Attendant Moon

Gebruikersnaam Attendant Moon

Teksten

Nu even niet

Jane stond met haar zwarte bolide aan de kant van een vijfdubbele kasseienweg. ‘Oh, heerlijk, pal tegenover de congreszaal waar ik straks moet zijn. Geen anderhalve kilometer die ik eerst nog moet stappen. Mijn hakken zijn echt niet geschikt voor zo’n traject. ’k Ben veel te moe ook, vanochtend Gent, nu Brussel, straks Leuven.’   ‘Dit moet volgens mij de breedste en langste kinderkoppenweg van België zijn.’, dacht ze. Ze had haar eigen land nooit minutieus onder de loep genomen, maar deze laan moest enig zijn in haar bestaan. Kasseien op een kilometer van de Brusselse markt in een ei zo na industriële omgeving? Onder de voeten van de duizenden toeristen op de Grote Markt behoorden het graniet - hoogstwaarschijnlijk ook nog eens van Belgische afkomst en niet van Chinese - toe aan een stuk geschiedenis waarvoor ze naar België waren gekomen. Hier - waar Jane geparkeerd stond - leken ze zo onwezenlijk, zo helemaal niet op hun plaats. Aan beide zijden platanen van minstens zestig jaar oud - niet overal - hier en daar zo eentje. De extreme leeftijdsverschillen van bomen deed vermoeden dat er doorheen de jaren het een ander was gesneuveld en men nieuw plantgoed had laten aanrukken om het rustgevend karakter van een uniforme bomenrij toch zeker niet te verstoren. Dat men daarin niet was geslaagd kon je enkel zien als je geparkeerd stond onder een van deze majestueuze bomen en de tijd nam om ernaar te kijken en dan uitkeek naar de volgende in rij, om daar vast te stellen, dat er een miezerig boompje stond. Ook nog groot als je ‘m niet naast dit exemplaar had zien staan, maar zo’n ongelofelijk ziekelijke dwerg op dit ogenblik.   Het merendeel van de mensen was blij dat ze hier een gratis parkeerplaats had gevonden en maakte zich onderweg naar hun afspraak. Bomen waren enkel belangrijk geweest in de zomer, als de binnenkant van hun auto in een mum van tijd tot Sahara-temperaturen kon oplopen. Nu regende het. Ze baalde ervan, terwijl ze uitgerekend gisteren nog voor de zoveelste maal iemand had moeten laten weten, dat het veel te droog was voor de tijd van het jaar. Dit voorspelde niets goeds.   Afgelopen zomer was het zo uitzonderlijk droog geweest, dat er menige boom en ander plantgoed het leven had bij moeten laten. Het was haar buurvrouw opgevallen dat Jane in haar tuin nauwelijks schade had gehad. Toch stond de tuin schaamteloos volgepropt met planten, veel bomen ook. Volgens sommigen was het een bos. ’Hilarisch, willen die mensen zich nu eens gewoon bemoeien met hun eigen tuin? En bos? Weten die eigenlijk nog wel wat een bos is? Die moeten dringend eens naar een bos gaan of op het internet de wettelijke definitie ervan opdissen. Ze zullen moeten toegeven dat het dát zeker niet is.’   ‘Je tuin staat er zo gezapig bij.’, had de buurvrouw haar vorige zomer gezegd. ‘Heb je echt geen schade gehad?’ De lieve versie van Hyancint Bouquet leek bijzonder verrast, maar ook weer blij want vanuit haar living had ze een prachtig uitzicht op een tuin die leek toe te behoren aan haar eigen huis. Dat had ze menig maal aan Jane verteld en als ze dan eens in de living van haar buurvrouw vertoefde, moest Jane ook wel toegeven dat haar buurvrouw gelijk had. ’Ja, het is een plaatje. Nog niet af, maar toch wel aardig op weg het resultaat te worden dat ik beoog.’   Het was beginnen regenen, straks zou het laat worden want het event zou tot tien uur duren. Ze had geen jas bij en de blouse die ze droeg had een discreet open rug en op de koop toe was het hier een allesbehalve veilige buurt. Een ingeslagen raampje bij terugkomst zou menig auto-eigenaar de eerstvolgende jaren doen beslissen om voor een ondergronds betalend alternatief te gaan. En die bolide van haar, die ademde gewoon om ingeslagen te worden. Veel te luxueus om er niet iets bruikbaars in te vinden. De bomenrijen aan weerskanten van de laan hadden enkel het monotone uitzicht op het ogenblik dat je hier hard over de kasseien reed. Dat er hier loeihard werd gereden, had ze al veelvuldig mogen ervaren. Het was de laatste twee jaar voor allerlei activiteiten zo’n beetje haar tweede thuis geworden. Nu om vijf uur in de namiddag ging ze hier zelfs slapen. Even daarvoor had ze verderop op een tarmac weg gestaan. Ook daar werd er stevig gereden en flitsten de auto’s aan haar geparkeerde auto voorbij. ’Zo kan ik onmogelijk slapen.’, dacht ze, ‘Zelfs als mijn rugleuning het uiterste puntje heeft bereikt lig ik nog niet plat genoeg om met mijn hoofd rustig te liggen.’ Er werd hier rakelings langs de geparkeerde auto’s gereden en ze had het gevoel dat er hier ieder ogenblik eentje op haar zou inrijden. Mocht men een aanrijding met een voorligger willen vermijden, dan was de open ruimte achter haar wagen immers een uitgelezen plek om als uitvalsbasis te worden gebruikt. Een smak tegen haar wagen was dan wel onoverkomelijk geweest.   Een vijftigtal meter voor haar zag ze een verkeerslicht. Iedere drie minuten was er dus dat risico dat ze al liggend richting het dashbord zou worden gekatapulteerd. Geen idee welk letsel ze daaraan zou overhouden. Onhoudbaar die onrustige gedachte en dus reed ze naar deze koninklijke paradeachtige brede laan, veel te lawaaierig om te kunnen slapen, maar de wilde cowboys M/V reden hier wel op aanzienlijke afstand van de rustende vloot.  

