Lezen

4 – Het Interieur

  De notaris had mij een oude zware sleutel meegegeven.
 – Het slot hing half uit de hengsels – 
Maar daar hoefde ik mij geen zorgen over te maken - had hij gezegd - Alles functioneert naar behoren – wel stevig duwen, want het is een erg zware deur!” - lachte hijInderdaad – ik kon ze net ver genoeg open wrikken om mij zijdelings naar binnen te wurmen. Och! - dacht ik-  Welke zin heeft het hier toch allemaal – mijn besluit staat nu al vast – hier wil ik nooit komen wonen! Maar ik wou mijn vrouw niet teleur stellen – dus ging ik maar verder kijken. Ik bevond mij in een voorportaal.
 – Rechts: een helder trappenhuis met fel blauwe vloertegels.
 – en toen ik opkeek: 
Een nis in de muur met daarin enkele roestige geweren.
(“Winchester” was nog leesbaar op één ervan.) Links: Een deur – daarachter een trap naar beneden – een souterrain? Ik beklom een brede marmeren trap.
 Betastte de leuning – maar werd de kilte van het koper gewaar daar waar ik hout verwachtte. Boven trof ik een interieur aan zoals ik die enkel uit oude Europese films kende – Hoge plafonds – een enorme goudomrande spiegel boven een zwart marmeren schoorsteenmantel – Zware kasten in een donkere houtsoort – met snijwerk waarin gebladerte, dieren, vruchten en jachttaferelen waren uitgebeeld.
– Een koperen kroonluchter met kristallen lampions en een pendule.
Te midden van een grote ronde eikenhouten tafel volgestouwd met velerlei voorwerpen. Over dat alles lag een fijne bleke stoflaag die wolkig verstoof bij iedere beweging.
– Onder een dik tapijt kraakte een parket.
 De geuren waren bijzonder maar moeilijk te beschrijven – hadden ze iets van kasha of een rozengeur? Ik ontdekte een kleine bibliotheek – verschillende schilderijen waarin ik enkel kleuren, strepen en vlekken kon onderscheiden. Die veelvoud van voorwerpen, die in iedere kamer opdoken, begon meer en meer mijn aandacht op te slorpen – soms dingen waarvan ik de functie nauwelijks raden kon. Ik werd nieuwsgieriger bij het openmaken van iedere deur. Maar plots overviel mij het onbehaaglijke gevoel van indringer te zijn. 
Ik was geen koper meer die een pand komt bezichtigen – maar een dief – een indringer – die rondspiedde nar de zanen van anderen. Het was er heel erg stil.
 Er hing die onwezenlijke dreiging die van verlaten huizen kan uitgaan.Het pand benauwde mij.
 Ik zocht mijn weg terug – liep de trap af – tastte in mijn jaszak naar de sleutel – stapte op de buitendeur af – greep naar de deurknop – 
Maar toen ik die vast kreeg werd ik iets gewaar dat mij tegenhield. Ik kon niet meer bewegen.

Anker Tong
0 0

3 – Een week later

    Een week later reed ik terug. We hadden een afspraak gemaakt met de verkoper.
 Maar mijn vrouw kon zich niet vrijmaken, en de kinderen hadden school. 
Dus, reed ik er alleen naartoe.We hadden het web doorzocht naar wat meer informatie.
 Maar erg veel waren we niet te weten gekomen. Eén herkenbare foto en een notarieel bericht : “vrijstaand herenhuis te koop,
 begin 19 de eeuw (bouwjaar onbekend)
twee verdiepingen, omliggend 3 hectare” Dat was ver allesHet roestige hekje protesteerde snerpend. Ik wou mij eerst vergewissen van de staat langs de buitenkant. 
Ik probeerde om het huis heen te lopen – Het leek wel een kubus met een dak erop – aan iedere kant drie hoge ramen met telkens daarboven weer drie.
Het kostte mij heel wat moeite om mijn weg door deze hellende tuin te banen – zo hoog stond het gras!En steeds maar goed uitkijken vooraleer ik mijn voeten zat. 
Door de tijd hadden zich her en der herkenbare en onherkenbare voorwerpen hun plaats verworven tussen de woekerende gewassen.
 Een roestige fiets was haast onherkenbaar opgeslokt door klimop.
 En wat verder stak de kleurloze karkas van een tuig boven de wildgroei. De buitenmuren waren bekleed met verfresten van een onbestemde kleur 
– waaruit hier en daar naakte donkerrode bakstenen staken.
 De gebarsten hoge ramen speelden een hoekig spel met weerspiegelende wolken… Dit huis geleek helemaal niet meer op dat van een week geleden.
 Van kortbij had het zijn antieke schittering verloren.
 Nu deed het de moed van de dappersten verzinken.…Opeens een aanzwellend geruis – als van een waterval – 
Ik strompelde in de richting van het gerucht en ontdekte een rij populieren waaraan de wind heftig rukte. Vanuit het niets klonk een vrouwenstem.
 Zij riep iets onverstaanbaars. Waar jeugdige kreten op volgden –
– Pok!…Pok! ..Pok!..? – een tennisspel? Hier 
Een romp – en daar een arm, en ginds rennende benen opschietend tussen het groen. 
Even verscheen de rugzij van een hoofd en verdween dan weer meteen.
 Flarden wit flitsten tussen de groene bladeren van de struiken bij iedere beweging van de spelers

