In stilte tel ik de tegels
tussen ons in, meet ik
de afstand die jou van mij
scheidt.
Ik tel de bomen langs de gracht,
wacht tot ik je bij de oude eik linksaf
zie slaan, langzaam
word je een stip in de verte.
Ik tel de wolken in de lucht,
vraag me af waarom ik vroeger altijd
dieren zag en nu alleen maar
witte watten.
Soms tel ik ook de uren in een dag,
de maanden van het jaar, telkens opnieuw
een bergtop en een dal te beginnen
met mijn rechterduim.
Ik luister naar het zoemen van de stilte,
het zwijgen van je lach en vraag me af
waarom we elkaar niet oplossen.