Attendant Moon
0 0

De rode sofa

‘Dag Boris’, zei Jane. ‘Ik moet je wat vertellen.’ Jane was naar zijn studio gegaan niet ver van de faculteit Letteren waar hij les gaf. Ze was nog even door het stadspark gewandeld en had daar van de frisse ochtendzon genoten. Het ging die dag weer broeierig heet worden. Het weerbericht sprak inmiddels de vijfde dag op rij over temperaturen van boven de vijfendertig graden. Deze maandagochtend op de eerste dag van juli was het heerlijk stil in het stadspark, te fris voor koppeltjes die van elkaar wilden genieten, te vroeg voor de oudjes die verderop in het rusthuis werden verzorgd, te rustgevend voor de studenten die hun laatste examen hadden afgelegd. Het waren nu de echte sukkelaars die hier rondhingen.   De afgelopen dagen had Leuven een massa jongeren ontvangen en doorgesluisd naar de festivalweide van Werchter. Die was vertrappeld door het jonge geweld, dat al springend, zingend en drinkend de zomer was ingeduikeld. Voor Jane kon het niet rustig genoeg zijn. Ze had een knoop doorgehakt en na maandenlange gesprekken en overleg vond ze dat Boris moest worden geïnformeerd.   Bij de hoofdingang van het park zag Jane in de verte al het torentje van de universiteitsbibliotheek. ‘Daar ongeveer moet hij wonen.’, dacht ze. Ze stapte door de enorme metalen toegangspoort van het stadspark alsof ze een nieuw universum betrad en bleef daarna stilstaan met het smeedijzer in haar kielzog. Haar vertrouwde groene oase liet ze achter zich. Nu pas voelde ze de kilte van het eeuwenoude hekwerk dat zich door de lucht heen in haar rug duwde. Onwrikbaar was het kolossale stuk stadsgeschiedenis. Zonder een greintje mededogen. Een klein roestig spijltje had haar op zijn minst een schouderklopje kunnen geven? ‘Komaan Jane, je kunt het. Zeg hem waar het op staat.’, had het rosse stukje metaal haar kunnen sommeren.  Maar niets van dat. Zelfs geen blaadje van de lindeboom dat door de zomerdroogte langs haar was komen neerdwarrelen had gezegd ‘Je hoeft het hem niet eens zo stellig te zeggen als het hekwerk zou doen. Je kunt het ook al dwarrelend. Kijk, een beetje zoals ik.’   Ze stond er alleen voor. Een paar stappen verderop begon het Hooverplein. Sinds kort lag het er met een vernieuwde look een beetje onwennig bij. Het moest zich voortaan tevreden stellen met minder bomen en in haar eigen zoektocht naar een nieuw evenwicht dacht ze haar opengetrokken ruimte als kwaliteit naar voren te moeten schuiven. Maar zo voelde het niet voor Jane. Het plein was al even hardvochtig. Met haar leegte als nieuw talent vond de stenen massa van zichzelf dat ze heel wat te bieden had en dat ze van onschatbare waarde was voor eenieder die haar betrad of zelfs maar aanschouwde. ‘Het is te nemen of te laten, Jane. Ofwel vind je hier wat of ook niet. Aan jou de keuze.’   Jane’s blik gleed af naar links waar ze de vertrouwde charme van de Tiensestraat zag. De rode bakstenen gebouwen typisch aan deze stad hadden haar ooit verwelkomd en nu moest ze zich voorbereiden op een afscheid. De melancholie stapelde zich op in haar keel. ‘Ooit zal ook deze straat worden heraangelegd. Niets is blijvend. Zelfs niet de imposante gebouwen van een eeuwenoude universiteitsstad als deze.’ Haar hele wezen leek zich te willen afglijden in een thema dat nu niet terzake deed, maar dat een stukje van haar hart verwarmde. Ze was zeker niet naar de stad gekomen om zich te verdiepen in haar structuren, haar dynamiek, haar toekomst, want die andere onzekerheid was op dit ogenblik te dwingend. Het ging nu niet om een stadshart, maar een levend mensenhart, dat zich ergens achter de enorme hoeveelheid boeken van de universiteitsbibliotheek bevond. ‘Zou hij zijn eigen boeken al hebben ingepakt?’, vroeg ze zich af. ‘Vast wel, waarschijnlijk heel zorgzaam ook.’   Ze slikte het onbehaaglijke gevoel weg en keek nu opnieuw recht vooruit de leegte in.   ‘Laat ik het erop wagen.’, dacht ze. ‘Ik zie wel wat het geeft. Ik loop over het plein en stop even bij de nieuw aangelegde fontein. Misschien dat ik daar even kan genieten van de blauwe steen en de speelsheid van het water. Wie weet, geeft me dat wat energie? 

Attendant Moon
0 1

Hades aan de lijn.

