Het geluk mag wel eens toeslaan
in grote moten zoals de ongewervelde liefde
zoals een vrouw met haar blikken pijltjes trekt
tot in mijn aarzelende lendenen
en de bronst maant met krommende rug
mijn ruggegraatloosheid besluipt
het gat van de schroom dichttrekt
met grote moten van haar toegeeflijke schoot