Lezen

Het werkt

Ik heb veertien dagen afgezien. Dat is twee weken geleden. Hersenpan in panne, want wat bedoel ik nu in feite met die tweede zin? Dat het twee weken geleden is dat ik heb afgezien? Niet noodzakelijk. Misschien weid ik wel weldadig uit, verduidelijk ik voor de kick, licht ik lichtjes toe ... Kortom, zeg ik twee keer hetzelfde, maar gewoon anders, gebruikmakend van synoniemen.  Een nieuw werkwoord dringt zich op en staat te popelen om uitgevonden te worden: 'synonimeren', naar analogie met simoniseren, een techniek die de lak van een auto beschermt tegen vuil of krasjes, die hem doet glanzen en bescherming biedt tegen schadelijke invloeden van buitenaf. Al synonimerend kan je taal evengoed wat meer doen glanzen en kan je er tegelijkertijd voor zorgen dat er geen misverstanden ontstaan. Op die manier is het ook een soort beveiliging, een verdediging tegen eventuele foute interpretaties door de buitenwereld. Het nadeel van synonimeren is dat je voor goede verstaanders soms te uitleggerig en op den duur irritant overkomt. In plaats van jezelf al synonimerend te herhalen, kan je daarom ook kiezen voor de duidelijkste variant, zeker als de minder makkelijke optie de zaken onnodig compliceert. Zelf noem ik het simplificerend synonimeren. Simplificerend synonimeren is spannend en spraakmakend. Of misschien net niet, want het maakt net minder spraak. Waar ik tot voor kort langdradig zou zeggen: een kledingstuk dat op het hoofd gedragen wordt is een noodzakelijkheid, op voorwaarde dat de Zweedse bouwvakker een dergelijk hoofddeksel in de nevelige laaghangende wolken ontbeert om stenen met specie op en tegen mekaar te leggen, zeg ik nu simpelweg: een muts is een must, mits Mats een muts om te metsen in de mist mist. Ziezo. Ander voorbeeld. De Nederlander prefereerde een gerecht van grof gemalen durumtarwe in kleine bolletjes. Helemaal fout. Veel beter is: Koos koos koeskoes. Synonimeren, het werkt. 'Jij wordt nog met de dag luier,' zei mijn wederhelft daarnet, toen ik haar uitlegde hoe mijn zelf uitgedokterde proces van synonimeren mijn woordenvloed kan indammen en bijgevolg ook mijn tekstuele inspanningen kan minimaliseren. 'Je zou je beter wat méér inspannen in plaats van minder. Wat werken. Je zou bijvoorbeeld eens een zin kunnen 'verzinnen' die alleen maar werkwoorden bevat. Dat is pas een uitdaging. Ga daar maar eens voor zitten.'  Zij zei ook eens iets. We stonden nota bene te midden van een mensenmassa, op een of andere teringdrukke markt. 'Ach mens,' zei ik, 'hier is zo weinig plaats dat ik nauwelijks kan bewegen! Laat staan gaan zitten!'  Laat staan gaan zitten. Gelukt! Echtgenote zucht. Ik lijk wel van alle markten thuis, denk ik een paar uur later, bijna in slaap vallend tijdens het avondeten. We eten met het hele gezin pas aangekochte kibbeling. De kinderen, die we al veel langer geleden kochten, inspireert het tot, jawel, kibbelen. Met moeite blijf ik wakker. Ik hou van dit leven en van de alomtegenwoordige drukte om me heen en in mijn hoofd. Leven is een werkwoord. Liefde is zelfs een werkwoord. Zeker voor mijn vrouw. Ik zit tegenover haar en zie een paar rode adertjes in haar ogen. Volgens mij is ze minstens even moe als ik. Een knipoog van harentwege na een grapje en een gaapje van mijnentwege. Gelukkig is ze mij nog niet moe. Het werkt, tussen ons.

Danny Vandenberk
0 0

Bewijs van bestaan

In een vergeten kantoor, tussen een plant die ooit groen was en een koffiezetapparaat dat de droom van versheid al lang had laten varen, lag een formulier. Het was geen opvallend document; geen heilig perkament, geen geheim geschrift van een verloren continent. Het was niets meer dan een schriftelijk bewijs van verblijf. De ambtenaar achter het loket schraapte zijn keel en bestudeerde me zoals een archeoloog een potscherf bekijkt: nieuwsgierig, maar met de uitgebluste blik van een persoon die al talloze scherven heeft geteld. Zijn vingers rustten op een halflege koffiebeker, de rand getint door oude afdrukken van opgedroogde slokjes. "Bewijs van woonst," herhaalde hij, alsof hij zelf niet geloofde dat zulke stukkenecht bestonden."Maar waar woont u?" Ik zweeg even. Waar ik woon? Dat is een uitstekende vraag. In welk huis? In welke stad? In welke taal? Ik heb adressen gehad, brieven ontvangen, belastingen betaald; maar als je me vraagt waar ik woon, kan ik louter een opsomming geven van plaatsen die ik ooit bewoonde, niet van waar ik thuishoor. Thuis ligt verscholen tussen de letters van twee paspoorten, tussen een zin die in het Nederlands begon en in het Spaans eindigde. Een liminale ruimte, zoals het moment net voor de zon ondergaat: noch dag, noch nacht, maar een schemerige stilte daartussenin. De ambtenaar tikte met zijn pen op het loket "U moet toch in een of andere gemeente ingeschreven staan?" "Dat wel," gaf ik toe. "Maar ik ben niet zeker of dat betekent dat ik er woon" Hij zuchtte "Uw identiteitskaart, alstublieft" Met een lichte aarzeling haalde ik het plastieken bewijsstuk tevoorschijn, een document dat mij officieel aan een land verbond, alsof ik een boom was met wortels die vast in de kille bureaucratische grond verankerd lagen. Maar mijn wortels waren van een ander soort: luchtwortels, zwevend tussen staten, zoals een klimplant die weigert zich te beperken tot één muur. Hij bekeek mijn gegevens en fronste "U heeft twee nationaliteiten?" "Correct" Hij bladerde door het systeem, op zoek naar zekerheid, alsof mijn dubbele identiteit een fout in de matrix was. "En waar woont u dan echt?" De ambtenaar keek me afwachtend aan. Ik haalde diep adem. “Dat vraag ik mezelf ook al jaren af,” zei ik, terwijl ik mijn vingers over de rand van het loket liet  glijden. “Misschien woon ik in de brieven die me nog bereiken. Of in de verhalen die ik schrijf; in de taal waarin ik het best kan dromen.” Zijn blik bleef neutraal, maar hij tikte ongeduldig met zijn pen. Of woon ik in de gezichten van mensen die me herkennen zonder dat ik mezelf hoef uit te leggen? "Op papier woon ik hier," antwoordde ik uiteindelijk. "Maar in werkelijkheid woon ik nergens en overal." De ambtenaar knikte alsof hij dit vaker hoorde, alsof bureaucratische limbo een officieel erkende staat was. Hij printte een blad uit, stempelde het met de ernst van een rechter die een vonnis velt en schoof het naar me toe. "Hier is uw bewijs van woonst" Ik nam het aan. Een wit vel, enkele letters, een zegel dat autoriteit ademdt; een document dat mij officieel aan een plaats verbindt. Zwart op wit, een bewijs van bestaan. Maar terwijl ik het papier tussen mijn vingers draaide, wist ik: ik zal altijd tussen de schaduw blijven schuilen.Mephis (aka) Evelyn Mérida

Mephis
30 2

Blijf bij mij, waanzinnige

  De geestesgekwelde kwam achteraf tot de vaststelling dat hij nergens van bevrijd was. Rust werd hem niet gegund. Integendeel. Het was ginds een drukte van je welste,  bovendien best eentonig. Hij was niet verlost. Hij was zichzelf gebleven maar bevond zich thans in een omgeving die hem nog meer beklemde dan gelijk welke parochiezaal waar om worsten wordt gekaart. U moogt kiezen waar hij terecht kwam na zijn wanhoopsdaad. Of hij al dan niet nog te biecht ging voor zijn heengaan, laten we schoon in het midden. Inzicht in de foute levenswijze zou een verschil maken. Veel wordt beweerd. Veel wordt geëerd. Dit personage was daar niet mee bezig. Vroom gedoe is voor hen die het beter weten. Zij drinken witte thee. Evenmin ondernam hij bewuste rovers- tochten, niet op verzamelobjecten, niet op onschuld. Aan wanpraktijken heeft hij zich nooit schuldig gemaakt. Toch liep alles verkeerd. Achteraf evenzeer. Geloof mij. Het is onaangenaam zoals men dat voorstelt. Uw geest zou U immers overal blijven achtervolgen. Tot in het oneindige. Ook ginds waar een lichaam U ontbreekt. Hij was daar niet op voorbereid, had geen uitleg klaar voor allen, geen pillen meer die kwellingen wat milderen. Daar is alles puur en onversneden. Men baadt er in een fel hemels licht of in hitte die je geest ferm zweten doet maar net niet vernietigt. Denk daarom twee keer na, U gekwelde. Blijf. Blijf hier. Blijf bij mij. Ik kan ertegen. Ik heb drank genoeg, ook een bijl om geluiden weg te hakken, een doek uit blind katoen. Ik heb bovendien een wilde tuin met netels die verkeerd gevoel in vingertoppen doen verdwijnen. Hier groeit bitter loof dat snel, onmiddellijk je tong herkent. Er staan zelfs bloemen die waanzinnig heerlijk ruiken.     uit de reeks 'Waanhoop'  

Bernd Vanderbilt
1 0

De literaire wereld op de korrel II ( een beetje proza)

