Kijk eens aan! Allemaal voor mij? Jongens toch! En ze hadden me nog gewaarschuwd. Vooral kleine Gitte. Die komt me vaak wat vertellen, maar nu zei ze gekke dingen. Dat ik niet moest schrikken vandaag. Dat het feest was. En ik begreep dat niet zo goed. In mijn toestand ben je namelijk niet echt in feeststemming. Ik zou liever alleen zijn. Hoewel de burgemeester daar flink zijn best voor heeft gedaan met die afspanning van rood witte lint, blijft het moeilijk als je midden op een dorpsplein staat. Toen Gitte me zei dat ze me wilde bedanken, werd het me duidelijk. Voor het samenspelen, voor de koele schaduw in de warme zomertijd, voor de verfrissende dauwdruppels, voor een schuilplaats tegen de regen of tegen pestkoppen…. Ze bleef maar ratelen terwijl ze zich op de onderste tak dicht tegen me aan nestelde. Daarbij sloeg ze haar arm om mijn stam. Voor het klimrek dat ik was. En dat ik elk jaar een beetje veranderde, vond ze fijn, vertelde ze. Dat mijn bladeren zo mooi groen waren en wat een prachtige kleuren ik maakte in de herfst. En blijkbaar vond zij dat niet alleen. Het hele dorp heeft zich geamuseerd in en op mij. Dat ik knap was en stoer en groot. En dat ik dapper was en dat moest blijven ook. En dat het daarom dus feest zou zijn. Vandaag. Voor mij.
Zie mij hier nu staan. Met slingers, en lichtjes. Dan kan het wel eens laat worden vanavond. Geeft niks. Druppelgewijs komt iedereen naar me toe. Ik ben omringd met het mooiste gezelschap. Daar is Claire met de prachtig fonkelende ogen. Hoe ouder ze wordt hoe meer twinkel in haar blik. Ze raakt mijn stam even aan. Ik heb haar vorige nacht haar doosje terug geschonken. Ze heeft diep moeten graven, maar ze wist nog precies waar het lag, aan mijn voeten, stevig omkneld door mijn wortels.
Ah, en daar komt mevrouw Janssens aangetsjokt. Ze is van een paar generaties na me, maar qua houdbaarheidsdatum staan we even ver. Waar is de tijd dat ze haar eerste kus van meneer Janssens ontving. Hier dicht bij mijn stam. Ik trok mijn takken naar beneden…het was hun moment, niet dat van het hele dorp. Meneer Janssens is niet meer, heeft mevrouw me een tijdje terug toegefluisterd.
Er komen veel mensen dingen vertellen. Goeie en slechte. Om maar te zwijgen over de geheimen die aan mijn takken blijven plakken…of andere vuile dingen, aan mijn stam…zoals van dat vreselijke beest daar. Titus! Zijn baasje neemt nooit de moeite om Titus vuiligheid op te kuisen. En iedere keer komt dat beest weer!
Ze zijn natuurlijk niet allemaal zo vuil. De Cois bijvoorbeeld. Speciale kerel, gemeentearbeider in hart en nieren. Elke lente zorgt hij voor mooie bloemen aan mijn voeten. Het vuil dat een ander achterliet, fluit hij vlotjes in zijn kruiwagen. Ach en zie daar, Kasper, die spetter van een voetballer. Hij kan zijn ballen altijd zo hard in mijn kruin stampen dat ik moeite had ze vast te houden. Hij weet het nog niet, maar ik heb gewonnen…Er steekt er hier nog eentje, rechts boven. Die krijgt hij straks vast terug.
Jongens, jongens wat een volk. Allemaal voor mij. Ze smullen van taart en drinken wijn. Op mijn gezondheid. Al stelt die niks meer voor. Ze zijn er allemaal. Jong en oud. Ze zingen liedjes voor me en dansen rond me. Wat hebben ze plezier. Ze halen verhalen op van toen ik nog jong en sterk was. Ja, daar weet ouwe-Jacques-van-achter-de-hoek alles van. Die kerel heb ik vaak in mijn armen gehad. Tot hij zelf een beetje houterig werd. Oh, wat een prachtige avond, de tijd gaat snel. Het duister valt. Ik laat het volk verder vieren.
Ik licht op. Mijn wortels staan niet meer zo vast in de grond als vroeger. Ik ben moe. Oud en versleten. Mijn takken zakken, mijn bladeren laten los. Ik doe mijn ogen toe.