Een vrouw met heel veel boterhammen en spek en eieren.
Iemand nen boterham met kaas?
Hesp?
Spek en eieren?
Dat was altijd ’t populairste bij de dokwerkers: spek en eieren.
Sommigen hadden de chance dat hun vrouwke dat nog voor hun wilde bakken, en de rest kwam naar mij
80 jaar horeca ervaring in de haven heb ik!
Wie van jullie kan dat zeggen?
Ge moet wel rekenen dat één jaar toog telt voor tien.
‘k Zou olle geire nen tekst voorlezen die ik samen met de Patrick heb geschreven.
‘k Heb pas laat ontdekt dat dieje Patrick heette.
Wij noemde dieje ‘de schildpad’,
omdat die zo voorzichtig was.
Voorzichtig is nie het juist woord,
hij kreeg altijd ’t lichste werk aan de dokken,
en ik heb lang gedacht dat dat was omdat het zo’ne voorzichtige was.
Later heeft mijn zuster mij verteld dat dat was omdat hij aan den drank zat.
Ge ziet dat er nie aan eh.
Iemand die dag in en dag uit zuipt,
ge hebt nie door dat die constant zat zijn onder uw ogen.
Die lijken normaal, nuchter.
Alleen zijn goei vrienden wisten dat ge die man geen verantwoordelijkheid mocht geven, of een job waar ge goe bij de pinken voor moest zijn.
Maar de rest van den dok dacht gewoon dat hij wat trager was, ne voorzichtige, dus de Patrick was de schildpad.
Wij waren goei maten.
Ik vind dat iedere vrouw op een bepaald moment in haar leven achter nen toog moet hebben gestaan.
Zoals de mannen vroeger naar ’t leger moesten, awel, zo zouden ze vrouwen verplichte ‘toogdienst’ moeten geven.
Alleen zo kan een vrouw ‘de man’ leren kennen.
En begrijpen.
En leren mee omgaan, dat vooral.
Neemt nu de vrouw van de Schildpad.
Die kon echt het bloed van onder die zijn nagels halen.
Dan ging ze staan dansen op de tafels in hare string!
Kom zeg!
Ik zou dat nooit doen.
Natuurlijk stond ik de tafel daarnaast mee te dansen, maar ik hield mijn kleren aan.
Ge moet ne man nie uitdagen.
Zij was nie gelukkig bij de Schildpad.
Uren kon ze zagen tegen mijne man over haar slecht huwelijk, totdat ik haar op den duur moest gaan vragen:
“Wat is’t maske, komt ge mijne man opvrijen?”
’t Is toch waar?
Als ’t nie gaat met uwe man, moet ge scheien.
Dezen tekst heb ik samen met de schilpad geschreven.
Wij hadden met ons zatte botten ergens nen bik en een papier gevonden,
en we waren wa gefrustreerd over de politiek.
We vonden dat al die politiekers maar wat uit hunne nek lulden.
En we vonden dat er nood was aan een tegenreactie.
Dus wij hebben ne speech geschreven.
Alé, diejen avond vonden we toch dat da ne speech was.
We hebben efkes overwogen om het een “filosofisch betoog” te noemen,
maar dat is hem niet geworden.
Ode aan de alcohol heet het:
‘Dat moment,
dat ge voelt dat uw gedachten trager gaan,
Dat moment,
dat de muziek die ge daarvoor nie echt had opgemerkt,
u plots heroïsch in de oren klinkt,
dat moment dat ge denkt:
ik heb juist het woord “heroïsch” gedacht.
dat moment dat iedere muzikant de waarheid verwoord,
dat moment dat ge niet weet of ge nu wilt schreeuwen om al uw miserie die ge eindelijk onverbloemd en in zijn volle ondraaglijk grote omvang onder ogen ziet,
of juist heel hard wilt lachen omdat ge eindelijk ten volle de relativiteit van uw kleine zorgskes ziet,
dat moment dat ge wilt vrijen, omdat ge eindelijk beseft dat lichamelijke liefde het enige van waarde is,
dat moment dat ge al uw problemen gaat oplossen,
dat moment dat ge al uw emoties gaat tonen,
dat moment dat ge eindelijk niet meer met uw kloten gaat laten spelen,
dat moment dat ge hem eindelijk ga vertellen dat hij den enigste is, de ware,
dat moment dat de wereld onstabiel wordt,
dat moment dat ge voelt dat ge eindelijk uw hoofd op de vloer kunt leggen en uw voeten in de lucht,
dat moment van bevlogenheid,
van heldere inzichten,
van gelukzaligheid,
van diepe droefenis.
dat moment dat ge enkel nog voor u uit kunt staren,
naar dat klein stukske toog voor u
dat moment dat ge beseft:
da stukske hout,
die tien vierkante centimeter, eik,
het marmer van de bomen,
dat stukske hout, met al die nerfkes, en die vlekskes en die druppels bier nog nat,
dat is ware kunst.
