‘Een penetrante geur van urine en uitwerpselen.’ Ik hoor het mezelf zeggen maar onverbloemd denk ik pis en kak. ‘En vlees in verre staat van ontbinding.’ De stank van rottende eieren dus. Mijn nieuwe collega knikt bevestigend en ik zie hem slikken. Wen er maar aan jongen! Mijn gedachten zijn direct en hard maar ik heb geleerd om anders te praten. ‘Gaat het? Volhouden! Slik nog maar eens en dan gaan we verder.’ Hij gehoorzaamt en slikt. We stappen langzaam verder door de donkere gang. Wat gaan we vinden achter die deur? Een lijk? Iets vrolijk zal het alleszins niet zijn!
Het eerste wat ik zie zijn verschrikte knipperende ogen. ‘Ze leeft! Bel een ziekenwagen!’ Naast mij vliegt er kots op de grond. Alstublieft zeg, watje! Maar ik zeg niks en overhandig hem een zakdoek. ‘Sorry,’ stamelt hij. ’Het is OK, ga maar naar buiten en bel!’ antwoord ik. En blijf even uit mijn buurt. Ik kniel neer bij het dametje. ‘Niet bang zijn,’ zeg ik zacht. Haar ogen gaan van de deur naar mij en terug naar de deur. Ik neem voorzichtig haar hand in de mijne. Shit mens, waar hebt gij met uw handen in gezeten? Haar ogen gaan nu van mijn hand naar mijn gezicht naar de deur en terug naar mijn hand. Ze is bang. ‘Sst, niet bang zijn,’ herhaal ik nog zachter dan daarnet.’Het komt wel goed.’ Ze klakt met haar tong in mond. ‘Heb je dorst?’ Ze knikt. Ik sta op.
De keuken is verrassend proper in vergelijking met de kamer waar het dametje zit. Stof ja, veel stof. Er is al een tijdje niemand binnen geweest. Ik steek eerst mijn handen onder de kraan. Hoelang zou ze al alleen zitten? Haar zetel vol gescheten en haar kleren nat van de zeik. Dat tafeltje, de schimmel, de wormen en vliegen, ’t zit zelfs rond haar mond. Ik mag er niet aan denken dat ze daar nog van eet. Ik neem een glas uit de kast en vul het met water. Iemand heeft haar eten gebracht, een paar maand geleden. En haar dan aan haar lot overgelaten. Verwaarlozing heet dat dan. Zie het mensje daar ineen gezakt zitten. Langdurige foltering met de dood voor ogen! God,dat hebt Gij hier verdomme weer goed geflikt hé Makker! Voorzichtig zet ik het glas aan haar mond. Ze duwt het met haar handen hoger. ‘Nee, nee,’ zeg ik. ‘Niet te gulzig. We willen niet dat je je verslikt.’ Ze gehoorzaamt, laat me begaan en drinkt rustiger.