Anker Tong
0 0

Re-valideren

Het was allemaal snel gegaan. Voor ik het kon vatten, kleefde er vertraging aan mijn ribben. Net als de klamme pyjama waarin ik door de ziekenhuisgang schuifelde. Mijn rechterhand geklemd rond de metalen staf waaraan een collectie infuuszakjes bengelde. In het geluid van de krassende wieltjes op het linoleum herkende ik de geruststelling van een avond waarop alle verlangens irrelevant waren. Al het worden, was nu ongecompliceerd zijn. En vanuit het zijn, zou ik vanzelf weer iets worden. Mijn sterke wil mocht nu rusten. Het pad dat zich lusvormig naar mijn beginpunt keerde, als een slang achter haar staart aan, liep dwars door deze beige gang. In de reflectie van een raam probeerde ik mijn figuur te corrigeren. Zou dit buigen gauw weer staan worden? Ik sloot het beeld af met een sussend gevoel van vertrouwen in de natuurlijke gang der zaken. Zonder mijn actieve tussenkomst, groeiden dingen rustig verder. Het verstrijken der indrukken had mij uit elkaar doen vallen en tijd zou mij weer aaneen smelten. Die tijd kreeg ik nu. Tijd om mezelf te herzien. Om mezelf te re-valideren. Rond de duur betaalde tijd bond ik, als ware het kleurrijke ballonnen, een tros gerechtvaardigde ‘neens’. Want dit proces was ernstig genoeg om mijn authentieke verlangens kracht bij te zetten. Om ze te onderstrepen met dikke zwarte lijnen die mijn tere rijke wereld afbakenden. Een fractie van een glimp in enkele gapende deurgaten bevestigde dat ik nergens anders wou zijn dan bij mezelf. De vraag was alleen: wie was ik? Hoe voelde mijn ware aard, geborgen onder al die strategieën en onderhuidse overtuigingen? Wat leefde er onder dat zware gonzende hoofd van mij? Om dat te weten, werd ik naar binnen gedreven. Ik werd open gemaakt, omdat het onzichtbare zich wou tonen. Toch zou ik niets te zien krijgen. Zolang ik mijn ogen weigerde te sluiten. In de stille duisternis, geheel zonder afleiding, zou ik mezelf haarscherp kunnen waarnemen. Ervaren wat er daar onder het sidderende oppervlak speelde. Elke avond bracht verzachting. Het uitdeinen en verstillen van de dag zette mijn kern in beweging. Het ging hier louter om het bewegen zelf, niet om de doelen die daarmee bereikt konden worden. Traag en aftastend tekende ik mijn contouren uit. Het moest geen plaatje worden, noch moest er een lijn inzitten. Zolang ik de grenzen maar voelde. Ik trok ze dicht tegen mij aan, hulde mij erin en ervoer de vrijheid die in simpele kleinheid woont. De muren van deze gang waren geen beperking, maar een omkadering. Als zwierige accolades bakenden ze het veld af waarin ik ontplooide. Trillend strekte ik er mijn kwetsbare voelsprieten uit. Tastend houvast zoekend naar dat wat nog overeind was gebleven. Aan het eind van de gang vond ik mezelf in een aquarium. Onderworpen aan immer zoemend elektrisch licht en een dreunende filter die het water helder hield, maar het contact met de aarde vertroebelde. Een gevoel van verspilling overviel mij. Was het geen zonde om die hoogst intelligente natuurlijke schoonheid zo in te blikken, in verkrampte cirkels te laten draaien? Om de genialiteit en uniciteit der natuur zo klein en gecontroleerd te houden? De vissen verstonden de projecties die uit mijn hoofd kwamen niet. Wat hen betrof was er niets anders dan de voorbijgaande ervaring, onbelemmerd door bewustzijn of gedachten. Eén met de vorm die ze aannamen, één met het water en de plastic planten, zonder weerstand noch oordeel, opgaand in de beleving die zich nu voordeed, alsof er niets anders mogelijk was. Natuurlijk was alleen de mogelijkheid die zich nu aandiende werkelijk. De vissen waren altijd thuis, terwijl ik vergeefs beschutting zocht onder holle denkbeelden. Ik was dan ook groter dan de vissen, groot genoeg om over grenzen heen te kijken. En om te jammeren dat ik mij elders bevond. Reiken naar wat niet was, ontnam mij de kracht om te zwemmen. Ik zou naar de oppervlakte gedreven zijn als de vissen mij niet de diepte hadden ingeduwd. Hun ogen waren zo gevuld met leven dat ik enkel zuivere leegte kon onderscheiden. Een leegte waar ik slechts van kon nippen zonder te proeven. In hun stilzwijgen ontwaarde ik een lied over de berusting van het komen en gaan. Het levensritme dat omhelst en loslaat, doodknijpt en leven inblaast. Ze lieten zich meevoeren met de oneindige stroom van verschijnen en verdwijnen zonder het besef van iets geweest te zijn. Deze vissen belichaamden de aanvaarding die ik mij eigen kon maken. Aanvaarden was glijden in plaats van schrapen. Dat kon ik zien aan hun intacte glanzende schubben, in contrast met mijn gehavend voorkomen. Onder het aquarium hing een A-4tje met instructies en waarschuwingen. Negen uitroeptekens als soldaten naast het stellige verzoek van iemand die streed voor een stipje leven in deze steriele woestijn. Uit het vergeten verleden van de vissen had men voorschriften gefilterd. Alles dat natuurlijk en vanzelf ging, werd hier gereguleerd. De repetitieve opname van parameters had van intuïtie een mythe gemaakt. Regelmaat was de moeder van kleine zekerheden. Ook ik had mij onder haar vleugels genesteld. In de gelatenheid van de vissen las ik hun weerbaarheid. Onwetendheid was het pantser waarmee ze het bewustzijn uit hun wezen hielden. Grillige narcosedromen riepen mij weer te bed. Ik zei tegen de vissen dat ik zou terugkeren, maar deed dat uiteindelijk niet. Deze eenmalige ontmoeting bleef zich wel caleidoscopisch ontvouwen. Hun onuitgesproken woorden nestelden zich in mijn voornemens. De herinnering werd verankerd, houvast bij felle wind. Het benoemen der dingen vond nog weinig hechting na mijn bezoek aan het aquarium. De laagjes betekenis die ik overheen ervaringen schilderde, vertoonden al snel barsten. Ik hing mijn interpretaties aan de haak en wortelde in stilstand. Daar, zonder gewoel, zou ik gaan bloeien. In het meest vruchtbare zijn dat om niets vroeg.

