Genoeg! Het is genoeg! Ik heb de cursus bestudeerd, heb mijn sesam-broodjes belegd met de gedaantes van verteller en schrijver, heb er me, met de assistentie van een detox-love thee met kurkuma, ananas en gember, bio, raw, vegan, heb me er bij neergelegd dat ik altijd buiten de tekst zal staan want ik bén de schrijver – ik, die graag bladzijde na bladzijde inniger in mijn verhaal en in mezelf zou willen duiken, aiaiaiaiai- ik schuif vertelinstantie, alwetende en zovele andere niet-wetende vormen van perspectief opzij – ik moet wel, de tijd dringt! – en ik vertel. Ik overtreed de regels. Tant pis. Ik schrijf!
Ik ben een paar tientallen jaren jonger. Pardon. ZIJ is een paar tientallen jaren jonger. Gaat het café binnen. Gelukkig, de rook van sigaretten en sigaren is dragelijk. De asbakken op de tafels zijn leeg. De eikenhouten lambrizering, de spiegel en de glazenkast achter , de sierlijk uitgesneden houten panelen van de toog, het zachte, wit marmeren blad er bovenop, de lederen banken, de deuren en ramen met gezandstraald glas, de muurschilderingen overal, het overvalt haar. Prachtige Neo Renaissance, zeggen de kenners. Het is niet aan haar besteed. Het is te. Te gemanieerd. Te bruin. Te warm. Te stil. Te weinig lucht. Dat vooral: te weinig lucht.
Maar hij heeft hier met haar afgesproken. Ze kijkt rond, knikt vriendelijk naar de kelner, ziet hem dan zitten, een beetje op afstand van de andere klanten. Ze glimlacht, stapt op hem af. Hij helpt haar uit haar mantel, geeft die door aan de kelner, bestelt dadelijk twee koffies, (koffie, ja toch?), schuift haar stoel bij, gaat zelf zitten aan de overkant van de tafel, recht tegenover haar. Hij steunt op de ellebogen, leunt een beetje voorover, tokkelt op de tafel met de vingers van zijn normale hand, bekijkt haar, ze spreken over koetjes en kalfjes, wachten tot de kelner de bestelling brengt. Dan zegt hij wat hij te zeggen heeft. En zelfs nu, na al die jaren, komt bij haar het beeld boven van hoe hij daar zit. Als een onderhandelaar. Doe je dit voor dat.
Het is pas nu, nu de beelden opnieuw verschijnen, dat ik er de woorden bij vind - en wat, wat met die woorden? Benoemen ze wat op wacht stond in mij, of wordt wat er verschijnt , in mij verwekt door woorden?
Hij: ‘Je weet toch waarom ik je gevraagd heb om je alleen te spreken?’
Zij: ‘ Nee. Geen flauw idee. Misschien wil je me wel uitnodigen om mee naar het theater te gaan. Of naar de film of zo. Misschien wil je me vragen of ik mijn nota’s met jou wil delen. Of om samen iets in te studeren. Je combineert rechten met politieke en sociale. Al dat noteren, corrigeren, overschrijven, met je arm… (haar adem stokt abrupt. sorry.sorry) Sorry. Sorry. Het is niet kies om daar over te beginnen…’
Hij: ‘ Het is niets, het is niets. Maar ja, het is toch wel iets in dat verband. Ik wilde je vragen… ‘ (hij valt stil).
Zij: ‘ Wàt is het, zeg het. Wie weet lukt het wel, kunnen we samen…’
Hij: ‘ Welja. Misschien kunnen we samen… Ik wilde… ik wilde… eigenlijk wilde ik je vragen, of jij met mij wil verkeren.’
Zij: (ze strekt haar rug, bekijkt hem, perplex) ‘Maar jong toch! Maar jong toch!’ (ze is van slag, ze zoekt een antwoord, ze wil hem niet kwetsen, hij, met die drie vingers aan zijn rechterarm, die rechtstreeks aan de elleboog zijn gegroeid, als blaadjes veldsla op een zandbedje, zonder onderarm, die op maat gesneden pakken draagt, die…)
Hij: ‘Die arm, dat is niet iets wat in mijn familie zit. Dat komt door een medicament dat mijn moeder heeft genomen toen ze pas in verwachting was . Softenon. Tegen zwangerschapsbraken. De dokter heeft haar die pillen voorgeschreven. Maar ik kan alles doen, weet je. Het is mijn linkerarm. Ik kan zelfs tennis spelen. Er zijn altijd wel ballenjongens in de buurt. En…’
Zij: ‘Maar daar gaat het toch niet om, joh. Je moet dat niet uitleggen. Dat maakt geen verschil. Ik ben’. (hij onderbreekt haar).
Hij: ‘Ik heb er met mijn ouders over gesproken. Je weet toch wie mijn vader is. (ze schudt haar hoofd: nee, dus). Mijn vader is éen van de hoofdaandeelhouders en lid van de Raad van Bestuur van de bank XXX. Hij zetelt in de senaat. Ze zegden dat ze helemaal achter mij stonden. Ik dacht, (haar hand ligt nu ook op de tafel. hij legt er zijn goede hand over. ze trekt die van haar niet terug, ze wil hem niet nog erger bruskeren). (ze is verbauwereerd, ze gelooft niet wat ze hoort, ze wil het niet geloven).
Hij: ‘ ‘Ik dacht, je bent een meisje. Een vrouw. Je bent naar de unief gekomen. Je wil toch zeker een goede partiij…Als je met mij gaat, ben je voor je hele leven verzekerd van..’.
Die keer is de eerste keer. Ze voelt het, het flakkert op als vuur waar de wind in valt, het overspoelt haar als een tsunami: de diepe verontwaardiging, de razernij, het gevoel dat ze tot in de toppen van haar tenen beledigd werd. Je bent een meisje, je gaat naar de unief. Dus. Je bent een meisje. Dus. Je bent een meisje. Dus. Aan de haak slaan. Zo rijk mogelijk. Status verzekerd. Ich liebe dich in Zeit und Ewigkeit. Haar hersenen, haar tong blokkeren, het is daarboven de absolute leegte. Maar haar lijf neemt het over. Ze staat recht, bekijkt die hufterige apekop zelfs niet meer, ze draait hem de rug toe en stapt weg, het neo-renaissancecafé door, voorbij de (nieuwsgierige? geamuseerde?) blikken van de stamgasten. Ze kookt.
Nu, een half leven later, leer ik werken met begrippen als ‘thema’, individualiteit’, ‘verbondenheid’, ‘premisse’; lees ik ‘Sprakeloos’. En ik ontdek,, waarom ik die keer, waarom ik volgende keren, zo op mijn hart ben getrapt. Respect, te veel. Alle mensen zijn gelijk, natuurlijk. Verbondenheid. Zelfrespect, te weinig. Confrontatie, gevreesd. Tegenspraak, te weinig. Sprakeloos.
Maar mijn wijze lijf beperkt de schade, neemt het over. Het geeft ze het nakijken. Genoeg!