‘Wat denk je?’, vroeg Jane aan de apothekersassistent. Hij had de klant bediend en was bij haar aan de keukentafel komen zitten. Hij at van zijn bord opgewarmde havermout. Het was ochtend. ‘Ik kan Boris toch niet met een ooglapje laten rondlopen van zodra Yelena dat oog van hem heeft verwijderd? Hij heeft niets van een piraat. ‘Pirates of the Caribbean’ gaat het zeker niet worden.’ ‘Je hebt tegenwoordig heel mooie oogprotheses.’, zei hij. ‘Oh ja? Vertel.’ ‘Iemand van de klanten heeft een oogprothese die meerolt met het andere oog.’ ‘Wauw, dat zoiets kan. Daar wil ik meer over weten.’ ‘Ze bevestigen de oogspieren op een of andere manier aan de prothese.’ ‘En kunnen ze zover gaan dat je dan kunt zien?’, vroeg ze enthousiast. ‘Nu ga je toch wel wat ver, denk ik.’, antwoordde hij. ‘Waar is Bernard, trouwens?’, vroeg ze. ‘Die is hiernaast zijn koffietje gaan drinken en zijn babbeltje aan het doen.’ ‘En nu mag jij de boel alleen runnen? Ik stap maar eens op. Dat wordt dadelijk vast druk. Tot volgende week?’ ‘Nee, dan ben ik er niet. We rijden naar zee. Dat is alweer lang geleden.’, zei hij. Ze liepen allebei naar voor in de apotheek. De deurbel had twee keer gerinkeld. Twee nieuwe klanten stonden al klaar om te worden bediend. Ze nam vlug afscheid. ‘Tot de volgende keer en veel plezier aan zee. Doe Bernard nog de groetjes van me.’ ‘Zal ik doen.’    - - - Jane’s focus was haarscherp. In het stadsdeel waar ze zich ondertussen bevond wilde ze een mogelijke parkeerplaats niet missen. Het oude Brusselse stadscentrum herbergt lege plaatsen voor huizen die de spot drijven met menig chauffeur op zoek naar een autostaanplaats. Een inrit of een voordeur, het is een flinterdunne grens en een ongeoefend oog ziet nauwelijks het onderscheid. De inritten zijn soms zo krap dat je je afvraagt welk voertuig er nog langskan. Dubbele houten poorten die soms een voordeur zijn, dan weer een autoinrit of gewoon ook beide. Om gek van te worden.    Parkeren voor een inrit is natuurlijk dé reden om je wagen getakeld te zien. Ooit had Jane voor een hekwerk gestaan. Door de spijlen heen was er de uitkijk op een prachtige binnentuin. Met veel zorg aangelegd. Het was mei en dat maakt van zelfs de kleinste tuin een paradijs. Een oude rozelaar aan het begin van de binnenkoer stond overvloedig te bloeien. De rozen reikten met hun parfum tot aan het hekwerk en bedwelmden nieuwsgierige passanten die het hoofd door de spijlen probeerden te krijgen om nog meer van dat moois te kunnen opvangen. De zon kon het kleine stukje stadsgroen nog net zo belichten dat het een plaatje leek uit een reisgids. Het had haar zo afgeleid, dat ze geen oog meer had voor de informatie die de eigenaar op het hekwerk had opgehangen. Toen ze terugkwam dacht ze dat haar wagen op klaarlichte dag was gestolen. Niet dus. Hij was getakeld. ‘Stationnement interdit’, las ze nu. Op een terrein buiten de stad kon ze hem gaan ophalen. Eerst de rekening betalen. Die was niet mals. Takelkosten en stalling: honderdvijftig euro. De onoplettendheid had een gat geslagen in het huishoudbudget. Zoiets wilde ze niet nog eens meemaken.   ‘Mijn hemel wat is dit straatje smal.’, dacht ze. ‘Geparkeerde auto’s links en rechts. Halleluja, als ik hier een parkeerplaats vind. Ik zal tot het uiterste mogen gaan om mijn bolide ingedraaid te krijgen.’ ‘Hoe ver ben ik hier in vogelvlucht van de Grote Markt? Honderd meter? En toch geen toerist te bekennen. Wat een heerlijk rustige straat. Geen verkeer, geen pottenkijkers. Dat helpt mocht ik hier een parkeerplaats vinden. Zie ik dat nu goed? Een lege plaats voor die enorme glaspartij van dat oude herenhuis? Het ziet eruit als een winkel. Hopelijk verwachten ze geen levering en hebben ze de plek voor een vrachtwagen geblokkeerd.’ De goden waren haar gunstig gestemd. Zelfs Hades, de God van de onderwereld, die vlug van zich zou laten horen.   ‘Yes’, riep ze enthousiast terwijl ze haar tong oeverloos de es liet slissen tot haar stembanden het geleidelijk aan begaven en ze in een kleine ademnood dreigde te geraken. Heerlijk lang bleef ze genieten van het stukje parkeergeluk dat ze daar had gevonden. Ze stond op nauwelijks vierhonderd meter van de Bozar.   Net op het ogenblik van haar ontdekking reed een auto het smalle straatje in. In haar achteruitkijkspiegel zag ze hem veel te vlug naderen. En alsof dat nog niet genoeg was ontving ze een inkomend telefoongesprek. Ze was erop gebrand om te kijken wie het was. Twee weken geleden had ze op drie interessante vacatures gereageerd en ze verwachtte minstens één uitnodiging voor een gesprek. De wagen achter haar stond binnen de kortste keren op een enerverende afstand. Ze was nog niet eens begonnen met een parkeermanoeuvre. Gelukkig had ze net op tijd haar richtingaanwijzer opgezet. De hitsige chauffeur wist dus dat hij ieder ogenblik een achteruitrijdende auto mocht verwachten. Of ook niet? ‘Kerel, hou toch op. Man. Ben jij er weer zo eentje die denkt dat ie iemand kan wegjagen door geen ruimte te geven? Hup met die klotenwagen van je. Maak maar dat je minstens drie meter van me verwijderd blijft als je dat mooie chroom van je ook zo wilt houden.’   Ze had schoon genoeg van het soort types dat met een dure wagen anderen zat op te jagen. ‘Eikel, dacht je nu echt mij hier te kunnen wegjagen? Je ziet toch dat je die Porsche Cayenne van je hier niet kunt parkeren. Kerel, leer je auto kennen. Jouw wagen is veel groter dan mijne. Veel te groot voor deze plek. Vergeet het dus maar. En als ik die van mij er niet onmiddellijk kan indraaien, neem dan alvast je lintmeter en begin je wagen op te meten. Ik neem mijn tijd. Neem jij maar de tijd om je wagen én de parkeerplaats op te meten. Het zal je leren.’   De beltoon van haar gsm was ondertussen blijven rinkelen. Er was duidelijk iemand die haar graag wilde bereiken. Met een volumeknop op maximum was het aanhoudend gerinkel al even enerverend als de chauffeur achter haar. Terwijl ze de wagen in achteruit zette keek ze hoeveel ruimte ze rechtsvoor nog had opdat ze de geparkeerde wagens niet zou raken. Haar blik kruiste daarbij de console waarop de trillende gsm neurotisch om aandacht lag te vragen. In een oogopslag keek ze op het scherm.   ‘Verrek,’, zei ze. ‘Hades.’

Attendant Moon
0 0

Zes uur stipt!

