S. deed open met een banjo rond zijn schouders. Hij was vergeten wanneer we precies hadden afgesproken. Terwijl ik mijn spullen op de bank legde, trok hij een vers overhemd aan. Ik haatte de trui met het opstiksel van een beertje op skilatten, die hij de laatste tijd te pas en te onpas droeg. Het gaf ten onrechte de indruk dat hij zich verwaarloosde.
‘En de lakens zijn ook gewassen.’ Hij zei het grijnslachend. Enkele weken terug had ik me beklaagd om de geur van ranzige boter waarin we hadden geslapen.
Ik volgde hem naar de keuken. Op het aanrecht lagen twee zalmfilets in hun plastic verpakking met biolabel.
‘Verdomme, toch geen vis zeker!’
Ik at de hele week al geen vlees. Dat kreeg je, met een vriendin in huis die vegetarisch was.
‘Rustig, Piet. De zalm is voor de meisjes. Wij eten worst.’
De meisjes?
‘Biologische worst natuurlijk, zeven euro ’t stuk, meneer.’
‘Komt er nog volk, dan?’
‘Wat had je gedacht? Dat ik hier de hele avond met jou alleen zou zitten?’
Ik lachte schaapachtig en voelde een bekend gevoel van onrust opsteken, een onrust die altijd gepaard ging met omstandigheden waar ik geen controle over had.
Toen de bel ging, was ik in de badkamer. Ik hoorde hem tegen iemand gniffelen en met onverholen pret in zijn stem riep hij dat ik mijn ogen moest dichtdoen. Els, schoot me door het hoofd.
‘Ik doe juist niets toe, lelijke stinker.’
Ik draaide de hoek om naar de keuken en kuste Els nonchalant op haar wang. Ze moest glimlachen. Hij vroeg hoe ik dat had geraden.
Els was een gemeenschappelijke vriendin uit het verleden. Na enkele ruzies was ze bij S. uit de gratie gevallen en sindsdien moeder geworden van een dochter. Intussen alweer gescheiden van de vader. Dat wist ik allemaal van horen zeggen. Een tijdje terug was S. haar toevallig tegengekomen en hadden ze de brokken gelijmd.
Ik ontkurkte voor mezelf een duvel en schonk haar een glas in van de wijn die ze had meegebracht. We namen de draad op waar we die twee jaar terug hadden laten vallen, toen ik haar voor het laatst had gezien. Drie West-Vlamingen samen. Dat schiep een band. Vroeger was dat al altijd zo geweest en nu voelde ik opnieuw iets van die saamhorigheid. S. dronk af en toe van mijn glas. Els lachte om mijn grapjes. Toen de bel ging, had ik het gevoel dat er iets verstoord werd.
‘And this is Daphne.’ Er lag iets triomfantelijks in zijn stem. ‘She works at the Greek ambassy.’
We schakelden over op het Engels en stelden ons aan elkaar voor. De keuken vulde zich met de vette walm van gebakken worst. Ik stelde Daphne de vraag die ik altijd stel als iemand het over zijn of haar job heeft. Of ze eens een gewone werkdag kon beschrijven. Maar dat kon ze niet. Ze ging gewoon iedere morgen naar de ambassade, kreeg dan pas te horen waarover ze moest onderhandelen en deed dat. Zo simpel was het. De inhoud deed er weinig toe. Het ging om de kunst van het overtuigen.
‘So, you’re like a kind of medium,’ zei ik, terwijl we naar de woonkamer liepen.
‘Very good,’ lachte ze.
Het gesprek aan tafel kwam al snel op het dilemma waar Daphne mee worstelde. Ze was vijfendertig, wilde al van kleinsaf drie kinderen, maar had geen man. Een probleem dus, maar daarom nog geen dilemma. Dat kwam er pas toen ze enkele maanden terug een Zweedse straaljagerpiloot leerde kennen. Drieënvijftig, getrouwd, kinderen, maar bereid Daphne overal te volgen en haar de gewenste kinderen te schenken. Een follower. Het was niet de man van haar leven, maar wel de laatste kans om een gezin te stichten. Ze vroeg onze raad. Volgens Els moest ze niet te lang twijfelen. Zo’n kans kreeg je niet elke dag. S. en ik waren terughoudender en vroegen ons luidop af of ze die man niet louter voor eigen doeleinden gebruikte. De verkeerde vraag, blijkbaar. Daphne en Els schudden het hoofd en keken elkaar aan. Ze waren bondgenoten geworden.
De tafel werd ingedeeld in een mannenkamp en een vrouwenkamp. Vanuit die posities werd elke mening nu vluchtig bekeken, omgedraaid, nog eens bekeken, en – naar gelang het een man of een vrouw was die de mening had uitgesproken – goedgekeurd of verworpen. Het ging al lang niet meer om Daphnes persoonlijke dilemma, maar om iets groters, iets allesomvattends, maar ook iets dat erg vaag bleef. Zo kwamen we nergens. Ik stond op en ging op het terras een sigaret roken.
De koude deed sneeuw vermoeden. Na een tijdje kwam Els bij me staan. We vroegen ons af waarom we elkaar al die tijd niet hadden gezien. Het had te maken met de wederkerigheid die in een relatie onder vrienden wordt verondersteld. Als de interesse eenrichtingsverkeer wordt, heft de relatie zichzelf op. Ik wist dat S. haar dat verweet. Schoorvoetend ga ze haar fout toe.