KarolienDeman
3 0
Tip

#28

                                                                                                           Najaar. Zes letters. Herfst.    Het is gebeurd. In de zoektocht naar uitkomsten en antwoorden ben ik alles geworden wat ik nooit wou zijn. Een lichtgelovig spiritueel bypass zoekend schepsel. Kortom: mijn moeder. Mijn onopgeloste problemen en psychologische wonden zet ik samen met de plastic flessen buiten. PMD. Personal Misery Disintegrated. Dat wat ik de ene dag verwerp, wordt de andere dag mijn toevlucht. Ik wend me tot het web voor antwoorden; de dt- en spellingsfouten neem ik erbij. Voor een tientje kan ik tien minuten met een medium chatten. Met behulp van paragnosten en helderzienden terug richting in de klerezooi krijgen. EHBO. Eerste Hulp Bij Ontkenning. Medium Miet blokkeer ik al na vijf minuten; haar waarzeggerij klinkt me te apocalyptisch. Ik geef haar een negatieve recensie. Eén ster. Opdat andere weerloze zielen die op zoek zijn naar verlichting gewaarschuwd mogen zijn. Medium Gerdie wordt dan weer tot favoriet gebombardeerd. Vijf sterren. Bij haar ziet mijn toekomst er veelbelovend uit en ook al duurt het lijden langer dan de voorspelling beloofde, tot haar blijf ik me wenden. Gerdie. Mijn guru. Mijn godin. Ik brand wierook met namen als Buddha Blessing en Aura Cleansing. Smudge mijn huis met witte salie om het energieveld te reinigen. Bij volle maan val ik op de mat; tijd om los te laten. Wat ik wil vergeten pen ik neer; vervolgens gaat het blad in rookpluimen op. Bij nieuwe maan val ik weerom op de mat; tijd om te dromen. Wat ik wil manifesteren pen ik neer; vervolgens plaats ik het wensenblad onder edelstenen. Rozenkwarts voor liefde. Citrien voor overvloed. Amethist voor harmonie. Bergkristal is de passe-partout, die doorschijnende steen schijnt voor van alles en nog wat goed te zijn. Met een chakraspray probeer ik de balans in mijn eerste chakra, het wortelchakra, het chakra van de voortplantingsorganen, te herstellen. Patchouli, bergamot en dille zouden de disbalans moeten verhelpen. Mijn nachtkastje is het Grasse van mijn slaapkamer geworden. Het epicentrum van slaap stimulerende geuren; lavendel-, neroli-, kamille-, salie- en cederhoutolie sieren het tafelblad. De oliën druppel ik ’s avonds met evenveel toewijding als een priester wijwater over de gelovigen sprenkelt op mijn hoofdkussen in de hoop op rust. Mijn koffietafel is een altaar geworden. Een schrijn van vondsten tijdens wandelingen; witte pluimpjes, schelpen en andere curiositeiten. Wat de bijbel voor mijn grootmoeder betekende, symboliseert de tarot voor mij. Het spel praalt op de offertafel. Achtenzeventig kaarten als spiegel naar de ziel. Ik trek een dagkaart. XVI. De toren: op deze kaart is de laatste val, het volledige falen, de tragische ondergang uitgebeeld, je leven stort als een kaartenhuis in elkaar. Een beeldherinnering van vallende biervilten flitst voor mijn ogen. Te catastrofaal. Ik trek een nieuwe kaart. XXI. De wereld: op deze kaart danst een vrouw vol vreugde, alles vindt zijn juiste plek, je ziet het doel achter al je levenservaringen. Deze klinkt beter. Deze houd ik. De cookies op mijn computer halen me weer eens in. Op het scherm springt een advertentie voor ear seeds die een betere nachtrust beloven. Ik koop ze; minieme zaadjes die je in je oor kan plakken als een vorm van doe het zelf acupunctuur. Alles. Alles om uit deze cirkelvormige cel te raken. PTTS. Posttraumatische Stressstoornis.   