Sommige auteurs houden zich nog vast aan obsoleet Nederlands. Obsoleet betekent verouderd. U snapt misschien al wat ik bedoel, het is niet omdat je een dik boek vol moeilijke dure woorden schrijft, die slechts een paar enkelingen begrijpen en waarvoor het merendeel van de bevolking constant een woordenboek bij de hand moet houden, dat je per definitie een goed boek hebt geschreven. Maar tja, elke auteur hanteert zijn stijl. En het is per definitie ook niet zeker dat een boek of script of document, dat bol staat van dure moeilijke woorden, wel getuigt van kwaliteit.  Voor mij is de essentie van een goed boek dat de auteur zijn lezers kan meetrekken en meeslepen in zijn verhaal. Ongeacht welke woordenschat hij gebruikt. Ik snap soms geen donder wat vele zelfverklaarde poëten en dichters proberen uit te drukken met hun gevoel, zelfs hier op dit platform. En ik heb echt geen zin om mijn brein te pijnigen en deze gedichten steeds opnieuw te lezen om te laten doordringen wat er nu echt staat geschreven. Ok, misschien ben ik dan een luiwammes maar geen zwaarwichtige denkoefeningen voor mij.  Mijn teksten en gedichten zijn volgens sommigen niet intellectueel. Ok, maar ze zijn wel humoristisch en gelaagd. Misschien moet je dat maar even na checken? De Nobelprijs voor literatuur zal ik er dan misschien niet mee winnen, maar ik heb mensen vertier en aan het lachen gebracht wat me veel voldoening schenkt.  De literaire wereld is nog steeds een elitaire wereld, helaas. Door sommigen wordt neergekeken op volkse auteurs, helaas. Waarom? Jaloezie, nijd? Omdat de volkse auteurs soms meer succes hebben omdat ze schrijven in begrijpelijke en begrijpbare taal? Zijn volkse auteurs per definitie anti- intellectuelen die niet gestudeerd hebben? Waar ze van denken of ze überhaupt wel kunnen schrijven? Ik vind dat heel erg. Kristien Hemmerechts, wijlen Hugo Claus en Herman Deconinck zullen en zouden nooit mijn vrienden kunnen zijn. Nee, echt niet. Geef mij dan maar Herman Brusselmans op zijn best, of Tom Lanoye of Pieter Aspe of een Jo Claes. Wie kent Guy Didelez nog, of Jotie 't Hooft? Iemand al gehoord van Koen Stassijns? En er zijn nog zoveel goeie auteurs, maar er is een bepaald select elitair kliekje van Belgische auteurs waar ik niet van hou. Het kleine Belgische literaire landschap, en hoe groot is België mondiaal?

Canniball
7 0

Pechverhelping

Dwars over een landweg sputterde een scootmobiel. De vrouw die hem bestuurde, vloekte over alle omliggende velden heen. Ze droeg een houthakkershemd en een wijde jeans, haar haren waren ongekamd. Ze snokte aan het stuur waarop de elektrische rolstoel op gang kwam en weer stil viel. Kort naar voren en weer naar achteren, haar lichaam volgde de cadans van de machine. Het geheel leek een slecht gemonteerde automaat van een sadistische schepper. Naast haar zag een labrador het aan. We legden de tractor stil en stapten op de vrouw af, die zich niet liet afleiden door onze aanwezigheid. Ik aaide de hond over zijn bol. ‘Hij is op rust gesteld,’ zei ze, ‘Depressie. Hulphonden mogen niet geaaid worden.’ Van zodra ik stopte met aaien, tikte de hond met zijn snuit tegen mijn hand. ‘U zit vast’, concludeerde Nino. ‘De pechverhelping voor rolstoelen zit thuis,’ zei ze, ‘door dat virus. Iedereen zit thuis. Wat doen jullie hier?’ ‘Wij zijn op weg naar een begrafenis,’ zei ik. Ze pierde en liet de rolstoel even met rust. ‘Wat mooi van jullie,’ zei ze. ‘Woont u ver?’ vroeg Nino. ‘In dat witte huis daar,’ ze wees met haar kin in de richting van het huis op de heuvelkam. ‘Helemaal naar boven?’ ‘Ja,’ zei ze. ‘Ik kan proberen een kabel te bevestigen aan uw rolstoel,’ zei Nino, ‘Dan takelen we u tot aan uw huis.’ ‘Prachtig,’ zei ze zonder enthousiasme. Nino reed de tractor voor en bevestigde het touw aan de scootmobiel. ‘Loop jij mee met haar, voor mocht de rolstoel kantelen?’ Ik geloof niet dat ik sterk genoeg was om de rolstoel tegen te houden of de vrouw op te vangen, maar ik deed wat Nino zei. Zo trokken we in processie door het landschap: een tractor, een rolstoel, een wandelaar en een hond. ‘Mijn man was zoals je vriend,’ zei ze. ‘Hoezo?’ ‘Hij schoot meteen in actie. Meestal werkten zijn oplossingen.’  ‘Lijkt me mooi om met zulk een man samen te zijn.’ Ze trok haar wenkbrauwen op. ‘Zijn jullie samen?’ vroeg ze. ‘Nee’, zei ik, ‘we waren ooit wel…’ ‘Wat is er dan zo mooi aan?’ onderbrak ze me. ‘Ik weet het niet, dat je op iemand kan rekenen, of zo, dat iemand je helpt.’ ‘Wat een kutwoord is dat toch,’ onderbrak ze me weer. ‘Welk woord?’ ‘Helpen.’ ‘Wat kan daar mis mee zijn?’ ‘Sinds ik mijn man buiten gewerkt heb, krijg ik een hoop hulpverleners over de vloer. Kijk, de zon zakt al, straks is thuiszorg daar.’ ‘Mooi, toch?’ ‘Ze snijden kiwi’s, stoppen je vroeg in bed en wassen je als je nog proper bent.’ ‘Toch beter dan niks?’ opperde ik, ‘of heeft u liever dat we u hier laten staan?’ ‘Doe niet gek, natuurlijk heb ik jullie nodig, net zoals ik thuiszorg nodig heb,’ zei ze. ‘Gelooft u dan niet dat iemand gewoon graag iets voor u doet?’ vroeg ik. ‘Ze helpen je om niet met hun eigen zaken bezig te zijn. Het is lafheid, dat helpen,'  zei ze.  Ik besloot om er niet verder op in te gaan. De rest van de weg zat ze kaarsrecht op haar defecte vehikel. We kwamen bij haar huis aan. Nino maakte de kabel los en duwde de scootmobiel zo dicht mogelijk bij de voordeur. Ze gaf ons de sleutel. ‘In de gang staat mijn rollator’, zei ze. Nino en ik namen haar elk bij een bovenarm en trokken haar de drempel over. ‘Zo gaat het wel’, zei ze. In haar donkere woonkamer stonden bijzettafels met boeken, kaders en facturen. Waarschijnlijk waagde niemand het om die op te ruimen. ‘Hoe bent u eigenlijk, als ik vragen mag…,’ begon ik aarzelend. ‘Van de ladder gedonderd toen ik de eik wou snoeien,’ zei ze, ‘Slecht terecht gekomen.’ Ik beeldde me in hoe ze bewegingsloos in het gras lag met de nog razende kettingzaag naast haar. Had ze haar man geroepen? Het was vast een hartelijke kerel, en hartelijke kerels hebben in mijn verbeelding altijd een snor en een buikje. Hij was waarschijnlijk op haar toegelopen, had de hulpdiensten gebeld toen bleek dat ze haar benen niet voelde. Nadat ze het ziekenhuis had verlaten, bracht hij haar thuis maandenlang eten op bed. Maar hij had niet willen toegeven dat het haar fout was.  ‘Wat een treurige vrouw,’ zei ik tegen Nino toen we weer in de tractor zaten.  Om zijn mond verscheen een monkellachje. ‘Ik vond haar nog wel stoer,’ zei hij.   Dit is een fragment uit mijn manuscript 'Nino'  

Pons
0 0
Tip

Ik met Ik samen met Ik

Vanavond had ik twee gasten aan mijn tafel:Mijn kindertijd, mijn jeugd… En ikzelf; zo zijn we er drie, hoor je? Mijn kindertijd, met knikkers in de hand en vliegerdraden in de ogen,De belichaming van onschuld. Met zijn piepkleine handjes raakte hij het glas op de tafel,En vroeg: “Wat is dit rode water?”Toen hij ontdekte dat het wijn was, trok hij zijn gezicht –De eerste slok, en de smaak was al zwaar. Mijn jeugd daarentegen, uitgestrekt op de stoel,Met een verwaande blik mompelde hij: “Wat is dit kinderspel?”En met een snauw over de knikkers zei hij tegen mijn kindertijd:“Jij zult het nooit begrijpen!” Één glas, één lach, één verwijt –En de buren begonnen tegen de muren te kloppen,“Maar wat een rumoer in de nacht!” mompelden ze.Mijn kindertijd wendde zich tot mijn jeugd en riep:“Jij bent zo onbeschoft!”Waarop mijn jeugd tegen mijn kindertijd mompelde:“Jij bent enkel maar naïef!” Ik stond daar, gevangen tussen twee werelden,Met het oog op de ene kant en het oor aan de andere,Als een vermoeide getuige van de tijd.Op mijn lippen lag een glimlach in mijn eigen rust,En ik kon geen van beiden kwaad doen. Vandaag, in de droefheid van een eenzame avond,Ben ik door de drank iets te vrolijk geworden,En kijk ik met een zachte glimlach naar de onnodige spanningenEn neerslagen van mijn verleden;Alsof het een raadsel was –Mijn kindertijd en mijn jeugd,Fluisterend in hun eigen verhalen,Mijn hoop en mijn moed,Vergezeld van zachtjes spelende muziek op de achtergrond,Vormen nu samen een stille melodie. Plotseling brak er een storm uit tussen ons;De naïeve stem van mijn kindertijd weerklonk met het arrogante geschreeuw van mijn jeugd.Per ongeluk kantelde de wijnfles van de tafelrand,En brak, met een bittere echo achterlatend…De rode wijn stroomde als een opstand tegen de tijd. Op de tafel lag een oud, klein spiegeltje, zorgvuldig neergezet,Mijn stille reflectie, een gezelschapsgenoot in mijn eenzaamheid.Op dat moment brak het – niet ver verspreid,maar binnen zijn lijst uiteengevallen in talloze fragmenten, groot en klein.In die gebroken spiegelfragmenten zag ik mezelf niet langer als drie,maar in elk fragment de vele gezichten van het verleden, de toekomst, de hoop en de moed. De stemmen stegen, en lawaai vulde de tafel;Op dat moment wilde ik niet langer stil blijven,En ik greep in, om deze chaos te bedaren. Toen ze tegen mij zeiden: “Ouwe, bemoei je niet!”Hield ik mijn mond – ik ben immers oud, woorden vallen niet meer zo makkelijk.Laat hen maar ruzie maken, terwijl ik tussen al die talloze reflectiesNog een slok van mijn glas nam. Uiteindelijk werd de tafel omgedraaid, Vier muren, drie ik, één tafel…  Mijn jeugd zei zachtjes tegen mijn kindertijd:“Als je opgroeit, zul je het begrijpen,”Waarop mijn kindertijd zijn gezicht vertrok, maar stil bleef. Toen de rust weer neerdaalde,Alsof ik in elke reflectie verdwaalde, zei ik:“Het is goed dat jullie er zijn,Één van jullie is mijn hoop, de ander mijn moed.” De buren tikken nog steeds op de muur,Terwijl ik in de gebroken spiegelfragmenten opga in uitbarstingen van gelach. "Als je zou vragen: 'Waarom roep je deze gekke twee aan tafel?'Antwoord is duidelijk:De mens kan niet aan zichzelf ontsnappen,Het meest oprechte gesprek aan tafel is dat met jezelf."