Het eerste wat ik zag toen we terug naar binnen liepen, was Daphne die om S. zijn hals hing. Hij wrikte zich los en wenkte me naar de keuken. Daphne was stomdronken. Bedroefd door het gesprek aan tafel, had ze hem om alcohol gevraagd en hij had naar de eerste fles gegrepen die binnen handbereik stond. Porto. Toen we weer gingen zitten, zag ik dat de fles halfleeg was.
S. en Els begonnen een discussie over het pakje tabak waar zij ongevraagd een sigaret van had gerold toen ik buiten stond. Ik probeerde het gesprek te volgen, maar werd afgeleid door Daphnes hand die over mijn bil naar boven kroop. Als een lappenpop viel ze me om de hals en murmelde iets wat ik niet verstond. Misschien was het Grieks voor: “Jij bent de knapste jongen die ik in jaren heb gezien.” Je wist het niet.
Ik ging in de keuken een verse duvel openmaken. Alsof ze dat als een teken beschouwde, strompelde Daphne me achterna. Ze fluisterde opnieuw iets in mijn oor. Het was ongetwijfeld lief bedoeld. Ik maakte een gebaar naar de woonkamer, van waaruit nu een luid geroep weerklonk. Daar was ik nodig, zo te horen. Daphne liep als een kuiken achter me aan.
S. en Els zaten tegenover elkaar, de vinger woedend naar elkaar uitgestoken. Oude wonden waren opengereten en hij ventileerde alles wat op zijn maag lag, ooit op zijn maag had gelegen en in de toekomst nog op zijn maag zou kunnen liggen. Daphne, merkte ik vanuit een ooghoek, was intussen verdwenen.
‘Je zult in eenzaamheid sterven, Els.’ Hij zei het gelaten, alsof het iets suggereerde dat wel triest was, maar waaraan niet te ontkomen viel.
‘Als je dat nu al niet bent.’
Daarop stond ze huilend recht, gaf hem in het voorbijlopen een slag in zijn gezicht en liep de slaapkamer in. Toen weerklonk het geluid van een stomp voorwerp, dat in de badkamer op de grond viel.
Daphne wees met een verontschuldigende blik naar de wastafel in email die op de grond lag, alsof ze iets wou duidelijk maken dat we anders niet hadden opgemerkt. Ze moest zijn gestruikeld en had zich in haar val aan de wastafel proberen recht te houden. Het water spoot uit de gebarsten leidingen.
‘Daphne toch, what have you done.’ Ik voelde een lachkramp opsteken.
S. reageerde gevatter en liep de gang op naar de kast met waterkranen. Terwijl we de kraan zochten die correspondeerde met het geklater achter ons, begon ik te hikken. ‘Daphne, Daphne, what have you done!’ Ik gierde het uit.
Uiteindelijk slaagden we erin de juiste kraan te vinden. In de badkamer hevelde ik met een dweil het water op de vloer over naar het bad. S. hurkte naast me neer. Ik legde een hand op zijn schouder en kreeg van de weeromstuit opnieuw de slappe lach. Toen alles min of meer droog was, legden we de wastafel zo goed als het ging opnieuw op zijn sokkel.
Daphne was op de sofa neergeploft en praatte met de straaljagerpiloot via haar i-phone. Els streelde haar over het hoofd. De orde van het tafelgesprek leek hersteld. De mannen gingen tegenover elkaar aan tafel zitten. Door de hoge ramen zag ik hoe het zachtjes was beginnen sneeuwen. Het was al na middernacht.
Nadat Daphne opnieuw in de badkamer was verdwenen, weerklonk ditmaal het geroep van Els die haar was gevolgd. We stonden geschrokken recht. Daphne had de wasbak gebruikt om over te geven, niet wetende dat die nu niet meer op de afvoer was aangesloten. Het gevolg was een sluier van kots, die tussen wasbak en sokkel op de tegelvloer drupte.
Terwijl Els zich opnieuw om Daphne bekommerde, begon S. de boel schoon te maken. Ik vluchtte het terras op. De afgestorven bloemen op zijn balkon waren met een laagje ijs bedekt. Door de verlichte ramen keek ik naar het tafereel van hem in de badkamer en de twee vrouwen op de sofa. Ik had met mijn vriend te doen. Daphne werd ten slotte een taxi ingeduwd. S. legde een blauwe vuilniszak op haar schoot.
Ik rookte met Els een laatste sigaret voor de deur. De rook die ik inhaleerde, deed me een moment duizelen. Ik klonk mijn blik vast aan het gietijzeren balkon van het gebouw aan de overkant. De duizeling stopte. Ik rilde in de nachtelijke koude. Els vroeg of ik zin had nog ergens iets te gaan drinken. Ik zei dat ik liever wilde gaan slapen. Na haar goedenacht te hebben gekust, keek ik haar na toen ze de verlaten straat uitwandelde.
In bed draaide S. zich om.
‘Al bij al een legendarische avond.’
Hij zuchtte en ik knikte in het donker. Daarna viel ik als een blok in slaap.