Scroes
43 1

#18

                                                                                                 Afscheid. Achter letters. Verlaten.    Jouw bezoek is een slotpleidooi. Je zegt dat ik veranderd ben en je me niet meer herkent. Ik zeg je dat jij me hebt veranderd. Je zegt dat het altijd hetzelfde is met mij, dat ik de schuld weer bij een ander moet leggen. Dat je begrijpt waarom ik hier lig. Dat ik gek ben. Krankzinnig. Dat alleen wie volledig is doorgeslagen zich in de zee wil verzuipen. Je zegt dat je er genoeg van hebt. Dat het moet stoppen. Dat het leven doorgaat. Dat ik het moet vergeten. Dat wat gebeurd is, voorbij is. Dat in het verleden blijven dralen me niet zal helpen. Ik zeg je dat het verleden amper twee weken geleden is. Dat het verleden nog heden is. Je zegt dat tijd relatief is. Ik zeg je dat de feiten niet afhankelijk zijn van de snelheid waarmee jij beweegt. Je zegt dat ik je een hufter mag vinden als ik dat wil, of niet, eender wat eenvoudiger is voor mijn verwerking. Je zegt dat hoopvol zijn een houding is. Dat het lot in onze eigen handen ligt en dat geluk maakbaar is. Je zegt dat op de negende verdieping de dienst gynaecologie is gevestigd. Dat ik me maar moet informeren over spermadonoren. Je zegt het onachtzaam, alsof het om een bezoek aan de tandarts gaat. Je wil mijn baarmoeder opvullen, mogelijkheden in composiet in mij optrekken. Ik tracht kalm te blijven en niet te denken aan het bed, het bloed en het embryo dat tussen onze handen in viel. Je zegt dat geluk de kunst is een boeket te maken met de bloemen waar je bij kunt. Ik zeg je dat ik met jouw tegelwijsheden de barsten in de muren niet kan behangen. Je zegt dat dit nu typisch mij is, dat pessimisme en die rancune, dat godsjammerlijke klagen altijd. Je zegt dat je het hebt geprobeerd. Dat we samen zoveel mooie momenten hebben beleefd, maar dat het op is. Ik vraag je waar die poging, die komma, tot een punt verworden is. Je zegt dat als ik eerlijk met mezelf ben, ik toch ook wel weet dat het nooit goed tussen ons heeft gezeten, dat wij niet voor elkaar zijn gemaakt. Ik zeg je dat mensen niet voor elkaar worden gemaakt maar uit elkaar worden geboren. Je zucht en zegt dat de dozen zich ontvouwden. Dat de boeken zich verdeelden en de kaders zich aan de muren onttrokken. Dat het huis zich terug naar jou plooit. Je zegt dat ik nog jong ben en er het beste van moet maken. Weer die jong. Altijd die jong. Alsof jong geen leeftijd maar een verweer is. Alsof ik op mijn leeftijd niet mogelijk even ver ben verwijderd van de dienst gynaecologie als van de dienst geriatrie. Ik zeg je dat het mooi was geweest, had de dienst psychiatrie op de tiende verdieping gelegen, zwevend tussen worden geboren en sterven. Ik zeg je dat het woord geboren altijd een hulpwerkwoord nodig heeft en het woord sterven op zichzelf staat. Ergens tussen beiden wordt losgelaten. Ik huil. Je zegt dat ik mijn tranen moet drogen. Ik vraag je of de verf, die verf met de naam van een rustig ochtendgloren, nog nat is.   

Scroes
8 0

#10

                                                                                                 Amorf. Negen letters. Lusteloos   Therapeutisch dansen. Therapeutisch knutselen. Therapeutisch zingen. Als je er het woord therapeutisch voor plaatst is alles plots heilzaam. Aan het prikbord op de gang hangt een helende dagplanning voor wie zijn bedgevangenis wil verlaten. Wat mij betreft is die planning even overbodig als epauletten. Schouderbelegsel louter als versiersel om de blouse een aanzicht te geven en de dag vorm. Hier op de eerste verdieping willen de verpleegkundigen mijn humeur via toonladders ophijsen. Ze willen me met een therapeutische do-re-mi naar de hoogste do tillen; de do die staat voor doorleven. Laat mij maar onder de notenbalk, daar waar de do voor dood staat. Ze willen dat ik mijn ontkleurde gedachten Mondriaanse kleuren geef. Ze noemen het verven met primaire emoties. Rood voor liefde. Geel voor vreugde. Blauw voor hoop. Ik zeg hen dat de niet-kleuren ontbreken. Zwart voor doodop. Wit voor ontzield. Grijs voor twijfel. Ze willen dat ik me door de depressie heen dans. Beweging voor bewustwording noemen ze het. Ik pas. Ze willen dat ik mijn lichaam op de mat rek en buig naar poses waarvan de namen niet met mijn gevoel vibreren: vibrabhadrasana - de krijger. De korte klanken van adho mukha weten me te bekoren,  het blijkt de neerwaartse hond. Ze staan op de rand van opgeven maar triggeren me dan met taal. Kruiswoordraadsels. Ja, denk ik, de weldaad van woorden zal me uit deze ellende redden. Ze geven me vijf uit puzzelwoordenboeken gekopieerde bladen. Ik koester ze als waren ze van perkament en vul de vakken in gedachten met antwoorden. Het blad blijft onbeschreven, zo kan ik het raadsel telkens opnieuw en opnieuw en opnieuw oplossen. Martenotgolven rollen door de gang. Ne me quitte pas. Ne me quitte pas. Ne me quitte pas.