Schaduwpen
70 2

Dino's en Rapé

31/07/2023, Molenbeek Ik moet denken aan de dagdisco’s in mijn studententijd, en aan de zeer specifieke soort katers die ik daaraan overhield. Het was niet omdat die feestjes overdag doorgingen, dat er daarom minder gedronken werd. Integendeel, dat was net het idee. In de donkerste, vochtigste faculteitsbars werd goedkoop bier getapt tegen honderd per uur terwijl onze profs in de aula’s stonden. Spijbelen was sowieso al spannend, maar met een lauw pintje in de hand bracht het alle discogangers in een extase die ik nog maar zelden gezien had. Alsof we in elkaar kenners herkenden, die wisten wat er echt de moeite waard was in het leven: zuipen, overdag.  Zo’n dagdisco eindigde om een uur of tien ‘s avonds, of vroeger als hij tegen dan al uit de hand gelopen was. En zo gebeurde het dus dat je, na je dürüm op de oude markt, wel nog een hele nacht kon slapen. Dat had een curieus effect: je stond op in een meer gevorderd stadium van je kater.  Bij een gewone kater, met minder slaap, sta je op in een nog zatte toestand. Zonder filter en met de muziek van de avond ervoor nog door mijn hoofd bonkend, ben ik dan nog het grootste deel van de dag heel opgewekt.  Dit is niet dat fijne gevoel. Dit is het latere deel, wanneer je lichaam, zoals bij de dagdisco’s, al met tegenzin is begonnen aan de afbraak van al die alcohol. Zoals steeds na een avond uit is mijn eerste reflex mijn bril te zoeken. Die heb ik nodig om de rest van mijn belangrijke voorwerpen te vinden. Na de bril komt de GSM, zodat ik na kan gaan wat ik gisteren allemaal heb uitgevreten. Dan volgen de portefeuille, sleutels en tenslotte de rugzak. Enkel wanneer ik al die voorwerpen gevonden heb, kan ik weer rustig door met mijn leven. Deze kater kan op geen slechter moment vallen. Over een paar uur moet ik mijn zak maken voor de reis naar Argentinië, en nog bij Bas’ moeder langsgaan om de spullen op te halen waarvan hij graag had dat ik ze meenam op het vliegtuig.   Die rugzak baart me al dagen zorgen. Ik heb namelijk noch een weegschaal, noch een lintmeter in huis. Ik had in het rond moeten vragen, bij de buren bijvoorbeeld, maar ik heb het uitgesteld. Bijgevolg vraag ik me dus al dagen af of hij niet te groot of te zwaar zal zijn wanneer ik hem op Schiphol op de weegschaal zet.  Eerst opstaan. Mijn kleren heb ik nog aan, dus ik speel alles uit, behalve mijn boxer en t-shirt. Ik heb het al warm genoeg. Licht aan. Mijn bril ligt bij me op het nachtkastje. Goed. Daarnaast zie ik mijn GSM liggen, zonder barsten in het scherm. Ook goed. Het gevoel mag dan hetzelfde zijn als bij de dagdiscokaters, het uur van ontwaken is wel anders. Het is kwart voor vier ‘s nachts.  Maakt niet uit, ik moet nog steeds mijn spullen vinden. Dus op naar de woonkamer. In het donker, met hulp van de lantaarnfunctie van mijn GSM, wandel ik naar de kapstok waaraan mijn jas zou moeten hangen met daarin hopelijk  mijn portefeuille en sleutels.  Ik doe mijn best om de huisgenoten niet te wekken, maar het is moeilijk om geen lawaai te maken op de houten vloer in de woonkamer. In de binnenzak van mijn jas vind ik mijn portefeuille. Van de sleutels geen spoor. Fuck. Zou ik ze zijn kwijtgespeeld op weg naar huis gisteren? Misschien heb ik aangeklopt en heeft één van mijn huisgenoten de deur voor me geopend? Even krijg ik het warm, maar dan zie ik ze liggen op de kast naast de deur.  Nu nog mijn rugzak.  Ik kijk door het raam naar de binnenkoer, wie weet slingert hij daar wel rond. De kleine fontein pompt vredig zijn water rond en de twee mooie bomen waaraan je altijd het seizoen kan afleiden staan in bloem. In een paar omliggende appartementen brandt licht. Zouden er nog mensen net wakker zijn geworden? Of net thuisgekomen? De rugzak zou ook in de buurt moeten zijn, gezien ik alles tot nu toe terugvond op de gewoonlijke plek. Ik kijk verder rondom de kapstok, dan in de zetel. Niks. Dan op meer onlogische plekken, zoals de badkamer, het toilet en de berging. Niks. Ik ga zitten aan de salontafel en zucht.  De rugzak kwijt zijn is geen ramp, maar ik zou hem goed kunnen gebruiken in Argentinië. Heb ik gisteren de trein genomen? Dat moet haast wel, hoe ben ik anders van Mechelen tot in Molenbeek geraakt? Dan zal ik hem daar vergeten zijn. Het laatste waar ik nu zin in heb is om de hele “verloren voorwerpen”-procedure met de NMBS op te starten. En aangezien ik over ongeveer zesendertig uur al met de bus naar Nederland moet, zal daar toch geen tijd voor zijn.  Ik draai wat rond op mijn stoel, wordt een beetje duizelig. En dan zie ik hem, in de schoenenkast gepropt. Heb ik dat gedaan, of Thomas? Of een van mijn huisgenoten? Geen idee. Maar nu heb ik alles. Snel nog een pijnstiller, een glas water, even naar de WC en dan weer gaan slapen. Over een paar uur moet ik naar Welle, naar Bas’ ma.  30/07/2023 Mechelen Thomas komt nooit buiten, dus toen hij me deze week belde om zondag iets te gaan drinken, was ik uitgelaten en wantrouwig tegelijk. Zijn broer is dit weekend verhuisd, daar kwam hij een handje bij helpen.  'Dan kunnen we evengoed nog eens een pintje gaan drinken achteraf, neen?' zei hij nadien.  Het is al vaker gebeurd dat hij terugkomt op zijn afspraken. Ik heb me daarmee verzoend maar nu zou het toch wel zeer frappant zijn.  Ik wandel de Yzerenleen op, richting de tabak- en likeurwinkel boven welke het appartement van zijn broer is. Daar, op een bankje op de stoep, zie ik hem roken. 'Dag maatje! Hoe gaat het?' vraag ik hem.  Hij staat op, neemt een diepe trek van zijn sigaret en geeft me een knuffel. Dan haalt hij zijn schouders op.  'We zullen iets gaan eten he? Ik vermoed dat op de Grote Markt wel iets zal open zijn.’ 'Ok, goed.' ‘Amai, kan het nog enthousiaster?’ probeer ik lachend. Hij grijnst.  We leggen de paar honderd meter af richting de Grote Markt, terwijl Thomas naar de mensen die we kruisen kijkt. Hij neemt een papieren doekje om het zweet van zijn voorhoofd te vegen. 'Je hebt gelijk.' Denk ik bij mezelf. 'Waarom zou je geen stress krijgen van dat mierennest van mensen, fietsen, auto’s, allemaal zo dicht mogelijk bij elkaar gepropt?' 'Hoe is de verhuis gelopen?', vraag ik.  ‘Ik ben kapot’, zegt hij glimlachend. Aan de uitleg die volgt te horen heeft hij weer te veel hooi op zijn vork genomen voor een chronische ruglijder.  We gaan zitten op het terras van een van de brasseries op de Grote Markt. Een doorwinterde serveur geeft ons lijvige menukaarten en overloopt even de suggesties. Dat dit een zaak is die het oudere cliënteel viseert, merk je aan de prijzen, het oubollige menu, en de grote porties. Ik drink een tripel Gouden Carolus, hij een fruitbiertje.  Dit hebben we nog maar zelden gedaan, zo geluncht, hoewel we toch al haast tien jaar vrienden zijn. Het feit dat hij ook in Brussel werkt heeft daarrond geen verschil gemaakt. Het liefst neemt hij na het werk gewoon meteen de trein naar het dorp naast Mechelen waar hij woont. Zijn katten moeten natuurlijk eten krijgen.  We keuvelen over de verhuis, familie en wat ik in Argentinië ga uitspoken.  'Ik weet het niet goed’, zeg ik. ‘Bas enerveerde zich op een bepaald moment omdat ik hem het hele reisprogramma alleen liet uitdokteren. Maar ik ken niets van Argentinië, weet je? Waarom zou mijn mening überhaupt meer waard zijn dan de gemiddelde toerist die daar toekomt? ‘Uiteindelijk heb ik hem dan toch een voorstel gedaan, dat hij toch volledig heeft aangepast’, zeg ik mijn schouders ophalen.  Het bier smaakt naar meer. 'Zullen we naar de Hanenkeef gaan?' vraag ik hem. Even aarzelt hij, maar dan knikt hij instemmend. Ik reken af en een paar minuten later wandelen we het bruine café binnen. Ooit liet ik me vertellen dat het cliënteel hier overdag helemaal anders is dan ‘s avonds. Aangezien de rechtbank van Mechelen aan de overkant van de straat ligt, komen er overdag advocaten en rechters. ‘s Avonds eerder de doorwinterde Mechelse caféganger.  'Ik ga meteen een Duvel bestellen.' zeg ik, terwijl ik hem uitnodigend aankijk. Hij denkt even na.  ‘Doe mij ook maar een.’ Met losgemaakte tongen praten we verder. Ik vertel wat ik weet over het voorlopige programma dat Bas al in elkaar stak voor mijn verblijf, hij vertelt over zijn veeleisende job.  Wanneer ik naar binnen ga voor het derde rondje zie ik een A4’tje aan de muur plakken met daarop reclame voor een bier, Dino genaamd. Meer marketing heb ik niet nodig, ik bestel er twee. Buiten zet ik de twee glazen op ons tafeltje neer.  ‘Voor deze hing reclame aan de muur’, zeg ik.  Thomas neemt een slok.  ‘Hmmm!’ zegt hij met fonkels in de ogen.  Het bier bevalt ons zodanig dat Thomas online zoekt of hij ergens een bak kan bestellen voor thuis, maar het is onvindbaar. Wanneer ik het volgende rondje bestel kijkt de barvrouw me met grote ogen aan.  'Nu al?'  'Het moest maar zo goed niet zijn!'  'Trouwens madame, we kunnen dat bier nergens vinden online, waar heeft u het vandaan?' Wat later kom ik weer buiten aan tafel zitten. 'Moet je nu wat weten. Blijkt dat een collega-barman het speciaal heeft laten brouwen voor het café. 'Vandaar dat we er niks over vinden.'  