Ik zit op de dorpel van mijn huis.
In mijn verbeelding razen de schimmen van veel te snel rijdende auto’s nog steeds voorbij. Een lege bus dendert langs me heen, op weg naar een onbekende bestemming. De wereld passeert voor mijn deur, maar nu even wat minder.
Vogels klateren hun liedjes over me heen en ook de zeemzoete lentelucht wordt tegenwoordig niet meer overstemd door dampende uitlaatgassen. In de berm halen boterbloemen en madeliefjes opgelucht adem. Die hebben geen mondmasker meer nodig.
Een zelfzekere merel pikt op zijn dooie gemak zaadjes van tussen de spleten in de bestrating. Als nieuw gekroonde koning van het asfalt paradeert de vogel trots over zijn veroverd grondgebied. Zijn zwarte kraalogen kijken me brutaal aan.
De merel werpt schertsende blikken op mijn auto. Die staat al wekenlang stof te vergaren voor mijn deur. Dit voorspelt weinig goeds. Koning kraaloog zal straks onherroepelijk mijn voorruit torpederen met stront.
De nieuwe status van de vogel blijkt ook indruk te maken op zijn soortgenoten. Een wulps vrouwtje strijkt naast hem neer. Ze begint speels om hem heen te wippen en schudt frivool met haar staartveren. Dartelend cirkelen ze om elkaar heen. Vogelvrij.
Een mus hupt in hun gezichtsveld. Met wapperende vleugels cirkelt hij om het koppel heen. Het doet me denken aan een agent die wild gesticulerend het verkeer probeert te regelen. Met een schel gefluit roept de politie-mus het koppel tot de orde. Zouden ze weten dat ze veel te dicht bij elkaar komen?
Ik sta op van de dorpel om terug te keren in mijn bakstenen kooi. De ondergaande zon werpt een gloed over het lege asfalt. Aan de horizon verschijnt een zeldzame auto, zijn gebrom jaagt de vogels de lucht in. De glinsterende koplampen knipogen naar me terwijl ze me passeren. Het koninkrijk ontbonden. Vleugellam.
April 2020 - Marmerpiek