Rondom u nog een paar nuchtere dwazen,
verblind door de speed in hun leven.
Gij voelt de echte snelheid:
trage waardigheid.
verzacht, verdoofd,
wankel en scheef.
Gij zijt bevrijd van die allesbepalende controle die de hele dag lang een rem is op uw daden.
Waarom zoud ge constant freinend van den berg af rijden,
als ‘t verdoemme wind tegen was en hard trappen om den berg op te geraken?
Wat zouden wij, arme mensen, zijn, zonder die momenten
dat wij eindelijk onszelf eens kunnen overstijgen,
dat onze ware gevoeligheid naar boven komt,
dat onze ontkende genialiteit ter sprake komt,
dat onze haarscherpe visies omtrent de wereldproblematiek, en onze eigen problematieken in het bijzonder, eens uit onze mond komen in plaats van heel den dag in onze kop toerekes te draaien.
Alcohol,
gij god van de haven,
gij god van Antwerpen,
gij god van Vlaanderen,
gij god van België.
gij enige god die nog nie verboden is onze tempels.
Ik aanbid u.
Helder Verstand,
gij duivel van alledag,
gij demon van de 52-uren week,
gij gruwel van de paritaire commissies, van de CAO’s en van de vakbondsverdragen,
gij draak van de VDAB, het OCMW en de zogezegde rechtvaardigheid,
Laat mij met rust,
slaagt me nie rond mijn oren met termen als verslaving en probleem,
verveelt me nie met uw bedenkingen,
uw nuchtere analyses, uw alwetendheid.
Ja, ge hebt gelijk,
gij Helder Verstand.
Natuurlijk hebt ge gelijk.
Heelder dagen en heelder weken hebt gij gelijk.
Gij, goed brein,
dat nooit de doffe troosteloze roes van echte ellende hebt gevoeld,
dat nooit de giftige gespletenheid van tormenterende twijfel hebt gevoeld.
dat nooit die witten bom van verbijstering, shock en ongeloof over onaanvaardbaar onrecht hebt voelen ontploffen in uzelf,
Gij hebt gelijk,
ik ben nog maar half mens,
nu mijn benen nie meer doen wat ik vraag,
nu mijn handen niet meer vastpakken wat ik wil, wie ik wil
nu mijn schaamlippen niet meer stijf worden van verlangen,
ik ben maar half wie ik zijn kan,
maar hoe heerlijk is dat,
onmachtig te zijn de plicht te vervullen mijzelf te moeten zijn,
mijn slimme, op overleving gerichte zelf.
’t Kan me niet schelen dat ik zwak ben nu!
’t Kan me nie schelen dat morgen mijn neus zal bloeden van ’t slaag dat ik krijg omdat ik die trut naast mij eindelijk is zeg waar het op sta: ’t is een jaloerse teef , een arrogane slet, een trut van den bureau,
’t kan me nie schelen dat ik nu een sireen van nen bevriende polies voor mij nodig heb en een sireen van een andere maat bij de polies achter mij om mij veilig en wel in escorte naar ’t café te voeren waar ik de rest van den avond verder zal doorbrengen, om nog zatter te worden,
’t Kan me nie schelen dat ik morgen 25000 frank boete zal moeten betalen omdat ik dat wit autooke voor mij in de prak rijd,
’t Kan me nie schelen dat dat manneke, met zijn lichtblauw hemmeke en zijne roze mottige kop in da wit autooke, morgen een rijkswachterke zal blijken te zijn.
Weet ge wat ik hem zal zeggen morgen, slim brein: dat het nie slim is om iemand die zo zat is als ‘k ik klem te rijden op een brug!
Ja, ge hoort dat goed, Helder Verstand:
Ik ben trots!
Trots op mijn zattigheid!