Thomas neemt nog een sigaret, het moet ondertussen zijn tiende zijn, gok ik. We klinken. Wij samen, bij de enige bron aan Dino in de wereld, buiten op een tof terras tegenover de rechtbank van Mechelen. En het zonnetje schijnt, iets te fel.  31/07/2023. Welle station, terug op weg richting Brussel Ik luister naar een podcast over stoppen met roken. Misschien is er ook een te vinden over stoppen met zuipen? De eerste opdracht van de dag heb ik bijna achter de kiezen.  Door deze monumentale kater was het kletsen met Bas’ ma, Marianne, minder aangenaam dan gewoonlijk. Ik heb het altijd goed met haar kunnen vinden. Tegen Bas grapte ik wel eens dat hij geluk heeft dat zijn vader zo sympathiek is, of dat ik anders mijn kans had durven wagen.  Door de keukenramen kwam veel licht binnen en ik kreeg een boterham met kaas en koffie.  ‘Zeg maar als je meer wil’, zei ze. In ruil daarvoor luister ik naar haar vakantieverhalen, Bas’ ouders waren hem namelijk zelf nog gaan bezoeken vorige maand. Na de koffie kreeg ik het benauwd. Het overkomt me wel vaker bij katers, dat gesprekken abrupt hun maximumduur bereiken. Dat de andere klanten in het restaurant waar ik lunch plots dubbel zo luid lijken te praten. Dat ik de rode draad van gesprekken kwijt speel. Dat het lijkt alsof ik twee lagen te veel kleren aan heb. Ik wilde weg, dus stond ik op in het midden van haar zin. 'Juist. Ik zal je eens tonen waar Bas allemaal om gevraagd heeft.' zei ze. Ze gaf me een veel grotere zak dan ik geanticipeerd had. Een voor een haalde ze de spullen tevoorschijn.  'Zo, ten eerste de e-reader,’ zei ze, terwijl ze me het ding als een ervaren tupperwareverkoper toonde. Die was inderdaad aangekondigd, ik kwam naar Welle om een e-reader te halen, omdat die in Argentinië te duur zijn. Enkel een e-reader.  'Eerst lachte hij me nogal uit, toen ik de mijne tevoorschijn haalde in Argentinië,' zei Marianne. 'Maar de laatste twee dagen heb ik het ding niet meer uit zijn handen gekregen. Hij moest en zou er zelf een hebben.'  Nadien toonde ze een boek, zo’n 500 pagina’s dik, over Argentijnse dichters. Ik probeerde in te schatten hoeveel mijn rugzak ondertussen woog. Nadien gaf ze me twee joggingbroeken. 'Ja, je moet het zeggen als er niet genoeg plaats is in uw valies hé.' Ik zei even niks maar probeerde subtiel over de rand van haar zak te kijken.   'Maar dat zal wel gaan zeker.' ging ze verder.  'Dit heeft hij ook nodig.'  Marianne haalt, met enige moeite, uit de bodem van de winkelzak het pronkstuk tevoorschijn van de collectie. Een soldeerbout.  Eerst dacht ik dat het een grap was. Maar dat bleek niet uit haar uitdrukking.  'Mag ik dat wel meenemen op het vliegtuig?' probeerde ik nog. 'Geen idee, dat is zijn zaak.'  Wat later sta ik verdwaasd en beladen voor oprit wanneer de deur achter me toevalt. 01/08/2023, op de bus in Brussel Ik heb nog nooit een langeafstandsbus genomen. Brussel-Schiphol zou me volgens de website van de busmaatschappij ongeveer drie uur moeten nemen. Dat geeft me dan nog vier uur voor mijn vliegtuig opstijgt.  De bus is alvast comfortabeler dan wat de horrorverhalen me hebben doen vermoeden. “Koud, weinig ruimte en lawaaierige medereizigers”. Zo werd het me omschreven. Maar het is goedkoper, wat geen kwaad kan, dus heb ik de tickets besteld. We vertrekken. Ik haal een schriftje uit mijn rugzak. Op de laatste werkdag bij mijn vorige werkgever ben ik uit de kast met bureauspullen nog wat dingen gaan jatten, als compensatie voor het feit dat ik er twee jaar tegen mijn goesting gewerkt had. Ik noteer.  Achter me zitten twee Italiaanse tieners. In het raam zie ik ze kijken op hun gsm. Ze tonen elkaar dingen en lachen. Ik vraag me af waarom ze Brussel zouden bezoeken. Ik woon er nu enkele jaren en het lijkt me een stad waar je moeilijk van kan genieten als toerist. Ik vind haar best lelijk, en ontoegankelijk als je de tijd niet hebt om wat mensen te leren kennen. Misschien zijn ze op zo’n rondreis door Europa die je op die leeftijd voordelig kan doen, en namen ze het er maar bij op weg naar Amsterdam. Ik beeld me in dat de chauffeur moet stoppen omdat ik iets belangrijks vergeten ben, zoals mijn reispas ofzo. Ik check mijn rugzak. Tijdens het zoeken kom ik mijn sleutels tegen. Ach, had ik die maar thuis gelaten. Dat zou dan al een ding minder zijn dat ik kan verliezen.  De chauffeur is een norse, besnorde man van middelbare leeftijd en ik vermoed dat hij van Midden-Oosterse origine is. Daarstraks hoorde ik hem spreken met een Hollands accent. Het scenario in mijn hoofd past zich aan. Deze keer ben ik nog steeds iets essentieels vergeten maar in plaats van de chauffeur aan te durven spreken durf ik dat niet, maar rijd ik lippen bijtend helemaal mee tot in Schiphol.  Mijn zitplek is net voor de ingang van de bus. Extra beenruimte, dat zit alvast mee.  Ik moet denken aan de zondagnamiddag in Mechelen. Thomas vertelde me de ochtend erop aan de telefoon dat ik door een oudere man hardhandig het café uit was gezet, vermoedelijk omdat ik op zijn schoenen had gepist, al weten we dat niet zeker vanwege mijn geheugenverlies.  Ik kan het niemand aanraden om je reiskoffer te maken met een kater.  Ik vraag me af of ik een jetlag zal hebben en hoe groot die zal zijn.  Langs de weg zie ik een bord richting Antwerpen. 02/08/2023, in het vliegtuig  'Dames en heren, over een uurtje zullen we landen op de Ministro Pistarini International Airport in Buenos Aires. Het is vijf uur ‘s morgens lokale tijd, het is zo’n twintig graden en de zon schijnt. Zo meteen zal onze cabin crew het ontbijt rondbrengen. Geniet ervan en bedankt om te vliegen met KLM.' Ik heb de afgelopen twaalf uur doorgebracht tussen twee oude dametjes. Een van hen is klein, smal en lacht zelden, maar kijkt regelmatig achter zich richting haar familie wat verderop. De ander is forser gebouwd en heeft een blaasprobleem, vermoed ik.  Op het schermpje in de rug van de zetel voor me is een selectie met on-board entertainment beschikbaar. Tussendoor heb ik geprobeerd wat te slapen. Nu kijk ik het laatste deel van een romantische komedie met Russell Brand en Jonah Hill. Al bij al denk ik dat de jetlag zal meevallen. Volgens Bas zou ik na een rondje met de fiets alweer volledig in vorm moeten zijn.  Ik laat me meevoeren door het riviertje mensen van in het vliegtuig door de luchthaven, langs de douane tot aan de automatische banden waar mijn bagage hopelijk over een kwartier zal verschijnen. Ik hoop maar dat mijn trekkersrugzak, met al zijn linten, nergens is blijven haken. Ik bel alvast naar Bas. Hopelijk is hij al in de buurt van de luchthaven.  'Dag makkertje. Ik zit in de lobby, bij uitgang A.' zegt hij. Opgelucht zoek ik op de borden de juiste richting.   Niet veel later zie ik hem staan. Hij beantwoordt volledig aan mijn mentale projectie, behalve dan zijn gigantische wallen. 'Ik zou zeggen dat jij naar Schiphol bent gevlogen in plaats van omgekeerd.' zeg ik terwijl ik plagend in zijn schouders knijp. Ik maak van het moment gebruik om hem een knuffel te geven. Hij neemt hem glimlachend aan, zonder terug te knuffelen.  Bas is nooit zo’n fysiek persoon geweest. Ooit, toen ik hem na een paar pinten huilend had toegegeven dat ik hem zou missen, had hij me met meelevende ogen aangekeken en gezegd: 'Ik ga jou ook missen, maar mijn vader heeft me geleerd dat mannen niet huilen.' We kenden elkaar ongeveer een jaar op dat moment.  Het is zo’n zeven uur ‘s morgens wanneer we een taxi nemen van de luchthaven naar Bas’ huis. Hij vraagt in zijn Argentijns accent naar de prijs. Ik weet dat hij een accent heeft omdat ik erbij was op reis, in Madrid en op Lanzarote, toen de mensen vroegen hoe zo’n blank Aalsters ventje aan zo’n Argentijnse tongval kwam.  'Het is zo’n 45 minuten rijden tot bij Sato,’ zegt hij. We stappen in. Van wat ik heb begrepen betaalt hij huur voor een kamer bij een vriend van vrienden, genaamd Sato. Bas heeft al een klein jaar in Buenos Aires gewoond, een paar jaar geleden. Tot zijn geld op was, geloof ik. Net zoals een paar anderen die ik ken, kwam hij terug naar België met het idee om er ooit te gaan wonen, in Zuid-Amerika. En had de pandemie er geen stokje voor gestoken, dan was hij al sneller teruggekeerd en hadden we elkaar nooit leren kennen. Je weet wel, het leven en haar kronkels.  Een uur later gooien we onze rugzakken in Bas’ kamer. Het appartement is het bovenste deel van een huis, heeft witte, geplamuurde muren. Van de keuken kan je  het terras met de ingemetselde BBQ op. Als je daarover wandelt, kom je aan een trapje dat je naar het dakterras leidt. Het is een mooi gebouw, maar het heeft wel betere tijden gekend. Overal zijn stukjes tegel afgebroken, stukken muur zonder verf en over een gat in een badkamertegel ligt een handdoekje. Sato zou het van zijn familie hebben afgetroggeld in een of ander familiaal dispuut. Hij is er simpelweg gaan wonen en is niet meer vertrokken. Het buurtje heet Vicente Lopez, een beetje buiten de ring rond Buenos Aires.  