Op een dag las ik in een interview met de Britse schrijver Zadi Smith over het begrip ‘literaire echokamer’. Ik was vrij jong toen ik besefte dat ik schrijver wilde worden, maar ik was bovenal een fanatiek lezer. Ik herkende het probleem wat Smith beschreef direct. Hoe beangstigend het is om als aspirerend auteur iets op papier te zetten als je tegelijkertijd boeken leest van literaire reuzen die van geen wijken willen weten. Hoe schrijf je iets origineels over de kleine kantjes van de mens als Carmiggelt dat al zo briljant heeft gedaan? En hoe bedenk je een verrassende zin over de absurditeit van het leven als je de avond ervoor in bed Kafka las? Dat lijkt op zelfkastijding met een in zuur gedrenkte karwats.
Toch was Smith een verwoede lezer gebleven. Ze had zichzelf geleerd niet meer bang te zijn voor al die stemmen in de echokamer, maar om ze juist te gebruiken om er zelf een betere schrijver van te worden. Haar grote voorbeeld was de dichter John Keats geweest, die ze voor het eerst las toen ze veertien was. Niet omdat hij op haar leek, of omdat ze verder veel gemeen hadden, maar om hoe Keats omging met al die reuzen in dat echokamertje. Keats benaderde zijn schrijverschap als een stage. Van ieder van die eerdere grootheden besefte hij iets te kunnen leren. Door ze na te doen, door ze te plagiëren, door ze te lezen en opnieuw te lezen en alles in zich op te zuigen totdat hij met hun materiaal zelf aan de slag kon en er zijn eigen stem mee vorm kon geven. Wat Keats zei, en wat Smith in dat interview herhaalde, was om niet bang te zijn voor andere invloeden, maar ze stevig te omarmen.
Toen ik een jaar of veertien was, las ik voor het eerst iets van Tom Lanoye. Zijn werk blies me omver, deed me beseffen dat ik dat ook wilde, zo schrijven, zoveel vocabulaire plezier de wereld inslingeren. In een interview met de Belgische auteur vertelde hij zijn schrijverschap geoefend te hebben door gedichten te maken in de stijl van zijn helden. Hij had Paul Van Ostaijen gekopieerd, de stiel afgekeken van Guido Gezelle, getracht te klinken als Louis Paul Boon. Wat al dat kopieerwerk hem had geleerd, was niet alleen hoe moeilijk het was om iets goeds te creëren, maar ook hoe het aandachtige lezen van al die werken hem een betere vakman had gemaakt.
Als de paniek om eigen kunnen weer eens toeslaat, denk ik aan Smith en Lanoye en doe ik dit: ik pak een boek. Ik lees. Ik schrijf. Vaak schaam ik me. Soms niet. Steeds vaker niet. Ik blijf lezen. Ik blijf schrijven.