De luisteraar
ze vreten me op, prikken putjes in mijn buik, een jampotdeksel, ingewanden gevangen insecten, zagen patronen, geulen in mijn huid, loopgraven, gutsen in linoleum, bloedcellen zich verschansend in de zijlijn, laffe soldaten, ingehouden geweren, adem, geluid van tanks die rollen, langzaam hollen ze me uit, vlak voordat cellen muteren exploderen aderen als handgranaten, blazen stukken lichaam van mijn geraamte, meters tussen mijn vingers en mijn handen, lucht waait door mijn ribbenkast, vel klampt zich vacuüm om mijn ellenbogen vast, ik ben leeg, een cocon waaruit de rups is weggegleden, skelet rinkelt, kletterend metaal langs stempennen, resten nieren fladderende repen vodden om mijn botten, afgekloven, sliertjes oud vlees hangen rottend zwart te worden aan mijn bekken, naadjes doorgesneden, stukken kraakbeen buigen zich over mij heen als kraaien die alvast een kijkje komen nemen, wind giert door mijn open zenuwen, vlagen aanstormende gieren, elkaar verdringend, verminkend om de laatste stukjes vlees, verschroeid en stukgebeten liggen mijn uiteengereten pezen op de grond, aderen worden uit mijn oogwit weggetrokken, snavels pikken zwarte gaten in pupillen, irissen rollen als Honey Loops uit mijn kassen, doorweekt en zompig, taai, het weefsel opgedroogd spinrag, vastgeklit, doorgekrast, lijnen op een kindertekening, wimpers vallen van mijn leden, uitgestrooid as, vliegen doemen op mij af, hun vleugels trillend, nasidderend bloed, korsten vallen krakend van mijn wonden, schuifelend, sloffen op een grindpad, maden kruipen door de holtes van mijn botten, zich met calcium volvretend, mijn karkas veranderend in puimsteen tot het als een bruistablet verpulvert, poeder verspreid op de grond, vermengt met zand, oplost, weg wordt, het voor een tweede keer wordt overreden