Op weg naar Bernard dacht Jane voor de zoveelste keer aan de onbekende oude man die ze drie weken eerder in haar straat had ontmoet. ‘Moet ik hem nu opzoeken?’, vroeg ze zich af. ‘En hoe pak ik dat dan aan? Vind ik zijn naam nog wel terug in mijn smart phone? Het ging ook allemaal zo vlug. Twee keer moest ik hem vragen om rustig zijn naam en adres te geven. Heb ik toen alles wel goed genoteerd? Mijn hemel, wat was hij vinnig op het einde van ons gesprek.’   Jane kon zich niet meer herinneren wat de voor- of achternaam was van de kleine tengere man. De straatnaam waar hij woonde wist ze wel nog. Die kon ze moeilijk vergeten zijn. Het was de naam van de bloem die zich in het voorjaar graag uit de koude en soms nog bevroren grond stampte. Ieder jaar opnieuw, zonder dat ze er iets voor moest doen kwam ze piepen, eerst met donkergroen blad en daarna met een stralend gele glimlach. Haar kelk nodigde bijen en hommeltjes na hun winterslaap uit om zich van haar nectar te komen voorzien. ‘Vanaf 10 graden Celsius vliegen eerst de hommeltjes uit.’, had Jane ooit gelezen. ‘Die wilde beestjes zijn dus veruit nog belangrijker dan onze gecultiveerde bijen. Als er zich al iemand druk maakt over de geleidelijke vernietiging van de mensheid door onze honingleveranciers te vergiftigen, dan zeker nog een kleinere minderheid die zich met de wilde exemplaren bezighoudt. In Jane’s tuin stonden vooral de miniversies van de voorjaarsbloem. Ieder jaar kocht ze reeds bloeiende exemplaren om haar keuken op te fleuren en eens ze hun kopjes lieten hangen en zich geleidelijk aan naar een uitgedroogde fase begaven, kregen de knolletjes een plek in de tuin. Het jaar daarna waren ze in het voorjaar een aangename verrassing voor haar, want waar ze de nieuwkomers had geplant was ze inmiddels alweer vergeten.   De oude man woonde niet ver van haar. Al die tijd was ze niet durven langsrijden. Ze had een aantal mannelijke vrienden en kennissen over hem verteld. ‘Wat moet ik daarmee?’, was de vraag die ze hen één voor één had voorgelegd. Haar man had zich direct na het voorval als eerste erover uitgesproken. ‘Je had hem gewoon moeten laten doodgaan.’ Ze wist niet goed of hij een grapje maakte. Ze was in allerijl vertrokken net voor het avondeten en had met grote stelligheid gezegd, dat het haar ging lukken om op tijd terug te zijn. Ze was een kwartier later dan het afgesproken uur. ‘Hij wil natuurlijk laten merken dat het hem niet zint dat ik te laat ben.’, dacht Jane.   - - -   ‘We eten om zes. Zes uur stipt, hé mama. Als je er niet bent, dan heb je pech. Wij beginnen. Ook zonder jou.’ ‘Mijn hemel’, dacht Jane. ‘Wat een strenge woorden komen er uit dat stukje vlees dat ik ooit heb gebaard. Toen iets meer dan drie kilo en sinds een paar maanden geen tiener meer. Volwassen in aantal lichaamscellen zijn nu ook de ideeën en meningen over tijd zich goed aan het ontwikkelen. Niet filosofisch, maar wel heel belangrijk. Etenstijd. Ze heeft gelijk. Ik moet mijn best doen om op tijd te zijn. Er wordt tenslotte voor mij gekookt.’   Haar dochter’s boodschap was duidelijk, de afspraak eenzijdig gemaakt. Dit was nooit een huisregel geweest die Jane zelf met zoveel branie de wereld had in geholpen. Er kon in dit gezin nogal wat gefreestyled worden. Een vast etensuur was er gedurende jaren wel geweest, dat wel. Misschien zelfs langer dan het ongeluksgetal. Geleidelijk aan was het in hun dagritme gegroeid, verweven met de tijd, totdat het een gewoonte was geworden. Het afgelopen jaar was er aan dat tijdstip gemorreld. Met de kinderen door de week op kot - waarbij er eentje zelfs weken niets van zich liet horen - was een vast etensuur geen heilige koe meer. Verder waren er de vele netwerkogenblikken van Jane her en der te lande die ‘s middags en ‘s avonds - afhankelijk van het precieze tijdstip en de files - beslag legden op het verloop van de dag. Het tijdstip van het avondeten - het samen eten - kon niet altijd meer op een vast uur. ‘Mijn etenstijd verbrokkelt de dag. Ik eet waar en wanneer het me uitkomt. De dag is belangrijker geworden dan de tijd om te eten. Ik snap wel dat ze met mij niet veel rekening houden. Ik doe mijn best om er regelmaat in te houden, maar ik heb nu niet bepaald een alledaags leven of een vast patroon en daarmee leven valt niet mee.’    Voor het jongvolwassen lijf dat tijdens de examenperiode in het ouderlijk huis was komen studeren speelde etenstijd een belangrijke rol. ‘Misschien is regelmaat zelfs een basisvoorwaarde om te slagen.’, dacht haar dochter. Ze werden met z’n allen gekatapulteerd naar de tijd dat het vaste ritme er nog was.   ‘De stelligheid waarmee ze haar boodschap brengt flankeert het tijdsparadigma.’, dacht Jane. ‘Zelf koken op kot lijkt een invloed te hebben op het respecteren van het ogenblik dat er wordt gegeten. Waarom heb ik me eigenlijk al die jaren de moeite getroost om iedereen gezamenlijk rond één tijdstip aan tafel te krijgen?’, vroeg ze zich af. ‘Tijd neemt en tijd geeft. Ik had het gewoon wat meer tijd moeten geven.’   ‘Dat ijzersterke commando zou haar vader hebben kunnen terugbrengen tot een veel korter zinnetje’, dacht Jane ‘We eten om zes’. Dat jonge geweld heeft nog een hele weg af te leggen voor ze haar overtuiging kan vastleggen in een oneliner. Ik hoop maar dat ze die tijd ook zal krijgen. Hoe ze zich zal ontwikkelen, daar heb ik niet veel invloed op. Onze samenleving speelt daarin een veel grotere rol en allerlei nieuwe communicatiemiddelen hebben een veel grotere impact dan we het zelf graag willen toegeven. Ik zal alvast op mijn manier laten zien dat je zonder al die vernuftige dingen georganiseerd en waardevol kunt leven. Ik weet precies hoeveel tijd ik nodig heb om dadelijk mijn taakje af te werken. Zelfs een ouderwets horloge heb ik niet nodig om me daarin bij te staan.’   Haar man stond te koken. De kip werd bepoederd met kruiden en vervolgens zorgzaam in de hete boter dichtgeschroeid. Het zou weer lekker worden. Dat wist ze zeker.   ‘En wie zorgt er voor het eten van de kip?’, vroeg Jane. ‘Morgen is het een feestdag en overmorgen maken ze de brug.’ ‘De eigenaar van de winkel wil natuurlijk zoveel mogelijk verkopen.’, dacht Jane. ‘Liefst op een feestdag ook, als niemand - behalve het verkooppersoneel - moet werken.’ Het handjevol graan dat er nog restte, leek haar niet voldoende om er een dag mee door te komen. Het risico dat het tuincentrum toch de deuren zou sluiten wilde ze niet lopen. Het was inmiddels juni. Nog wel een interessante maand voor menig tuinier, maar winstcijfers bepalen alles, niet de noden van een gepassioneerd tuinliefhebber of de gewone man. Aangezien ze geen inzage had in de boekhouding van de winkel, trok Jane er op uit. Ze gritste haar jas en handtas en reed met haar wagen - net iets sneller dan toegelaten - de doodlopende straat uit. Haar focus weerhield haar niet om even verderop links van haar een oud mannetje langzaam te zien stappen.   ‘Wat strompelt dat mannetje op het voetpad.’, dacht Jane. ‘Zou hij gedronken hebben?’  Ze reed iets langzamer en zag dat het zeker geen dronkemansgang was. ‘Wat maakt het ook uit. Dronken of niet. Als hij valt heeft hij recht op hulp. Ik snap niet dat mensen daarover moeilijk doen.’   Het onhandig gesukkel kon je gezien zijn leeftijd wel verwachten. In een straat met een toegelaten snelheid van dertig kilometer per uur, was vijftig rijden een reden om haar rijbewijs ingevorderd te zien. Een sukkelgang die haar toeliet om iedereen die van het station kwam stappen goed te kunnen observeren. Rond dit uur was er altijd veel passage in de lange straat die het treinstation richting Brussel en Leuven met een sociale woonwijk verbindt. Niemand keek naar het oude mannetje om. Het was ook niet zo dat hij dreigde om te vallen. Nog niet.