Scroes
4 0

#novembervers2023 naar vrije insteek dag28

Een nest Eens in een nest andere veren duiken, lijkt me erg  verkwikkend. Alhoewel. Welke blikken willen  vreemde pluimage daadwerkelijk kennen leren?   Inzage van vederdos vraagt naar schuldige antwoord, het liefste een eerlijk, op de waaromvraag. Ik weet,  niemand bereid. Blijken dan toch lucide gedachten.  Uitborstelen eigen nest, wil ik hoegenaamd zelf niet;  laat staan dat van, voor of door vreemde blikken.   Wat ik binnenin niet najagen wil, wordt buitenbeeld. Stelling is meteen dichtslaand voor deuren,  die ik zelf niet openen wil.    Wat kan op nestkasten en meermaals overwogen?  Om idem dito blikken, de mijne om mee te beginnen,  dan toch doorheen vreemde sprieten, blad en tak  naar bouwtrucs te doen hengelen willen?   Niet begrijp ik wat erin als verpletterend klinkt?  Misschien, een aangeleerd gedragspatroon? Geconditioneerde zorgzaamheid kan omslaan, in geweld en haat, als omstandigheden veranderen.   Duiken in een ander stel veren, is niet zonder risico.  Kan niets zich dan naar open houding voltrekken?   Wordt bij nestbouw ongekend materiaal ingezet?  Of blijkt de zoveelste vreemde blik, ik incluis, allergisch voor al te donzige nesttuigen?  Ik beken meteen schuld. Of was ik neststelling weg,  zoals de regen het stof van een plant wegwast?  Misschien wacht ik beter op een vreemde bloem?  Inzage zal ook dan naar schuldige antwoord verzoeken. Ik beloof mijn nest. Het wordt een eerlijk.   @linde20231128 #novembervers2023#dag28

de jutte acrobate
0 0

Het spinnetje dat ze niet ving.

