Doelloos staarde zij voor zich uit. De geluiden van alle dagen verdwenen door het zinkgat dat de grond onder haar voeten leek te verzwelgen.
Langzaam kwam zij in beweging, Een paar grote stappen voorkwamen dat zij nog meer onheil over zichzelf afriep. Vanaf de verharde berm van de weg rustten haar ogen op de lege plek waar zojuist haar wagen door de aarde werd opgeslokt.
Haar autosleutel hield zij nog in de hand, ze bracht hem omhoog naar het licht, alsof ze de oplossing voor haar probleem in de lucht zou kunnen vinden. Haar ogen gleden naar een wagen verderop in de straat, alsof zij die met haar sleutel zou kunnen starten.
Mensen kwamen uit hun huizen, kwamen om haar heen staan.
“Leentje, wat kunnen we voor je doen?” vroeg de overbuurvrouw. Bezorgd boog ze zich naar Leentje toe die nog steeds voor zich uit keek.
"Zal ik je ergens heen brengen?" stelde buurman Peter voor.
Leentje keerde zich naar hem, haar mond halfopen, en antwoordde met vlakke stem: "Naar de garage!"