeren. Zulks leidde tot een bizar kinderachtig rollenspelletje Bezoeker/Zieke, van a tot z door de Bezoekende Partij gedirigeerd – 'n klucht die zweemde naar leedvermaak.

Maar al te gaarne, al te gretig, zag hij ons als uitzichtlozer gevallen dan zichzelf, tot in den treure te bed gevoederd. Die sfeer van ongeneeslijkheid beviel 'm, daar trok hij zich aan op, elke avond weer. Alles toch kits? Die twee feestneuzen lagen daar toch immer nog lam achterover gekieperd? En dat alles liep feitelijk aan de Sprong parallel; hij moest wel in onze kamer opdagen, om met het ene gegeven het andere in stand te houden.

Wanneer hij tegen 't bed stilletjes over en weer begon te schommelen, bood de trance van de Sprong zich aan; 't hoofd verzonk, diep tussen de frêle schouderbladen, en aan weerszijden der gestalte begonnen twee ellenlange armen als vleugels traag op te klapperen. De logge vlerken ener intriest groot vogelbeest, misschien een ontheemde reiger of een verdwaalde gier … De Koeneman-Sprong! … De Koeneman-Sprong! … De Koeneman-Sprong! … De Koeneman- Sprong!, huilde de wind net voor het opstijgen, als een wederkerende wanhoopsdaad waaraan niet mocht verzaakt.

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

8 okt 2014 · 68 keer gelezen · 1 keer geliket