Vanop het dakterras kijken we uit over het parkje aan de overkant van de straat en de naburige tuinen. Over de daken heen horen we het geruis van de snelweg wat verderop. Om van ijsbreken te spreken zou overdreven zijn, maar ik voel toch een soort van remming in het gesprek, zoals bij je grasmaaier, waar je toch iets meer aan het startkoord moet sleuren dan je had gedacht toen je het nog eens van stal haalde. We drinken maté en ik vertel hem wat me onlangs overkwam in Mechelen. Bas praat over gisteren, en hoe hij met zijn vrienden na een potje voetballen nog op stap was gegaan en maar een paar uur geslapen had voor hij alweer had moeten opstaan om mij te komen halen op de luchthaven. Ik hoor half wat hij zegt, en probeer ondertussen de buurt en Bas’ aanwezigheid in de op te nemen. Ik besef nog niet goed dat ik op duizenden kilometers ben van waar ik een halve dag eerder de bus heb genomen. Moet ik meer voelen? Moet ik meer onder de indruk zijn? Bas reikt me de maté aan.  'Zullen we naar het strand gaan? Ik heb hier een reservefiets voor je klaargezet. Het is een prachtstuk.' Ik heb niet meteen zin om opnieuw te vertrekken, liefst zou ik een uurtje slapen, maar hij neemt me mee naar het berghok op het dak en laat me het knalroze vrouwenmodel zien. Ik raap mijn moed bijeen en niet veel later sleur ik het geval de trap van het dakterras af richting de keuken.  Wanneer we Sato’s kamer passeren kijkt Bas voorzichtig door de kier en zegt iets in het Spaans. Bij het afgaan van de volgende trap zegt hij: ‘Opletten he, voor elke kras betaal ik hier.' Ik vraag me af hoe ludiek ik dat moet opvatten.  Wanneer ik hem door de straten van Vicente Lopez probeer te volgen, is het al vroege namiddag. Het stratenplan is Romeins en bijna alle straten zijn één-richting, wat het verkeer wat makkelijker verteerbaar maakt dan in Brussel bijvoorbeeld.  Eerst gaan we geld afhalen. We fietsen een kwartiertje naar de dichtstbijzijnde Western Union, waar je naar verluidt de beste wisselkoers krijgt. Een beetje later komt Bas met een dik pak briefjes buiten gewandeld. Een van de vele praktische effecten van de hyperinflatie in Argentinië.  'Zo zijn we weer voorzien voor een paar dagen.' knipoogt hij naar me.  Next stop: El Río de la Plata. Aan deze rivier, die een honderdtal kilometers verderop in de Atlantische Oceaan uitloopt, heeft de stad een kilometers lang park aangelegd met grasvelden, fitnesstoestellen, pingpongtafels en voetbalterreinen. Dat is wat ze la playa noemen.  Aan de overkant van El Rio kan je Uruguay zien en als je er een dagje voor over hebt, kan je naar de hoofdstad Montevideo varen en terug zijn voor je assado zegt. Er is ook de curieuze combinatie tussen voetbal en tennis, waarvoor pleintjes zijn aangelegd.  We liggen al even te chillen in het gras en ik weet niet hoelang ik de kustlijn aan het afstaren ben wanneer hij roept. ‘Hela toerist, laat ons een spelletje spelen” terwijl hij de bal mijn richting uit schopt.  Tijdens de opwarming voel ik hoe de sfeer verandert. Er wordt minder gepraat, meer geconcentreerd.  De scores gaan gelijk op aan de Rio de la Plata, en net dan gaat mijn schouder half uit de kom. Ik los een kleine kreet van de pijn. Bas kijkt vragend mijn richting uit. Maar ik doe alsof er niets aan de hand is.  Bas wint het potje uiteindelijk, en hoewel ik denk dat het beter was voor de sfeer dat hij won dan omgekeerd, moet ik toch een half uurtje knarsetanden nadien.    04/08/2023, op het appartement van de twee dokters De afgelopen dagen heb ik Bas achterna gesjeesd op mijn roze, krakende fiets.  Het nationale museum had een mooie collectie, we aten veel assado, dronken wijn en rookten veel wiet. Ik ontmoette een hele hoop van zijn vrienden waarvan hij het merendeel kent van tijdens zijn eerste passage in Argentinië. Met een paar van die jongens speelt hij in een ska-band. Een paar dagen geleden woonde ik een repetitie bij. Vanop de sofa in de garage die dient als repetitieruimte keek ik hoe ze in een kwartiertje hun hele setup klaar hadden. Bij de eerste liedjes klapte en juichte ik telkens luidkeels vanuit de zetel, naar het eind toe viel ik in slaap. Sol, een van zijn beste vriendinnen en partner van Yan, keek me tijdens de assado nadien met medelijden aan. 'Hij slaapt toch genoeg hé, jouw vriend?' vertaalde Bas me achteraf.  Het is me de afgelopen dagen duidelijk geworden hoe kort mijn verblijf zal zijn. Twee weken zou hoogstens voldoende kunnen zijn om nog maar een indruk te krijgen van Buenos Aires, dus voor Argentinië is het al helemaal te weinig.  Vanavond zijn we te gast bij een bevriend koppel, Bas noemt hen 'de dokters'. Zij, zoals veel Argentijnen, overwegen om naar Europa te verhuizen voor een paar jaar, kwestie van hun diploma’s in voldoende centen om te zetten en dan terug te komen om te genieten van hun prachtige land en cultuur. Dat willen ze uiteindelijk allemaal, Argentina es el peor país y el mejor país, zoals ze hier zeggen.  Het zal wel bijna middernacht zijn. Ik zit in een zetel in een appartement op de tiende verdieping in een gebouw in een chique wijk, Recoletta, in Buenos Aires. We hebben zonet een hele hoop empanadas gegeten en hoewel alles nog steeds in het spaans te doen is, heb ik me toch al een paar keer kunnen mengen in de smalltalk. Terwijl ik dit neerschrijf, wijst een van de dokters mijn richting uit. Hij vraagt Bas of ik noteer hoe raar ze allemaal wel niet zijn. Ik glimlach en doe alsof ik me betrapt voel. 05/08/2023, Op Yann’s feest Het is elf uur ‘s avonds en ik heb zin in een sigaret. Dat is me de laatste weken nog niet overkomen. Ik wijt het aan de wiet die hier zo rijkelijk (en puur, zonder tabak in de joints) gerookt wordt. Ze passen hier de verkeersborden aan met grafiti. Van Cedo el paso maken ze cedo el faso. Wat zoveel betekent als: ‘Geef me in plaats van voorrang maar de joint.’  Argentijnen zijn niet enkel rokers maar ook rockers. Zo blijkt uit het genre, de Rock Nacional,  waar ik vanavond kennis mee heb gemaakt. Ik vergelijk het met de kleinkunst van bij ons, maar dan in rockvorm. De Kreuners is wat het eerst bij me opkwam. Dat werd me uitgelegd toen we voor diner waren uitgenodigd bij twee van Bas’ vriendinnen. Beide zijn zeer ondernemend. Een had een beginnend modemerk, de ander is  een architecte die in haar vrije tijd hekken heeft leren lassen.  Ik zit op een ton onder de paddenstoelenzon. Een poging tot poëtische manier om te noteren dat ik geen gesprekspartner heb en ik me probeer op te warmen aan zo’n verwarmingselement, zo’n champignon. Bas is aan het DJ’en. De stand is primitief, met haar roze neonbuizen en golfplaten, maar het effect mag er zijn in het donker.  Onlangs liet Sato’s partner, Cami, vallen dat ze bijna veertig was, wat ik maar moeilijk kon geloven. Overdag lijkt ze jonger, niet in het minst vanwege haar opgewekte natuur die in fel contrast staat met die van Sato. Maar nu ik haar hier van wat dichter bij heb bestudeerd, zie ik hoe het duister de plooien in haar gezicht accentueert en het roken haar stem heeft verlaagd.  Ik durf niet te veel te drinken boven op die wiet. Het ging met niet af de vorige keer in de Hanekeef toen ik er buiten gesmeten werd wegens te luid praten en vermeende op-de-grond-pisserij. Een van de weinige charmante cafés in Mechelen, en ik mag er een tijdje niet meer komen.  06/08/2023, Luchthaven Mendoza Het is zo’n elf uur ‘s ochtends en vanaf een luchthavenstoeltje kijk ik hoe Señor Saerens aanschuift bij het kantoor van de autoverhuur. Ik drink wat bruiswater en blijf maar boeren laten. Het was de tweede vlucht in een week tijd en ik vermoed dat mijn lichaam niet helemaal akkoord gaat met dit hoge vliegtempo. We zullen van hieruit de Andes inrijden. Hopelijk mooie taferelen tegemoet.  Gisteren waren we op Yann’s feestje. Het is zo’n driftig type, iemand die altijd wel vijf projecten gaande heeft en steeds aan het snelwandelen is. Hij is klein, heeft een snor en een volle bos eighties haar met nektapijt. Hij baat een brouwerij uit en speelt de drums in minstens twee verschillende bands: de Ska-band (met Bas) en een coverband van The Doors.  Dat Argentijnen, zoals Yann, zo’n creatieve duizendpoten zijn, maakt me jaloers. Ik heb ook zin om te creëren, te ondernemen. Zou ik al meer bereikt hebben in mijn leven als ik hier was geboren?  Toen we toekwamen in de binnenkoer van de brouwerij overviel ons de geur van gebakken vlees. Het cateringbedrijfje dat was ingehuurd was al druk in de weer rondom de stenen grill in de hoe. Al snel kreeg ik een glas bier in de hand geduwd door Yann, door de eigen brouwerij gebrouwen. Trots bleef hij me aankijken tot ik een slok nam en hem knikkend bevestigde dat het lekker was.  Aan muren en tafel hingen affiches, geïllustreerd door een andere vriend uit de groep, met daarop het programma voor de avond: Een jazzband en DJ Señor Saerens.  We waren die ochtend nog bij een vriend van Bas, El Licho, een draaitafel gaan ophalen.  El Licho is een eerder klein, kaal mannetje.Toen we zijn woonkamer binnen wandelden lag de draaitafel al klaar, met daarop ook een USB stick met de illegale wijze DJ software gedownload. Ook die zou anders onbetaalbaar zijn vanwege de inflatie. El Licho rookte sigaretten binnen. We speelden wat met zijn kat en Senne beloofde om het hele boeltje later die week terug te brengen. Toen sprongen we opnieuw de fiets op, snel terug naar Vicente Lopez.  