Hopelijk ben je niet bang voor spinnen. Want dit verhaal gaat over een lief klein spinnetje. Jawel, spinnen kunnen ook lief zijn. Ze vangen bijvoorbeeld die lastpakken van muggen voor je. En wie weet eet jij wel eens graag een stuk van een varkentje of schaapje maar ben je ook lief. In ieder geval deed het spinnetje heel erg zijn best om goed te zijn. Maar wat is goed? Wat de één goed vind, vind de ander misschien weer slecht … Muggen vangen zodat we lekker kunnen slapen vinden we goed. Veel poten hebben en er griezelig uitzien vinden we dan weer niet zo leuk. Hoe dan ook, ik had als kind een vreselijke angst voor spinnen. Maar als ik dit spinnetje zie, vind ik het vooral schattig.  Het spinnetje woonde in een bos. Laten we hem Sjarel noemen. Sjarel kon niet goed webben weven en dat vond hij een groot probleem. Ze waren zo belabberd dat hij er geen mugjes en vliegjes, laat staan grotere beestjes, mee kon vangen. Zijn webben namen de meest vreemde en onhandige vormen aan. Terwijl het web van een spin op zich al een kunstwerk is, voelde hij het verlangen dit te overstijgen. Maar als hij zag dat het bijna zo ‘n kunstwerk werd, probeerde hij het weer praktisch te maken. In een poging bij de andere spinnen te horen en in de hoop zo zijn eigen eten te kunnen vangen.  Hij was zo schattig en lief dat sommige andere spinnen, ondanks hun oordelen over zijn onkunde, hem verwelkomden in hun statige web en van hun overvloedige vangst lieten smullen. Daarvoor was hij hen heel dankbaar. Maar Sjarel was best wel trots. Hij wou graag zijn eigen eten kunnen vangen.  Dus ondernam hij eindeloos veel pogingen om een deftig web te maken. Volgde ook lessen daarin. Sommige onderwijzers hadden veel geduld met hem. Anderen vonden hem reeds op het eerste gezicht een hopeloos geval. Wat hij ook probeerde: het lukte hem niet.  Af en toe ving hij wel een draaierige vlieg of verdwaasde hommel, maar dat was dan eerder een toevalstreffer. Toch was hij dan enorm trots op zijn vangst en pronkte ermee.  Het ontbrak hem volkomen aan gevoel voor symmetrie en praktische infrastructuur. En als het hem al eens lukte een aanvaardbaar stukje web te maken, werd hij plots heel moe. Of kreeg een onweerstaanbare drang iets anders te gaan doen. Iets dat hij veel leuker vond, zoals zonder doel op stap gaan of het web van een buur als trampoline gebruiken. Of hij stopte zijn werkzaamheden omdat hij wegdroomde bij wat voor reusachtig, indrukwekkend en uiterst functioneel web hij zou maken waar de andere spinnen jaloers op zouden zijn.  Van dat alles kon hij boos worden. Boos op zichzelf. Boos op de andere spinnen die met hun web en hun vangst pronkten, boos op de insecten die hem uitlachten, boos op de wereld. Dan was hij niet meer zo schattig en lief. Maar gelukkig duurde dat nooit lang. Dan had hij weer een leuke ontmoeting of kreeg een lekker dikke vlieg van een barmhartige buur.  