in het hoogste orgaan licht een zone op
en zindert een draad als ik je een woord opbiecht.
tekens smeulen in de groeven van de grijze schors.
in ons gesprek worden we striphelden,
tekenen we een verhaal en vullen ballonnen
met de taal die ons verbindt, als we de code kraken.
het alfabet, een reeks waaruit we blijven putten.
we springen over valkuilen,
van het raakvlak gommen we de krijtlijnen.
hoe de taal een warmer land wordt als je de schaal verkleint.
hoe we die grens elders hertekenen als we er elders overheen lopen
tot het spoor onuitwisbaar is, het pad dat we uitslijten.