Die avond zelf nog, voor we naar Yann’s feest vertrokken, moest heel die boel nog op Bas’s computer geïnstalleerd worden en functioneel zijn, zodat er een goede set gedraaid kon worden later. Dat gaf hem stress. Je mag zulke kansen, zoals dat DJ’en, niet verkwanselen. De financiële situatie in Argentinië verslechtert aan een zodanig hoog tempo dat je geen enkele opportuniteit mag laten schieten om een artistiek goede indruk te maken. Met die extra jobs valt relatief goed bij te verdienen. In Bas’ geval is er nog een extra reden. Hij zou graag een opleiding geluidsingenieur beginnen aan de universiteit. Dus elke indruk en connectie binnen dat milieu kan dan maar best een positieve zijn.  Niet veel later kwamen we toe op de brouwerij. Ik was bang dat ik me zou gaan vervelen en met niemand zou kunnen praten. Tegelijkertijd had ik ook geen zin om heel de avond Bas’ aanhangsel te zijn en telkens te tikken wanneer ik dorst had. Dus raapte ik mijn moed bij elkaar en ging aan het begin van de avond eigenhandig drankjes halen.  Ik bestelde dos Gin-Tonic, por favor. De vrouw, die achter het plooitafeltje dat als toog diende stond, vroeg me waar mijn ticketas waren. Ik hoorde het in Keulen donderen. Met veel moeite en gebarentaal deed ze me verstaan dat ik bonnetjes nodig had om drank te kopen, en dat ik ze elders op de binnenkoer kon vinden. In wat voor een kafkaëske situatie was ik nu weer beland. Toch liet ik me niet ontmoedigen en een kwartier later kwam ik fier als een gieter opnieuw bij Bas aan met de drankjes. Het was toen dat ik voor het eerst besefte hoe afhankelijk ik me had gevoeld de afgelopen dagen, en hoe dat te maken had met het niet machtig zijn van de taal. En omdat Bas vloeiend spaans spreekt en alles voor me kan uitleggen en vertalen had ik ook de nood niet gevoeld en de kans niet gegrepen om iets op te pikken. Maar ik  wil ook niet te streng zijn voor mezelf: het land was al nieuw genoeg en de indrukken ook, als je dan nog eens tijd en energie moet nemen om elk nieuw woord te onthouden, kruip dan de bananenboom in.  Wat Gin-tonics en wiet later vroeg een Argentijn of ik herkende waar hij het over had. Ik keek niet begrijpend. De man, ik ken zijn naam niet meer, schippert al enkele jaren tussen Buenos Aires en Berlijn, vertelde hij. In het begin van die reizen, toen hij nog geen enkel woord Duits kende, belandde hij in situaties waarvan hij vermoedde dat ze vergelijkbaar waren met de mijne op Yanns feest.  Namelijk, zo zei hij, dat je slechts een heel vaag idee hebt van wat er gezegd wordt, maar je toch een connectie houdt met het gesprek door de vibe. Je lacht op de juiste momenten omdat je intonatie aanvoelt. Je knikt op de juiste momenten omdat je aan gezichten ziet dat de spreker op dat moment een punt aan het maken is. Dat soort zaken. Ja, ik wist precies waar hij het over had.  Is dat wat kinderen meemaken wanneer ze per ongeluk in een gesprek met volwassenen belanden?  Die positie, zo ging hij verder, had hem in Berlijn ook een soort van vrijheid geschonken. Niemand stelt zich vragen wanneer je tijdens een optreden in het midden van een nummer het gesprek verlaat, en wat door het café begint te zweven. Je nam er in principe toch al niet aan deel.  Later op de avond kwam ik opnieuw bij de Gin-Tonic dame terecht en bestelde el mismo en gaf haar de ticketas. We knikten beiden opgelucht.  Voor we vertrokken was er nog een Spaanse vrouw die tegen me vertelde dat ze niet goed wist wat ze met haar leven aan moest. Ze was voor haar Argentijnse vriend, die ook mee in de Ska-band speelde, naar Argentinië gekomen. Ondertussen was haar 90 dagen durende vakantie visum verlopen en had ze nog geen werk in Argentinië, maar zag ze ook geen opties terug in Spanje.  “Kom we zijn weg”, zei Bas. ‘Door te klagen gaat ze het ook niet oplossen.’ Niet veel later namen we de fiets terug naar Vicente Lopez.  Hij komt de autoverhuur uit gewandeld en knikt naar me. 'Amai, dat duurde. Vamos!'  08/08/2023, Uspallata (de Andes) Telkens wanneer ik met Bas optrek wil ik weer beginnen daten. Er gaat een soort van levensvreugde van hem uit, een vraatzucht over alles wat met kunst, natuur en vrouwen te maken heeft. Het is alsof er even een harde wind door je kampvuur waait. Pas wanneer hij weer gaat liggen, merk je hoeveel feller de vlammen zijn geworden.  We zijn in Uspallata, het laatste echte dorp in de Andes van uit de richting van Mendoza voor je Chili binnenrijdt. Bas ligt nog te slapen. De afwas deed ik al en ik heb er zelfs al een kleine ochtendwandeling op zitten. We hebben een cabine gehuurd in een soort van trailerpark aan de rand van het dorp via Airbnb. Omdat je dat betaalt in dollars is het een zeer voordelige manier om iets bij te verdienen als verhuurder, zo vertelde Bas me.   Ik moet met mijn aangewakkerde vlammen ergens naartoe en dus neem ik mijn schriftje.  Hi! (het is in’t engels te doen inderdaad, ik ga internationaal) Welcome to PJ Dating Services, we’re so glad you’re interested. Please read more info below. Services can be provided in Dutch, French and English. PJDS will not be held responsible for misunderstandings in any other languages, unless they were to be considered funny or cute.  PJDS doesn’t currently offer long term solutions, this may change in the future depending on the circumstances.  Currently, the possible packages consist of: Day at the park + maté tastingculinary experience + plenty of alcohol, for which we charge half of the restaurant billCultural excursion. We specialize in cinema, although we have noticed this can be a counterintuitive option for some, and we are flexible to other activitiesany other suggestions will gladly be taken into consideration About our company PJDS is an off branch of PJ Inc, inspired by our search for nice people and experiences. Other branches of PJ Inc include: exploring literature, regular physical exercise, eating durum halloumi @ Ali Baba et les 40 Plats, gaming and guitar.  Feel free to contact us, have a nice day! Daten via apps heeft me al erg vermoeid. Ik slaag er niet in om het evenwicht te vinden tussen het vervullen van mijn romantische en lichamelijke noden, wat die dan ook mogen zijn, en het oppervlakkige medium. Er zijn een aantal fijne connecties voortgekomen die weken soms maanden hebben geduurd, maar niet meer dan dat. Misschien is single life toch eerder iets voor mij.  11/08/2023, Florida Vicente Lopez, Eugenia Café Het is vroege namiddag en ik zit neer bij een restaurantje op de hoek van de Calle Esmeralda, waar Bas woont. De uitbaatster heeft me net geholpen met mijn bestelling. Over een kwartiertje zal er een gerecht op mijn tafel staan waarvan ik drie elementen goed heb begrepen: het zal in een casserole zitten, en tomate en carne bevatten. De keuken in Argentinië is me nog niet tegengevallen, dus hoe slecht kan het zijn?  Vanochtend heb ik wat kunnen bijslapen. Ik heb Bas horen vertrekken naar de brouwerij, maar ik deed alsof ik nog sliep.  Een paar dagen geleden, in Uspallata in de Andes, heb ik mijn eerste maté kruikje gekocht. Het is van kalebas en ik heb er gegraveerd, inoxen rietje bij aangeschaft. De gemiddelde Argentijn gaat geen dag door zonder een flinke dosis maté te hebben gedronken. Je ziet ze lopen met hun kruikje, hun thermos met warm water en hun kruid. En maar drinken. Het is een makkelijke manier om te socializen:  'Wil je ook wat maté?'   'ja, dankjewel'.  Hoewel je geen 'dankje' mag zeggen. Gracias betekent eigenlijk dat je 'nee, bedankt' zegt, ofwel dat je genoeg maté hebt gehad. Als je graag ook maté wil drinken neem je de thermos en kruik gewoon aan zonder ‘dankje’. Niets onbeleefds aan.  Gewapend met nieuwe maté uitrusting reden we tot aan de grens met Chili, waar we de auto aan de kant parkeerden en een wandeling door de sneeuw maakten. De vallei die we doorploeterden was volledig wit gesneeuwd. Af en toe staken we een stroompje smeltend water over. De snel gewonnen hoogtemeters pakten me op mijn adem en af en toe moest Bas op me wachten.  ‘Zullen we nog tot daar wandelen en dan pauzeren?’ wees hij naar een heuvel een honderdtal meter verderop.  ‘Nee, hier is goed’ zei ik, en ging zitten met een grote zucht. Bas vertelde over hoogteziekte. Ik keek om en zag de grenspost waar onze auto stond geparkeerd. Die was ondertussen al flink kleiner geworden.  Hier staat hij dan, de casserole, de ovenschotel die lijkt te bestaan uit dun rundvlees in tomatensaus met verschillende gestoofde groenten erbij. Dat zal smaken. Het is heerlijk om even te kunnen uitblazen en op mijn eigen tempo te leven.  Bas is momenteel aan het werk in een brouwerij. Een paar dagen per week gaat hij er vaten verslepen om wat bij te verdienen in het zwart. Sinds hij hier een goed half jaar geleden is aangekomen, heb ik hem er enkel nog maar goed over horen vertellen. Het bracht hem de structuur die hij nodig had, dat baantje, na al het reizen en vrienden bezoeken, the honeymoon phase, bij zijn terugkomst in Buenos Aires.  Nadien gaat hij de audio verzorgen voor een filmopname. Het is een experimenteel project, het enige die hij op voorhand kreeg was dat het script geschreven is rond vier transgender personen die in bomen klimmen. Wanneer die opname klaar is zal ik hem ontmoeten in een park in de buurt, van waaruit we naar een restaurant zullen fietsen en afspreken met vrienden van hem.  De tijd gaat hier snel en traag tegelijk. Nieuwe dingen en mensen zijn vermoeiend en ik kijk er niet elke keer naar uit om ze te beleven. Maar eens ik er middenin zit, vliegt de tijd toch weer, zoals gisterenavond.  