Attendant Moon
0 0

Zijn donkerroze onderlip

Beginnend aan zijn linkermondhoek duwde ze met zachte druk haar duim over zijn onderlip. Haar handpalm rustte lichtjes op zijn onderkaak. Hiermee werd een woordelijk bezwaar op haar vrijpostig gedrag min of meer in de kiem gesmoord, maar zeker niet onmogelijk. Hij had trouwens ook nog fysiek bezwaar kunnen maken, vond ze, door zijn gezicht een kwartslag te draaien bijvoorbeeld. Een abrupt einde zou hij daarmee maken aan haar lijfelijk contact. Dat deed hij niet.  Haar duim gleed verder en dwong de gezonde donkerroze huid lichtjes naar rechtsonder in een hoekje. Daar mocht ze even in al haar glorie blijven staan en genoot ze van de volheid van zijn onderlip. Haar blik en aandacht gingen ten volle naar zijn mond. Zijn ogen mochten op dat ogenblik misschien boekdelen spreken, in de afkeer of de sensualiteit ervan was ze niet geïnteresseerd. Ze wreef de broodkruimel van zijn gezicht.   Ze had dat stukje broodkorst op zijn wang ook in een vluchtige handeling kunnen verwijderen, zoals je dat bij een kind doet dat net iets te slordig aan het eten is. Ze had het hem zelfs informatief kunnen zeggen. ‘Je hebt daar nog een broodkruimel’, waarbij ze vervolgens neutraal naar zijn mondhoek wees. Het etensrestant had hij dan zelf kunnen doen verdwijnen. ‘Sorry dat ik zo knoei. Ik lijk wel een klein kind.’, had hij dan kunnen zeggen. Maar hij was een viriele jonge man en dus had ze die broodkruimel bij hem ook kunnen aflikken met een halve French kiss en afsluiten met een licht agressieve beet in dat gevoelig stukje aangezicht van hem, maar dat vond ze gezien de lokatie net iets te verregaand en eigenlijk klopte dat misschien ook niet met het personage dat ze hem in haar boek wilde toebedelen.   Hij had haar natuurlijk ook kunnen schrijven dat hij zich liever enkel wilde toeleggen op het assistentschap en afzag van zijn taak als muse. Gewoon een “reply” op haar mail, waarin ze hem die functie had toebedeeld, maar dat had hij nagelaten te doen. ‘Dat zie ik niet zitten’ had ze in de veelheid aan mails niet ontvangen. Misschien was haar mail in de immense hoeveelheid van mails, sms’en, Facebook-posts, Messenger-berichten en een enkele keer een telefoontje van haar verloren gegaan en was hij zich niet bewust van die belangrijke, zo niet de belangrijkste taak in zijn leven? ‘Neen, zijn belangrijkste taak is zijn dochtertje en dan kom ik’, herpakte ze zich.   Hij vond haar personages intrigerend en met ogenblikken stukken tekst ‘Mooi’. Dat ze aangenaam kon schrijven had ze de afgelopen jaren al meermaals te lezen en te horen gekregen. Daar had ze niets mee, met die info; en de personen die het zeiden, werden met enige dedain afgedaan als bevooroordeelde subjecten; hun observatiewaarden werden tenietgedaan in haar gedachten en afhankelijk van wie de info het universum had ingestuurd werd die ook woordelijk tenietgedaan, in de kiem gesmoord, in een soort macabere wonderlamp gestopt, met een dermate heftigheid dat het subject er soms wel jaren over deed om het nog eens te wagen zich een uitspraak te doen over haar schrijven. De wonderlamp, die inmiddels was vervangen door een zelfgemaakt houten doosje met geheim slot, was geleidelijk aan onder hoge druk komen te staan, doordat elke positieve commentaar als nefast voor haar leven erin gepropt bij de al op elkaar gepropte rest.   Hulp had ze nodig, liefst van hem, voorlopig toch en misschien nog wat langer ook, als hij haar aankon, tenminste. Dat kon niemand inschatten. Ze had hem tot haar muse gebombardeerd. Zomaar, omdat zij dat had beslist. Hij had daar niets over te zeggen gehad. Nog niet. Nu zou dat komen, tenminste als die broodkruimel niet tussen hen beiden bleef.   Hij had haar niet lang daarvoor gemaild dat ze niet zo passief-agressief moest zijn. Helemaal blij was ze daarmee natuurlijk niet. Veel liever had ze dat woord passief weggehad. Kon ze niet gewoon agressief zijn? Mocht dat niet van hem? Hoezo passief? Ze was niet van plan een hulpeloze deerne te spelen. Een van die deernes waarvan hij gezien zijn status als assistent aan de universiteit nietszeggende teksten moest lezen. Misschien waren ze subliem geweest, maar dan nog, natuurlijk maar half zo goed als die van haar. En dan nog maar te zwijgen over de deernes die hem belaagden met nog meer prut om hem toch maar tussen de lakens van hun kot te krijgen.   Ze wilde stoppen met die cursus, vond het veel te bevreemdend om te schrijven, wetende dat hij haar schrijven zou analyseren, terugbrengen tot een gedachte of een gevoel dat helemaal niet zo was bedoeld. Had hij maar niet moeten zeggen: ‘Haal er alles uit wat er voor je in zit.’, dacht ze. ‘Hij heeft aangegeven mijn teksten te willen lezen. Awel, hij zal ze lezen ook. Gefrustreerd over het eenrichtingsverkeer kon ze het niet laten hem via haar teksten een sneer uit de pan te geven. Hoe ver kan ik hem het beklemmende gevoel geven, zoals ik ze ervaar?’, dacht ze.   Hij had er geen rekening mee gehouden dat ze veel zou beginnen schrijven.   ‘Iemand die een heel leven lang niet of nauwelijks leest, dat kan niet veel voorstellen.’, dacht hij. ‘Hij zal me voorzien van commentaar. Bitsig, geen honingzoet gedoe. Daar heb ik niks aan. Die teksten kunnen alleen maar scherper geschreven worden als er scherpzinnig naar wordt gekeken. Daarover communiceren moet hij ook kunnen. Streng en liefdevol. Schrijven en lezen liefdevol delen, een stukje van het leven delen. Dat moet hij kunnen. Als ik me bloot geef, zal ik hem alvast ook een stuk uit zijn comfortzone trekken, duwen of sleuren. Desnoods allemaal tegelijk.’ Het risico dat ze daarmee in haar eigen vingers zou gaan snijden, nam ze erbij.   ‘Ik zie wel wat het wordt. Hij zal aan mij alvast geen engel hebben.’, dacht ze.

