haar noch pluim

15 jul 2020 · 32 keer gelezen · 1 keer geliket

Beste, 

ik heb dat altijd vreemd gevonden, beste. Het zal wel zo zijn dat wij brieven schrijven in de hoop de beste versie van de ontvanger te bereiken, dat wij begrijpen dat er een kans bestaat dat onze woorden verkeerd begrepen worden, dat, in kort, wij, brievenschrijver en brievenlezer, niet de beste versie van onszelf zijn.

   Dat is ook in mijn geval zo, de versie van mezelf die dit schrijven tot u richt is niet de beste versie van mezelf, en dan kan je, met een licht schouderophalen, zeggen: wie is ooit de beste versie van zichzelf. Sommigen zullen  ongetwijfeld willen opmerken dat de beste versie van onszelf opstaat in de moeilijkste van omstandigheden, dat we daarin die versie van onszelf leren kennen. Dat zou zomaar eens goed mogelijk kunnen zijn, en toch blijf ik het vreemd vinden. 

   Met alle respect. 

   U bent dood, zoals mijn vader dat is. 

De beste versie van mijn vader duikt overal op. In de gedachten van de buurtbewoners duikt hij op als de man die op zijn bankje voor zijn huis zit aan het einde van een lange dag klussen. Er is geen huis in de wijde omtrek waar hij niet eens het gras afreed, of de haag snoeide, of een elektriciteitspanne verhielp, of een muurtje metselde, klinkers legde, als hij kon helpen, zeggen de mensen, was hij gelukkig. Mijn vader was niet gelukkig, gelukkig was één van die woorden die volgens hem aan een andere wereld toebehoorden, niet deze in elk geval.

   In de gedachten van zijn vrouw duikt hij op als de man die al die jaren aan haar zij staat, de man die ervoor zorgt dat ze zich geen zorgen moet maken, over weinig tot niets, al doet ze dat wel. Er is geen rekening die hij niet voor zijn rekening neemt, geen probleem dat hij niet oplossen kan, geen kracht die hem ontbreekt om eender wat te doorstaan, hij is een rots, een toeverlaat. Mijn vader was geen rots, geen toeverlaat, dat zijn concepten die hij opgedrongen kreeg door een gebrek aan keuzes, keuzes die volgens hem ook aan een andere wereld toebehoorden, wederom niet deze, in elk geval niet deze.

   Over mijn broer zwijg ik. Mijn broer zwijgt over alles. Hij lijkt op zijn vader, meer dan hij ooit zal toegeven. Confrontatie, ziet u, mijn vader kon geen confrontatie aangaan, dat zou betekenen dat hij moest toegeven dat er maar één wereld is. Deze. Dus, als mijn broer, zweeg hij, zelfs wanneer hij schreeuwde en met dingen smeet, eigenlijk was het niets dan verzwijgen. Omdat iemand hem ooit had verteld dat hij het allemaal maar moest verdragen, dragen, de hele wereld, de hele wereld waartoe hij behoorde. Het was die wereld die op hem woog, die hem zei: er is een andere wereld, maar die is niet voor jou.

   Ik weet niet goed waarom ik me tegen die beste versies van mijn vader afzet. Het is een troost, dat merk ik wel, voor mijn broer, mijn moeder, de mensen in de buurt, hij kon echt alles, zeggen ze. En hij was de slechtste nog niet, zeg ik. Dat is vreemd, dat merk ik aan hun reacties, hun blikken laten me weten dat ik beter meedoe, dat ik beter meebouw aan de beste versie van mijn vader, maar, en dat is de conclusie waar ik misschien niet mee kan leven, dat zou betekenen dat de beste versie van mijn vader de dode versie van mijn vader is. Dood kunnen wij toch niet de beste versie van onszelf zijn? 

   Ik heb het gevoel dat ik de slechtste versie van mezelf tegenkom. Telkens ik zijn daden minimaliseer, zijn woorden tegenspreek, zijn goedheid in twijfel trek, telkens ik  hem mens wil laten zijn, krijg ik te horen dat ik me van taak vergis. Ja maar, je vader kon als geen ander werken, ja maar, je vader kon als geen ander. Alsof ik hem veroordeel tot maar een mens, tot maar iemand als iedereen anders. Alsof daar geen lofzang van te maken valt. Alsof hij uniek móét zijn, waarom eigenlijk?

   Is het vreemd dat ik een beroep wil doen, niet op zijn beste versie, maar op zijn slechtste versie? Op uw slechtste versie? 

   Denkt u dat ik alleen maar mijn slechtste versie een beter gevoel wil bezorgen door uw slechtste versie aan te schrijven? 

   Wil ik mezelf troosten wanneer ik het maar moeilijk meer aankan te luisteren naar al die beste versies, van mijn vader, van u, van de mensen, of wil ik alleen maar horen dat ik ook, ook ik ben maar een mens? Kan iemand dat bevestigen? En waarom heb ik dat gevoel zo vaak, de laatste tijd? Heeft dat iets te maken met de god die de hele maatschappij wanhopig probeert in leven te roepen?

   En dan, moet u weten, word ik kwaad op mezelf. Dan hoor ik mezelf jammeren en klagen en de zielenpoot uithangen. En in de confrontatie met mezelf bouw ik muren om me heen, met een venster erin, en gordijnen ervoor, en die dichtgetrokken, sluit ik me op en af van de wereld, en schrijf een brief naar een dode die ik van haar noch pluim ken, een dode wiens werk ik amper ken, een dode waarvan ik geen idee heb of ik op hem lijk, anders dan dat hij een mens was, zoals ik een mens ben, en waarom denk ik dat een dode eerder dan een levende me dat bevestigen kan?

   Waarom niet deze brief gericht aan die andere dode, die man die mijn vader was, die ik van zodra ik de kans maar kreeg pa noemde, pa die me doet denken zoals hij dat deed, alleen maar zoals hij dat deed, alleen, ik sta er alleen voor. En er zijn twee werelden, één voor mij en één niet voor mij. 

   En dan word ik kwader, want het is me wel duidelijk dat ik maar één leven heb, en dat het niemand anders wat uitmaakt of ik de wereld in twee splijt. Ze lijken er allemaal mee te kunnen leven, dat die split bestaat, dat die oefening moet gemaakt, absurd als het is strekken we onze benen uit, onze tenen krampachtig aan de randen van een ravijn, ons lijf erboven bengelend, en daaronder een vaag vuur waarvan geen warmte opstijgt, alleen maar rook. Een dichte mist die de wereld voor ons verbergt. We nemen niet eens deel aan die ene wereld. Dat lijkt alleen maar zo. 

   Ik lijk op je, pa. Maar ik wil je vragen, ga eens na, als wij zijn als iedereen, hoeveel mensen, denk je, zijn er, hoeveel mensen die denken als wij, in totaal verschillende kamers, bij totaal verschillende vensters, dat ze er alleen voorstaan? Dat er een wereld is, daar, ergens, niet om hen bekommerd, hoeveel, pa, denk je, dat er zijn die de confrontatie aangaan?

   Misschien deed u dat ook wel. Misschien niet. Misschien hangt dat af van de versie die ik zal aantreffen in uw antwoordbrief. Ik koester de stille hoop dat uw aanhef als volgt leest:

‘Slechtste,

al weet ik dat dat vreemd klinkt, maar ik vrees dat ik u bij leven tref.'

En ja zal ik dan denken, en voelen zal ik het ook. 

 

 

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

15 jul 2020 · 32 keer gelezen · 1 keer geliket