‘Wat denk je?’, vroeg Jane aan de apothekersassistent.
Hij had de klant bediend en was bij haar aan de keukentafel komen zitten. Hij at van zijn bord opgewarmde havermout. Het was ochtend.
‘Ik kan Boris toch niet met een ooglapje laten rondlopen van zodra Yelena dat oog van hem heeft verwijderd? Hij heeft niets van een piraat. ‘Pirates of the Caribbean’ gaat het zeker niet worden.’
‘Je hebt tegenwoordig heel mooie oogprotheses.’, zei hij.
‘Oh ja? Vertel.’
‘Iemand van de klanten heeft een oogprothese die meerolt met het andere oog.’
‘Wauw, dat zoiets kan. Daar wil ik meer over weten.’
‘Ze bevestigen de oogspieren op een of andere manier aan de prothese.’
‘En kunnen ze zover gaan dat je dan kunt zien?’, vroeg ze enthousiast.
‘Nu ga je toch wel wat ver, denk ik.’, antwoordde hij.
‘Waar is Bernard, trouwens?’, vroeg ze.
‘Die is hiernaast zijn koffietje gaan drinken en zijn babbeltje aan het doen.’
‘En nu mag jij de boel alleen runnen? Ik stap maar eens op. Dat wordt dadelijk vast druk. Tot volgende week?’
‘Nee, dan ben ik er niet. We rijden naar zee. Dat is alweer lang geleden.’, zei hij.
Ze liepen allebei naar voor in de apotheek. De deurbel had twee keer gerinkeld. Twee nieuwe klanten stonden al klaar om te worden bediend. Ze nam vlug afscheid.
‘Tot de volgende keer en veel plezier aan zee. Doe Bernard nog de groetjes van me.’
‘Zal ik doen.’
- - -
Jane’s focus was haarscherp. In het stadsdeel waar ze zich ondertussen bevond wilde ze een mogelijke parkeerplaats niet missen. Het oude Brusselse stadscentrum herbergt lege plaatsen voor huizen die de spot drijven met menig chauffeur op zoek naar een autostaanplaats. Een inrit of een voordeur, het is een flinterdunne grens en een ongeoefend oog ziet nauwelijks het onderscheid. De inritten zijn soms zo krap dat je je afvraagt welk voertuig er nog langskan. Dubbele houten poorten die soms een voordeur zijn, dan weer een autoinrit of gewoon ook beide. Om gek van te worden.
Parkeren voor een inrit is natuurlijk dé reden om je wagen getakeld te zien. Ooit had Jane voor een hekwerk gestaan. Door de spijlen heen was er de uitkijk op een prachtige binnentuin. Met veel zorg aangelegd. Het was mei en dat maakt van zelfs de kleinste tuin een paradijs. Een oude rozelaar aan het begin van de binnenkoer stond overvloedig te bloeien. De rozen reikten met hun parfum tot aan het hekwerk en bedwelmden nieuwsgierige passanten die het hoofd door de spijlen probeerden te krijgen om nog meer van dat moois te kunnen opvangen. De zon kon het kleine stukje stadsgroen nog net zo belichten dat het een plaatje leek uit een reisgids. Het had haar zo afgeleid, dat ze geen oog meer had voor de informatie die de eigenaar op het hekwerk had opgehangen. Toen ze terugkwam dacht ze dat haar wagen op klaarlichte dag was gestolen. Niet dus. Hij was getakeld. ‘Stationnement interdit’, las ze nu. Op een terrein buiten de stad kon ze hem gaan ophalen. Eerst de rekening betalen. Die was niet mals. Takelkosten en stalling: honderdvijftig euro. De onoplettendheid had een gat geslagen in het huishoudbudget. Zoiets wilde ze niet nog eens meemaken.
‘Mijn hemel wat is dit straatje smal.’, dacht ze. ‘Geparkeerde auto’s links en rechts. Halleluja, als ik hier een parkeerplaats vind. Ik zal tot het uiterste mogen gaan om mijn bolide ingedraaid te krijgen.’
‘Hoe ver ben ik hier in vogelvlucht van de Grote Markt? Honderd meter? En toch geen toerist te bekennen. Wat een heerlijk rustige straat. Geen verkeer, geen pottenkijkers. Dat helpt mocht ik hier een parkeerplaats vinden.
Zie ik dat nu goed? Een lege plaats voor die enorme glaspartij van dat oude herenhuis? Het ziet eruit als een winkel. Hopelijk verwachten ze geen levering en hebben ze de plek voor een vrachtwagen geblokkeerd.’
De goden waren haar gunstig gestemd. Zelfs Hades, de God van de onderwereld, die vlug van zich zou laten horen.
‘Yes’, riep ze enthousiast terwijl ze haar tong oeverloos de es liet slissen tot haar stembanden het geleidelijk aan begaven en ze in een kleine ademnood dreigde te geraken. Heerlijk lang bleef ze genieten van het stukje parkeergeluk dat ze daar had gevonden. Ze stond op nauwelijks vierhonderd meter van de Bozar.
Net op het ogenblik van haar ontdekking reed een auto het smalle straatje in. In haar achteruitkijkspiegel zag ze hem veel te vlug naderen. En alsof dat nog niet genoeg was ontving ze een inkomend telefoongesprek. Ze was erop gebrand om te kijken wie het was. Twee weken geleden had ze op drie interessante vacatures gereageerd en ze verwachtte minstens één uitnodiging voor een gesprek. De wagen achter haar stond binnen de kortste keren op een enerverende afstand. Ze was nog niet eens begonnen met een parkeermanoeuvre. Gelukkig had ze net op tijd haar richtingaanwijzer opgezet. De hitsige chauffeur wist dus dat hij ieder ogenblik een achteruitrijdende auto mocht verwachten. Of ook niet?
‘Kerel, hou toch op. Man. Ben jij er weer zo eentje die denkt dat ie iemand kan wegjagen door geen ruimte te geven? Hup met die klotenwagen van je. Maak maar dat je minstens drie meter van me verwijderd blijft als je dat mooie chroom van je ook zo wilt houden.’
Ze had schoon genoeg van het soort types dat met een dure wagen anderen zat op te jagen.
‘Eikel, dacht je nu echt mij hier te kunnen wegjagen? Je ziet toch dat je die Porsche Cayenne van je hier niet kunt parkeren. Kerel, leer je auto kennen. Jouw wagen is veel groter dan mijne. Veel te groot voor deze plek. Vergeet het dus maar. En als ik die van mij er niet onmiddellijk kan indraaien, neem dan alvast je lintmeter en begin je wagen op te meten. Ik neem mijn tijd. Neem jij maar de tijd om je wagen én de parkeerplaats op te meten. Het zal je leren.’
De beltoon van haar gsm was ondertussen blijven rinkelen. Er was duidelijk iemand die haar graag wilde bereiken. Met een volumeknop op maximum was het aanhoudend gerinkel al even enerverend als de chauffeur achter haar. Terwijl ze de wagen in achteruit zette keek ze hoeveel ruimte ze rechtsvoor nog had opdat ze de geparkeerde wagens niet zou raken. Haar blik kruiste daarbij de console waarop de trillende gsm neurotisch om aandacht lag te vragen. In een oogopslag keek ze op het scherm.
‘Verrek,’, zei ze. ‘Hades.’