Attendant Moon
0 0

Pittige soep

Om half twaalf hadden Jane en Boris afgesproken. Ze zouden samen gaan eten in een nieuwe soepbar in de Leuvense binnenstad. Enkele weken eerder had ze hem gebeld voor een concrete dag en tijdstip. ‘Kan je er zeker om half twaalf zijn?’, vroeg ze. ‘We moeten zorgen dat we er voor de middagdrukte zijn, anders wordt het aanschuiven.’ ’s Middags kon het er superdruk zijn. Klanten stonden dan tot op straat te wachten. De soep was altijd met verse groente gemaakt. Niet zoals in menig restaurant waar ze de verlepte groente daarvoor gebruiken. Onooglijke restjes die nog moeilijk naast een stukje vlees op een bord kunnen worden gepresenteerd. In een soep ogen ze subliem. ‘Ja, ik ken de zaak.’, zei hij ‘Super plekje om te eten, heel trendy, maar zoveel volk.’ ‘Niet om half twaalf.’, wist Jane te vertellen, ‘Dan is er nog niemand en zijn ook al hun soepen nog beschikbaar. Trouwens, als je graag tomatensoep met balletjes hebt, moet je zéker op tijd zijn. Die is altijd als eerste op.’ Stiekem hoopte ze dat hij eerder klassiek was, betreffende zijn soepkeuze voor die ene dag dan toch. Afgaand op haar gevoel verhoogde dat de kans dat hij op tijd zou komen exponentieel. Ze trok alle registers open om hem te kunnen overtuigen voor een lunch op een niet-alledaags uur. ‘Wat maakt dat half uur nou uit?’, dacht ze ‘Ik wil geen tijd verspillen met wachten. Een beetje vroeger eten, dat moet hem toch wel lukken? Als je dat lang genoeg op voorhand weet, kan je je de rest van de dag daarop toch voorzien? Is hij misschien het type dat alles altijd op hetzelfde tijdstip wilt?’ Jane wist natuurlijk dat hij niet anders was dan anderen. Niet anders ook dan zijzelf, behept met kleine en grote gewoontes. ‘Hij is een stuk jonger. Zou hij al vastgeroest zitten in een strak patroon? Hij vertoeft in de academische wereld, niet bepaald een wereld van vrijbuiters.’ Ze had het raden naar zijn houding ten aanzien van kennis, medemens, natuur, omgeving, gezin. Eigenlijk wist ze zo goed als niets over hem.    ‘Hij is te laat. Ik wacht nog vijf minuten, zeker niet langer dan tien. Als hij er dan niet is, bestel ik mijn soep.’ Ze was haar gsm vergeten. Die lag thuis op te laden. Ze kon hem dus niet bellen om te informeren of er iets was tussengekomen. Dat ergerde haar mateloos. Ze ging slapen met dat ding, nam ‘m mee als ze uitgebreid ging badderen, maar uitgerekend nu had ze ‘m vergeten? Halverwege de autorit naar de stad was het haar opgevallen. Terugrijden was een optie, maar dan was ze minstens tien minuten te laat geweest. ‘Hij lijkt me eerder het type dat netjes op tijd komt. Ik kan hem toch niet laten wachten vanwege een vergeten gsm? Met platte batterij dan nog wel.’ Nu ze hier alleen zat had ze er natuurlijk spijt van, dat ze niet was teruggereden.   Om kwart over twaalf zag ze hem in de rij wachtende klanten staan. Schoorvoetend. Zoals te verwachten op dit tijdstip was het aantal hongerigen enorm. Hij deed teken dat hij haar had gezien. ‘Gelukkig, ze heeft gewacht.’, dacht hij. Vergezeld van een kleine glimlach zwaaide ze terug. Ze was chagrijnig. Niet alleen vanwege zijn te laat komen. ‘Hoe is het toch mogelijk dat ik mijn gsm ben vergeten? Ik had ondertussen al mijn e-mails kunnen overlopen en een deel ervan beantwoorden. Nu moet dat wachten tot vanavond. Vanmiddag heb ik nog een hoop te regelen en terug naar huis rijden is zonde van de tijd en de benzine. Nu moet ik zonder. Leuk is anders.’   Ze probeerde haar misnoegdheid te onderdrukken. De sfeer was zonder dit alles al beladen genoeg. Ze kenden elkaar nog maar pas. Nou ja, kennen was veel gezegd. Over een periode van een drietal maanden hadden ze elkaar meegemaakt tijdens een aantal schrijfavonden waarbij hij opdrachten gaf en zij een van zijn cursisten was. Nu de vijf avonden waren afgerond en er een online miscommunicatie tussen hen was ontstaan, had ze het initiatief genomen om dat recht te zetten. ‘Als je er een soep van maakt,‘ dacht ze, ‘dan moet je dat uitpraten over een kom soep.’ En zo belandden ze uiteindelijk in de hippe soepbar. Ze was maar wat blij dat hij op haar voorstel was ingegaan. Met speelsheid en wat humor wilde ze het liefst zoveel mogelijk de problemen die haar pad kruisten luchtig aanpakken.   