Na Uspalata zijn we de Andes weer uit gereden richting Mendoza. We doorkruisten een gestaag transformerend landschap, van wit naar bruin naar groen, van koud naar warm, van steen naar grond. In België zit elke weg volgepropt met auto’s en kan je nooit verder kijken dan de lintbebouwing je toelaat, tenzij misschien in Wallonië. Hier heb je de baan voor jezelf.  Toen we dan weer in Mendoza aankwamen hadden we nog er nog een avond te goed. We waren uitgenodigd bij vrienden, Facu en July. Bas heeft nog een tijdje bij July’s broer in gewoond, toen hij een paar jaar voor het eerst in Argentinië was. Zo kennen ze elkaar.  Facu is een priesterzoon. Hij beoefent gezinsrecht. July geeft les aan achtergestelde kinderen en heeft een zeer religieuze opvoeding gehad, vertelde Bas me. Ze zijn jaren samen geweest en hebben naar verluidt werkelijk gewacht tot na hun huwelijk om het te consumeren. We werden heel gastvrij ontvangen. Na een rondleiding door hun appartement kregen we een apart kamertje aangewezen, waarin elk onze eigen matras lag. Eens we ons hadden geïnstalleerd konden we dan mee naar de winkel voor het gerief voor een assado, wat anders.  Een paar uur later begon het gesprek zeer gemoedelijk en zedig.  ‘We zijn op huwelijksreis geweest naar Thailand,’ vertelde Facu. We waren enorm onder de indruk van de principes rond karma en de goedheid. Je kan je fiets een week op straat achterlaten zonder dat hij gestolen wordt, dat moet je hier niet proberen.’ Het waren de pisco sours die Facu eigenhandig prepareerde die zijn wat minder priesterlijke kant toonden.  ‘De chino’s kelderen prijs van de wijn uit deze streek door hun groepsaankopen, moet je weten.’ en ‘Het is toch treurig dat politiekers in Buenos Aires beslissen wat er hier in het welvarende Mendoza mag en wat niet.’ zetten de toon voor de rest van de avond.  Onder tafel tikte ik Bas’ knie aan met de mijne wanneer Facu weer een fraaie uitspraak deed. Ik kon mijn ogen ondertussen ook niet van July houden, en hoe Facu haar telkens met zijn blik om bevestiging vroeg, zonder haar aan het woord te laten.  Het dametje van het restaurant vraagt of ik niet naar een andere tafel wil verhuizen, meer in de zon. Zeker, zeg ik, en wat zullen uw postres dan wel zijn? Het dessert is op en ik denk verder aan gisteren. We hadden keurig onze logeerkamer opgeruimd, bedankten July en Facu voor de gastvrijheid maar wanneer we de auto instapten moesten vaststellen dat we toch ruim te vroeg op de luchthaven zouden zijn. In een bar niet ver van onze gate gingen we dan maar de tijd doden. Het moet na de derde cocktail geweest zijn toen ik me luidop afvroeg hoe het ondertussen was met Sofia, of La Sofi, zoals ze ook wel eens genoemd wordt, Bas’ grote oude liefde.  Hij heeft ze ontmoet in Madrid, in een hostel, een kleine tien jaar geleden. Elke kerel die in het hostel verbleef, vertelde destijds aan de nieuwe gasten over die ene mooie dame die er werkte. Ze was onversierbaar. Niemand was er sinds de collectieve heugnis in geslaagd om een connectie met haar te leggen.  Laat het aan de casanova in Bas om dat wel te lukken.  Weken bleef Bas daar in datzelfde hostel, verliefd op Sofia. Hij wist niet goed wat hij met zijn leven aan moest in Welle. Zij was gevlucht van het eiland waar ze zich intellectueel opgesloten voelde, Lanzarote. Hij stelde terugvlucht na terugvlucht uit. Marianne belde hem meermaals, maar zolang het zou blijven vonken geven tussen hem en Sofia, zou hij niet terug naar België vliegen.  Na wat twee maanden moeten zijn geweest, keerde hij terug. De relatie verwaterde. Zij verdiende maar net genoeg om rond te komen in Madrid, en ook hij had niet het geld om elk weekend het vliegtuig terug te nemen. Na een hiaat van zowat een jaar, waarin zij op minder berichten antwoordde dan hij er had gestuurd, bestelde Bas een enkele vlucht Charleroi-Lanzarote , zonder haar daarvan op de hoogte te brengen. Pas ter plekke stuurde hij haar een zo nonchalant mogelijk bericht. Dat hij op Lanzarote was, per toeval, en dat het hem aan haar deed denken. 'Wat doe je daar?' 'Vakantie, je weet wel.' 'Maar op Lanzarote, dat is wel toeval?' 'Het is een mooi eiland, dat heb je toch zelf destijds gezegd?' Toen ze voorstelde om hem op Lanzarote te komen opzoeken, werkte ze nog steeds in het hostel in Madrid. Ik kan me enkel maar inbeelden hoe opgewonden Bas moet zijn geweest toen hij dat las. Bewust of onbewust, het moet zijn idee geweest zijn van in het begin, om haar naar daar te lokken met zijn ‘toevallige’ passage. Een paar dagen later stond ze op de luchthaven, met een collega van het hostel.  De volgende dagen werden een emotioneel trek- en duwspel. Het mooie eiland was zijn excuus om er te zijn, het rondleiden van haar collega het hare. Bas had een auto gehuurd en werd al snel gebombardeerd tot chauffeur, wat hij niet zo erg vond, zolang hij maar in La Sofi's buurt kon rondhangen. Ze gingen surfen, eten en praten in het Spaans dat hij ondertussen best goed begon te spreken.  De dag waarop zij en haar collega zouden terugkeren naar Madrid verliep moeizaam. 'Ik voelde dat ze aan het treuzelen was.' vertelde hij op de barkruk in de luchthaven.  En effectief, toen hij hen afzette aan de luchthaven, en zij voorstelde om met iedereen nog een koffietje te gaan drinken, raadde hij haar toch aan om zich te haasten.    Hij stapte dus ook niet mee uit, maar reed terug naar Arecife. Even later kreeg hij het telefoontje dat hij al heel de dag had voelen aankomen. 'Hey' 'Hallo, ja?' 'Vlucht gemist.' 'Dat meen je niet' 'Te veel getreuzeld bij de koffiestand, denk ik.' 'En jouw collega?' 'Zij ook.' 'Jezus.' 'Kom je ons halen?' Wat volgde waren uren van stress. Haar collega had namelijk gelogen op het werk dat ze ziek was. Beiden hadden eigenlijk geen geld om een extra ticket te kopen, hoewel dat voor Sofia meeviel aangezien ze het aan haar vader, die op Lanzarote woonde, in persoon kon gaan vragen. Voor de collega was dat minder vanzelfsprekend, zij vroeg Bas of ze van hem geen geld kon lenen om een latere vlucht terug te betalen. Bas keek naar Sofia, die maar wat sip naar haar voeten staarde.  Ik blaas uit en neem een trage slok. ‘Fuck maat, best een toxische griet.' laat ik vallen. Bas kijkt me verbaasd aan.  'Toch? Als ze langer in jouw gezelschap had willen verkeren, had ze die vriendin toch gewoon op hun vliegtuig kunnen zetten?' 'Daarom ben je toch nog niet toxisch?' Ik had in mijn benevelde toestand even uit het oog verloren dat La sofi hoog in de lucht op een spreekwoordelijk voetstuk staat, waar ze in vastgeboord zit met een Black&Decker. 'Dat is toch zeer zelfingenomen? En niet de uit de toon gevallen voor haar doen als ik je andere anekdotes over haar mag geloven.'  Het is even stil. 'Misschien had ik haar niet helemaal toxisch moeten noemen, maar ze heeft op zijn minst toxische momenten.' probeer ik te milderen. Bas zet zich wat rechter in zijn stoel.  'Zoals iedereen toch?' 'Ik weet niet man.'  'Hoe weet je anders of je iemand echt leuk vindt?' 'Hoe bedoel je?' 'Als alles altijd vanzelf gaat, zonder conflict, zonder tegenwind, hoe weet je dan of je iemand echt leuk vindt?' Daar had ik geen antwoord op.  Mijn bord is leeg en het heeft gesmaakt. Ik vraag naar la cuenta. Hoeveel van mijn relaties zouden al voor Bas’ test geslaagd zijn?  13/08/2023, Iguazu, tuin van Fran en Katy Het is vroege namiddag en ik heb me in een stoel in de zon gezet. De zon schijnt fel tussen de bananenbomen die vol zitten met tropische vogels.  Gisteren zijn we naar Iguazu gevlogen vanuit Buenos Aires voor een verblijf van drie dagen twee nachten. Van de luchthaven zijn we rechtstreeks naar het nationaal park gereden waar de bekende watervallen zijn. Het is winter in Argentinië maar gisteren in de hoofdstad was het toch twintig graden en doe er in Iguazu nog maar vijf bij.  Het park was indrukwekkend. Over ijzeren bruggen die over het hele gebied zijn gebouwd zweef je over grote vlaktes water door de nevel, tussen eilandjes met daarop bomen met toekans en goudkopleeuwaapjes. Grote rotsformaties vormen de vallei waarover je vanop sommige punten kan uitkijken. De stroom van mensen drijft je op treintjes en paden mee tot aan de grote attractie, de watervallen. De Garganta del Diablo, AKA de keel van de duivel. Over de railings heen kijk je naar gigantische hoeveelheden water die maar blijven vallen. Ik duizelde ervan.  Jaarlijks plegen hier veel mensen zelfmoord.” zegt Bas.  Het koppel waar we bij logeren vanavond, Fran en Katy, hebben ons even achter gelaten in hun cabane. Dit is waar de bewoonde wereld in de jungle overgaat. Het huis is volledig van hout, er is een beetje elektriciteit en overal staan kuipen om regenwater op te vangen.  De verkiezingsperiode loopt in Argentinië en het koppel heeft de jeep genomen richting het centrum van Iguazu om te gaan stemmen. Voor ze vertrokken hebben we een felle joint gerookt en ik ben er nog steeds heel high van. Ze zullen hem wel zelf gekweekt hebben. Het zijn ook erg mooie mensen, ik zou zo een film kijken van hen terwijl ze passioneel vrijen in hun cabane.  