Wij schoven naast elkaar de dag tegemoet
als twee vreemden, onverschillig onderweg.
Jij was nog onwetend toen je mijn ochtendspits verstilde
en ik een voyeur werd die ons leven bespiedde.
Ik zag me naast je zitten, op mijn plaats.
Nog nooit was ik er mij zo van bewust:
dit is het geluk aan je zijde hebben.
Ik toeterde en zwaaide, schoof het raam naar beneden
want zolang jij niets besefte, bleef ik een vreemde.