Hij tekende de golven van de zee op de palm van haar hand, alsof hij haar een oceaan van dromen beloofde. Hij liep zich vast in zijn onuitgesproken waarheden. De golfbrekers die hij beklom werden met de dag steiler.
Ze zag het niet, ze was verdwaald in haar verbeelding. Ze betrad een maanverlicht, verlaten strand. Ze draaide blootvoets pirouettes onder een zee van sterren. Ze gooide haar kleren, haast onbezorgd, in het koude zand.
Ze rende door de branding, liet zich dan vallen als een steen. Ze probeerde hem tegemoet te zwemmen, vechtend tegen golven die nooit weken. Het zilte zeewater hield krampachtig de zonnestralen van een zonovergoten dag vast, wentelde haar lichaam in een oneindig warm deken.
Was dit weer zo’n reddingspoging die dreigde te mislukken?