Fran is een antropoloog en Katy een biologe. Beiden zijn ze sterk geïnteresseerd in conservatie, van fauna en flora. Over een paar weken zullen ze beide hun werk opzeggen, om te gaan trekken door Colombia. Daar is conservatie veel beter geïntegreerd in het socio-economisch beleid, zegt Fran, in tegenstelling tot hier in Argentinië. Ik probeer me in te beelden wie in België zo’n verwantschap voelt met de natuur en het behouden ervan.  Ik kan de high even niet meer aan, dus neem ik mijn schriftje en noteer ik.  Liefste dagboek, daarstraks, toen Fran en Katy nog niet vertrokken waren, zei Bas me tussendoor dat ik de deur wel wat zachter mocht laten toevallen. Op zich geen probleem, maar het was de toon waarop, liefste dagboek. En ik weet dat ik het tegen hem had moeten zeggen in plaats van het hier zo neer te schrijven.  De krekels zijn zeer luid maar verder lijkt het hier in niets op het zuiden van Frankrijk. De twee hondjes, Pincel en Ramoncito, die hier leven zijn lief, maar zo lief als Pompi (sato’s kleine malteser)? Ik dacht het niet.  Gisteren stuurde ik Thomas dat ik blij ben dat hij mijn vriend is. Dat is allemaal lief, maar het belangrijkste is dat hij me in mijn slechtste momenten, zoals bij de Hanekeef bvb, toch nog helemaal naar Molenbeek vergezelt. Zo is Thomas toch alvast voor mijn test geslaagd.    13/08/2023, aan de Rio Iguazu Het is een paar uur later en we zitten met het koppel aan de grote rivier. Aan de overkant is Paraguay, of was het Brazilië? Het zicht is alweer heerlijk symmetrisch, net als in de Andes tijdens de wandeling door de sneeuw. De gigantische rivier neemt een bocht net voor onze neus, wij zitten aan de uiterste, bolle kant. Links van ons draait ze weer weg, verder haar functie vervullend als scheiding tussen twee landen. ‘Er wordt hier veel over de grenzen gesmokkeld’, zei Fran.  Bas is met Katy aan het praten. Zo meteen gaan we met een pijpje rapé (een soort van snuiftabak) door onze eigen neus jagen. Het is een ritueel, zo zei Fran, dat door de originele bevolking van deze regio wordt gedaan om je lichamelijk en spiritueel te reinigen.      13/08/2023, aan de Rio Iguazu, een à twee uur later We wandelen door de jungle terug omhoog, opnieuw weg van de rivier. Het was prachtig daar zo op het strandje. Toen ik me afzonderde voor het rapé ritueel werd ik wat nerveus. Fran had me verzekerd dat je er niet high werd, dat er geen hallucinogene effecten aan verbonden waren. Ze hadden me enkel wat wc-papier meegegeven om mijn neus te snuiten nadien.  Nadat ik me had afgezonderd op een rots wat dichter bij de rivier, volgde ik de instructies die Bas me had vertaald nauwlettend op.   Neem wat van de tabak. Doe ze in het pijpje en leg ook wat op je hand voor het andere neusgat. Steek het pijpje (dat een V vorm heeft) in je neusgat en blaas er hard de tabak in. Doe dan de tabak die je op je hand bijhield in het pijpje voor het andere neusgat en herhaal.  Bij die laatste stap ging het mis. De tabak van het eerste neusgat leek wel helemaal tot aan mijn achterhoofd te zijn gepenetreerd. Het gevoel was mega intens en ik sloeg er maar half in om te blazen voor het tweede neusgat. Meer nog, ik ademde een deel van het poeder in via de mond. Ik begon te hoesten, te tranen en mijn neus begon te lopen tegelijkertijd. Ik twijfelde eraan of ik niet alsnog zou gaan hallucineren. Maar dat bleef uit.  Nu wandelen we dus omhoog, in een rijtje, dezelfde weg als we naar beneden zijn gewandeld. We houden ons vast met één hand of arm aan elkaar, de andere houdt onze GSM’s vast voor de lantaarnfunctie. Ik beeld me in dat een slang op me landt, of een jaguar me bespringt. Maar de scènes zijn vredig, alsof ik deel uitmaak van de cirkel van het leven zoals ze het bezongen in the Lion King. Katy helpt me een stroompje over op de gladde stenen. Wat verderop ik een watervalletje dat we daarstraks zijn gepasseerd. Nog een kwartiertje wandelen, gok ik.   15/08/2023, voor de pampero winkel Het zonnetje schijnt. Ik heb wat muziek opstaan, mijn koptelefoon bedekt maar een van mijn oren. Ik wacht al een kwartiertje op Bas vlak voor de winkel waar we hebben afgesproken. Ze verkopen er werkkleren, onder andere van het merk Pampero en dat is wat Bas me al van toen ik nog in Brussel zat probeerde aan te smeren. Zelfs Marianne begon erover toen ik er was voor het soldeerboutmoment.  Dus hebben we hier na zijn shift in de brouwerij afgesproken. Ik weet me maar moeilijk een houding aan te geven zo op straat, zonder iets te doen. Ik heb geen sim-kaart genomen in Argentinië, dus heb ik ook geen mobiele data om een onnozel filmpje te kijken om deze tijd op te vullen. Om de minuut kijk ik naar mijn oude roze fietswrak, of hij nog aan de verkeerspaal staat waar ik hem vijf meter verderop heb vastgelegd.  Daar komt hij aangefietst. Breed glimlachend in de zon, even blij als ik van onze voormiddag zonder elkaar.  'Hoe was het in de brouwerij?' 'Tof, doet toch deugd om zo wat te werken’, zegt hij. ‘Ale, ga je me nu eindelijk die fameuze Pampero’s aan de hand doen?’ zeg ik. We gaan het winkeltje, dat maar een goeie tien m² meet, binnen en twee dames kijken op van hun toonbank. Bas vertelt hen dat ik van België kom en dat ik graag wat werkbroeken zou meenemen.  ‘Aah, comment-allez vous?’ vraagt een van de dames. Ik word helemaal warm vanbinnen. Ik vraag haar vanwaar ze Frans spreekt. Ze is naar een frans lyceum geweest. Welke maat ik heb. Dat ik geen idee heb. Bemoederend kijkt ze me aan, alsof het iets is dat ze me toch al duizend keer heeft gezegd. Ze geeft me broeken van een paar maten en dan gaan zij en haar collega naar het achterkamertje met de voorraad. Ze hebben geen paskamers dus ik moet me omkleden in de winkelruimte zelf.  Een half uurtje later stap ik met twee nieuwe broeken en een paar T-shirts buiten.  ‘Daar ga je nog veel genot van hebben, makker.’ zegt Bas tevreden. We springen onze fietsen op op weg naar de supermarkt, want er moet nog een assado georganiseerd worden vanavond. Hopelijk is er nog genoeg plaats voor al dat vlees, naast mijn textielen souvenirs.    15/08/2023, Appartement van Bas en Sato, laatste avond Sato zegt dat hij, indien hij alles wat hij al heeft meegemaakt in zijn 34 jaar lange leven wil neerschrijven, hij op zijn minst een trilogie nodig heeft. Zeker Sato, zeker.   Hij is vanavond de assador van dienst. Kok en gastheer ineen, zo beschouw ik het. Dat is een hele verantwoordelijkheid en eer.  Iedereen kan in principe de assador zijn, jong of oud, veel status of weinig. In België is het toch vaak het familiehoofd dat zich over de kolen ontfermd. Ik heb tijdens mijn tweewekelijks verblijf hier een vijftal meegemaakt en aan zijn huisgemaakte marinade te zien zou die van Sato weleens de beste kunnen worden. Argentijnen zijn heel competitief en dat komt hun kookkunst ten goede. Straks zal ik zien wat het geeft op een ander vlak, wanneer we Kolonisten van Catan gaan spelen.  Ze roken hun joints hier puur en amai, ik voel het aan mijn warme voeten.  Er wordt mij hier een documentaire van Harry Miller aangeraden, en een wijn. En ze hebben gemerkt dat ik aan het noteren ben.    17/08/2023, trein tussen Schiphol en Brussel Ik ben zo’n vier uur geleden op Schiphol geland. Op weg naar huis van Brussel-Zuid ben ik een burger en friet gaan halen. De uitbater keek me vriendelijk aan. Ik denk dat hij me enkel nog maar in belabberde toestand heeft gezien.  Papa belt.  ‘Dag jongen, alles goed? Goed geland? Was het nog fijn de laatste dagen?’ Ik ben op dat moment net halverwege mijn hamburger wanneer ik hem met tegenzin opzij leg om aan een verslag van de reis te beginnen. Liefst een beknopt. Misschien neem ik nog een bad strajs, nadat ik mijn rugzak heb uitgeladen en al wat kleren in de was heb gegooid.   ‘Wel Pap, ik ben dus een paar uur geleden geland. De laatste dagen zeg je, laat eens zien.’ ‘Oh jongen, ik krijg telefoon. Het is werk. Ik bel je misschien later nog terug.’ Ik leg mijn gsm neer. Neem hem dan terug vast en activeer de vliegtuigstand. Niet veel later loopt het eerste warme water de badkuip in.  20/08/2023 Centrum Brussel, de namiddag Ik ijsbeer voor het nieuwe overheidsgebouw in centrum Brussel, waar vroeger de oude parking stond waar iedereen behalve ik blijkbaar nog iets fellatieus heeft uitgespookt. Mijn rugzak is zwaar. Tijdens de heenreis had ik vanalles en een soldeerbout mee, op de terugweg heeft Bas me met wijn en keramiek opgezadeld. Het is de eerste keer dat we aan de lijn hangen sinds ik terug ben.  “Straks gaan we voetballen met Yann en de bende”, zegt hij.  Ik kan er me veel meer bij inbeelden dan een paar weken geleden. Ik heb afgesproken met enkele vrienden die ik via Bas ken.  ‘De laatste dagen zijn snel gegaan, he pé’, zegt hij. ‘Ik heb het hier nog vaak mogen horen van Sol, dat ik je te veel heb afgepeigerd.’ ‘Ze kan het niet helpen', zeg ik. ‘En als ze jou kan koeioneren zal ze dat ook niet laten.’  We lachen, ik kijk op de klok, het is tijd om naar het drietal op te zoeken dat ondertussen waarschijnlijk op me wacht aan de andere kant van het gebouw.  Wanneer ik toekom doe ik teken dat ik aan de lijn hang. Ik fluister dat het Bas is, en alle drie de gezichten fleuren op. Zo meteen zal ik heel de avond vertellen over Bas en Argentinië, en de volgende weken en maanden ook nog. En dan zal ik er enkel nog over schrijven, tot hier voorlopig.   

Pieter-Jan Miseur
0 0