Soms viel het hem op dat sommige van zijn buren ervan konden genieten hem te zien weven. Ze nieuwsgierig waren naar welke gekke vormen hij nu weer uit zijn hoedje toverde. Ondanks dat ze hun web piekfijn op orde hadden, waren ze vaak verveeld, gespannen of moe door het vele en routineuze werk dat het onderhoud ervan vergt. En als hij weer eens een glinstering in de talrijke ogen die een spin heeft had gespot of een stiekeme glimlach bij een vermoeide buur deed ontluiken, kreeg hij vaak een extra grote hap van hen.  Maar daarna voelde hij zich weer eenzaam in zijn onverbeterlijke klunzigheid. Vaak viel hij zelfs op de grond omdat hij niet meer aan zijn eigen web uit kon. Werd zo een gemakkelijke prooi voor een vogel. Spinnen zijn enorm kwetsbaar, dat mag je vooral niet vergeten als je er schrik van zou hebben en daar mag je bovendien zeker geen misbruik van maken.  Tijdens zijn dooltochten ontmoette hij spinnen die net zoals hem waren. Maar hadden opgegeven en ergens in een hoekje lagen weg te kwijnen. En vaak allesbehalve lief en schattig maar boos op alles en iedereen waren. Ergens kon hij hen volkomen begrijpen. Maar dat vertelde hij niemand. Zijn lieve, begripvolle blik deed hen goed.  Af en toe moest hij op zoek vriendelijker buren. Omdat sommige buren zijn gedrag soms gewoonweg niet meer konden verdragen of hem te hard uitlachten.  Op een dag was Sjarel het allemaal zo beu dat hij zomaar, zonder enig plan of doel, een web begon te weven. Het was echt allesbehalve een poging er iets fatsoenlijks van te maken. Hij kreeg plots heel veel energie en weefde en weefde heel de dag door. Van de hoogste toppen van bomen tot aan de laagste plantjes en paddenstoelen. Hij besefte het niet eens dat de nacht viel. Misschien schonk de maan hem wel veel licht.  Toen de eerste zonnestralen de dauw op zijn web deed glinsteren, bekroop het ongelooflijke gevoel hem dat het af was.  Hij zette zich op een afstandje ervan en genoot van de meest onmogelijke vormen die hij tevoorschijn had getoverd. Zoiets had hij nooit eerder gezien. Bovendien zag het er ook grappig uit, waardoor hij luidkeels begon te lachen. Daardoor werden de hem omringende spinnen wakker. Ze keken eerst verstoord en fronsten met al hun ogen tegelijkertijd, maar toen begonnen ook zij, bij het overweldigende aangezicht van Sjarel’s te gekke web, het op een lachen te zetten. Schaterlachen deden ze. Heel het bos vulde zich met het gelach van spinnen. Ook de vogels, een vos en een paar konijnen voegden zich bij het orkest van verwondering en gelach. Door dat alles had Sjarel de indruk dat hij aan het dromen was. Hij werd plots heel moe en viel in een diepe slaap.  Een tijdje later werd hij wakker door gelach en dacht dat hij nog steeds aan het dromen was. Talrijke zoemende insecten omringden zijn web en schaterden het uit. Sommigen onder hen vielen door overmaat aan verwondering flauw of lachten zich dood.  Zijn web deed nog steeds allesbehalve wat een spinnenweb hoort te doen, maar insecten vielen neer op de weinige functionele stukjes van zijn web of op de blaadjes en takken van de bomen waartussen het hing. Zo kon Sjarel ze gemakkelijk overmeesteren en nuttigen als hapje. Het was de allerleukste dood die een insect zich kan toewensen.  Sindsdien maakt Sjarel alleen nog prachtige knotsgekke webben.         

Delacre
5 0