Trots dat ik mij nog kan veranderen in een inefficiënt, latent, parasitair wezen.
Trots dat ik mijneigen genoeg kan relativeren om mijn motorische capaciteiten af en toe te reduceren tot die van ne gehandicapte luiaard.
Trots dat ik mij kan overgeven aan de complete afhankelijkheid.
Trots dat ik kan zeggen: kust mijn klote gij Gezond Verstand!
Kust mijn klote, regelneven, regelnichten, klote regelmaatschappij, verziekte regelneukerij, ik ben zat, en ik ben bereid ervoor te boeten!
Dank god dat ik een zondig wezen ben.
Mijn psycholoog zegt dat ik problemen heb met intimiteit en vertrouwen,
maar zie naar mij, psychozeikerd:
ik geef mijn labiele lichaam in handen van al wie rond mij aan den toog hangt.
Denk maar niet dat ik zelf nog thuis geraak in deze staat!
Denk maar niet dat ik nog verantwoordelijk ben voor wat ik zeg.
Ik hang volledig af van wie er rond mij zit, als da geen schoon staaltje van vertrouwen is!
En wat is er intiemer dan de kots op te kuisen van uw beste maatje dat tussen uw benen heeft gespouwd.
Psychovrienden hier al bijeen:
ik neem jullie in vertrouwen.
Ja, mijn vader sloeg mij.
Ja, mijn broer sloeg mij.
Nee, die littekens op mijne rug zijn nie van mijne vorige ploegbaas, hahaha,
nee, die kerf in mijn knie is nie van een ongeval in de dokken.
Psychobroeders,
vrienden van den alcohol,
nee, ik bedrieg mijne man nie,
ja, ik slaag hem,
en moest hij een vrouw zijn, hij had al lang bij mij weggeweest,
maar hij is de man, en hij kan mij de baas, en hij verdraagt mijn slagen,
hij noemt mij een hysterisch wijf, hij sluit mij op in de kelder,
en de volgenden dag heb ik ne kater en zijn wij terug gelukkig met twee.
Nee, soms kan ik het leven nie aan,
maar wat moet ik doen?
’t Schijnt dat ‘zijn’ het enigste is dat er ‘is’.
Vrienden van den alchohol,
da zijn geen tranen in mijn ogen,
dat is verdampte mout,
gegist gerst,
gerijpt graan.
Vrienden van den alcool,
ik zien olle gere.
Ik krijg dat overdag nie gezegd
Dan lachen wolle me mekaar,
Dan zwanzen we ‘n pak,
We draaien mekaar om ’t er iejerst ne kloejet af,
maar ’t is gelak ‘k ik het zeg:
olle gehavende handen,
olle havenloze gezichten,
ik zien da gere,
ik hoor da gere:
olle haperende woorden,
olle hachelijke levens.
Wolle zijn gelaaik, broeders van den alcool,
wolle rede ons hachske,
en liever dan gefrustreerd,
zijn wolle frivool.
Wolle weten allemoal,
vriende van den alcool,
d’ er is maar iejen woord dat er écht toe doe in ’t leive,
d’ er is maar iejene woare zin van ’t bestoan,
Vriende van den alcohol:
Een jaar later is de Patrick gestorven.
Hij heeft zijn eigen kapot gezopen.
Ne normale mens die voelt dat aan zijn lever,
dat het te veel is geweest.
Maar de Patrick was zo bij elkaar geslagen door zijn vader en zijn broer vroeger,
dat die zijn pijngrens ontzettend hoog laag.
Hij heeft een begrafenis van ’t ocmw gekregen.
Alleen zijn zus wist dat hij dood was.
Maar hij zou dat niet erg gevonden hebben.
Zo was de Patrick:
“Ik ben content op mijneigen.
Ze moeten mij gewoon met rust laten.”
‘k Vond sunt dat ik het zelf nie wist.
‘K had er gestaan, op zijn koffietafel, met mijn boterhammen.
‘k Had spek met eieren gebakken voor iedereen.
Ne mens moet toch afscheid kunnen nemen?
Mijne man zei mij:
‘Spaart u spek met eieren maar voor op mijn begrafenis.’
Mensen, pakt weg eh,
laat mij hier nie zitten met al die boterhammen.
Merci voor ’t luisteren,
en in naam van de Patrick:
‘Schol!’