De afgelopen weken had ze zich nogal opdrongen en daaraan had hij zich mateloos geïrriteerd. Ze had hem overladen met vragen en teksten. Veel meer dan hetgeen waaraan hij zich had verwacht. Wat hij precies mocht verwachten als lesgever in deze cursus, wist hij ook niet. Het was de eerste keer dat hij zich buiten de velden van de academische wereld had begeven en in een eerder creatieve setting les had gegeven. ‘Wie denkt ze wel niet dat ze is?, had hij zich afgevraagd. ‘Ik heb ook nog de tekstbijdragen van de andere deelnemers te lezen en te becommentariëren. Daar kruipt wel wat tijd in. En ik ben moe. Verschrikkelijk moe, maar dat hoeft zij niet te weten. Dat zijn haar zaken niet. En dan de studenten die ik voor hun scriptie aan de unief moet begeleiden. Hen als excuus inbrengen zal ik niet doen. Zo lafhartig ben ik niet. Ze heeft zich ingeschreven voor een cursus en heeft recht op mijn oordeelkundig oog. Mijn werk aan de unief mag geen schaduw werpen over de creatieve uitdaging die ik mezelf als lesgever in die korte lessenreeks heb gesteld. Ze is wel boeiend en creatief aan de slag gegaan, heeft op haar eigen manier een heel ongewone inbreng gegeven aan het opzet van de cursus. Dat moet ik haar wel nageven. Maar mijn hemel, wat is de eindeloze hoeveelheid aan mails, sms’en, Messenger-berichten, Facebook-posts, teksten via onze website en via mail me net iets te veel geworden.   ‘Wat spijtig’, dacht ze, ‘dat ik nu niet naast hem sta. Dan hadden we samen naar het grote zwarte bord met het aanbod soepen van de dag gekeken. We hadden ze één voor één becommentarieerd en uiteindelijk had elk van ons er eentje als prijswinnaar naar onze tafel meegenomen. Hoe duidelijk kan de communicatie zijn? Via één kanaal gelijktijdig worden geïnformeerd, dan kort fysiek overleggen over hetgeen je op dat ogenblik leest en vervolgens nog even nazinderen over hoe goed of slecht de keuze wel niet was terwijl je lekker - of ook niet - aan het eten bent? Ik had op die manier alvast iets over hem geleerd. Nu is er heel veel waar we allebei het raden naar hebben.’   ‘Even kijken welke soepen er zijn’, dacht hij. ‘Mijn hemel, ik heb honger. Dat gesprek met die doctoraatsstudente heeft me helemaal opgesoupeerd. Ongelofelijk hoe sommigen nauwelijks begeleiding nodig hebben en anderen om de haverklap om feedback en begeleiding aan je deur staan. Die bespreking heeft te lang geduurd en nu ben ik nog te laat ook voor een afspraak die al weken geleden werd gemaakt. Ik hoop maar dat Jane het me niet kwalijk neemt. Maar eerst eten. Vanochtend geen tijd gehad en die halve boterham van Jack was maar een kleine maagvuller, een plakpleister voor mijn honger die aanvoelt als een aderlating. Ik sta te trillen op mijn benen.’ Jack en Boris kenden elkaar van de lagereschooltijd. Ze waren jeugdvrienden, maar in het tweede jaar van het middelbaar waren ze elkaar uit het oog verloren. Jack’s vader was burgerlijk ingenieur en had zijn hele familie opgetrommeld om voor zijn werk naar China te verhuizen. Lange tijd hadden ze geen contact met elkaar gehad omwille van de uitzonderlijke omstandigheden. Zelfs voor Europeanen - of beter gezegd - zeker voor Europeanen was het niet evident om via internet contact te hebben met het thuisfront. Sinds kort waren ze via hun werk aan de universiteit herenigd. Ze werkten niet aan dezelfde faculteit, maar maakten er een goede gewoonte van om regelmatig tijdens het werk bij elkaar langs te gaan. Die ochtend was Jack even bij zijn vriend gaan checken hoe hij zich voelde. Sinds een aantal weken klaagde hij over een rits kleine aandoeningen. Elk apart niets bijzonders, maar bij elkaar een aandachtspunt om in het oog te houden. Jack wist er alles van. Toen hij tien was hadden kleine kwaaltjes zich opgestapeld en waren ze uitgedraaid op een ziekte die je kunt missen als kiespijn: kanker. Voor zijn goede vriend die zich die ochtend belabberd voelde had hij dan ook maar wat graag zijn boterham over. ‘Dank je, Jack. Ik heb vanochtend geen tijd gehad om te eten. Yelena had gisteren gezegd dat ze de ontbijttafel ging klaarzetten, maar ze was al weg toen ik beneden kwam. Ze had niets klaargezet. We moeten nog een beetje wennen aan een nieuw ritme in ons leven. Sinds de geboorte van Marie gaat het er allemaal toch wat anders aan toe.’ Zorg nou maar dat je goed eet en slaapt had Jack hem gezegd en nu hij in de soepbar zijn beurt afwachtte ging hij alvast een van die adviezen ter harte nemen.   ‘Heerlijk, wat ruikt die soep uit de laatste ketel heerlijk kruidig.’, dacht Boris. De soepketels gaven om de beurt hun geheimen prijs als het deksel werd gelicht. De pollepel verdween steevast tot diep in de metalen ketel, zodat elke klant altijd alle lekkers wat een snoep te bieden heeft in zijn kom kon terug vinden. Het geurenpalet van de diverse soepen was op zich al een hongerstiller. Hoe dichter bij de toog hoe voller het aroma. Het deksel van de laatste ketel werd minder gelicht dan de andere. Zo nu en dan vulde het pittig kruidige aroma de krappe doorgang bij de toog. ‘Laat ik de soep nemen van die laatste ketel’, dacht Boris, ‘dan heb ik straks Jack nog wat te vertellen.’   ‘Spijtig dat ik nu niet weet of hij een durver is.’, dacht Jane. ‘Een durver met een experimenteel kantje? Gaat hij voor de klassieke tomatensoep of kiest hij de exotische? Ik wil het wel eens weten. Hij kan natuurlijk ook de tomatensoep kiezen om bij wijze van experiment te onderzoeken of ze beter is dan die van de soepbar van enkele straten verderop. Hmm, dat vertekent mijn beeld dat ik heb van de tomatensoepliefhebber. Zelf heb ik vandaag voor het eerst niet eens de moeite genomen om te zien welke soep er in de zesde ketel zat. Dat is doorgaans hun meest gewaagde. Nummer drie was vandaag voor mij de beste keuze. Mijn soepalgoritme moet nog worden fijngesteld.’ Ze was nieuwsgierig en had van nature een onderzoekende houding. Nieuwsgierig zijn en nieuwe dingen proberen was voor haar als tomatensoep met balletjes: een grote noodzaak in het leven. Een leven zonder tomatensoep met balletjes was zo goed als geen leven. Alleen het onderwerp dat werd onderzocht mocht nogal eens exotisch zijn. Voor anderen leek het wazig, voor haar was het focus. Alhoewel ze een bloedhekel had om het warme water terug uit te vinden, was er toch vaak dat aha-effect.   Boris was tegenover haar komen zitten. Ze had nauwelijks oog voor hem. Had zich van een stapel tijdschriften voorzien en was die uitgebreid aan het bestuderen. Vluchtig keek ze op. ‘Hey.’, zei ze. ‘Laat het je smaken. Ik heb die van mij al op. Ik kon niet meer wachten en ik wist eigenlijk ook niet of je nog wel zou komen.’ ‘Sorry. Het gesprek met een doctoraatsstudente is uitgelopen. Ik heb je ge-sms’t.’ ‘Dat kan zijn, Boris, maar ik ben mijn gsm thuis vergeten. Maakt niet uit. Geniet van je soep.’ Natuurlijk maakte het haar allemaal wel uit. Ze wilde met deze lunch een misverstand rechtzetten en dat lukte voor de tweede keer niet. Hoe was het toch mogelijk dat sommige toevallige ontmoetingen zo spontaan en ongedwongen konden verlopen en andere voor geen meter vooruit geraakten. ‘Doe ik niet voldoende mijn best?’, vroeg ze zich af. ‘Had hij niet beter zijn best moeten doen om hier op tijd te geraken? Het was tenslotte een ogenblik om iets op te lossen. Niet om er nog meer een soep van te maken.’   ‘Is ze lekker?’, vroeg ze hem. ‘Hmm’, mompelde hij terug zonder dat ze daardoor nu wist of hij zijn soep wel of niet geslaagd vond. ‘Welke soep heb je gekozen?’, wilde ze weten terwijl ze lichtjes vooroverboog om het zelf te kunnen vaststellen. De grote kom voor hem was gevuld met een wirwar aan bestanddelen waarvan ze het raden had wat het allemaal was. Enkel de geelrose slierten herkende ze als oosterse noedels. Grote witroze brokken dreven tussen de noedels. De lege plekjes werden opgevuld door gekleurde kubusjes. Waren het groenteblokjes? Bij elke sliert die hij in zijn mond liet verdwijnen, leken nieuwe kubusjes vanuit de diepte van de kom naar boven te komen drijven om hun pasverworven plekje tussen de slierten op te eisen. Ze was benieuwd naar zijn antwoord en keek hem onwennig aan. Ze wist niet goed hoe ze het gênante ogenblik kon ontwijken. ‘Chinese groente-noedelsoep. Lekker, maar niet makkelijk om met stokjes te moeten eten.’ Hij had het moeilijk om enigszins elegant zijn soep binnen te werken. De rode spetters kwamen tot ver over het midden van het tafelblad. Als sterren lagen de druppels soep in een melkwegstelsel dat nog moest worden ontdekt. Te weinig spetters om er een patroon of tekening in te herkennen, maar voldoende om een kleine hoek van een witte servet volledig oranjerood te kleuren. Ze had dus zeker ook nog iets Belgisch die Chinese noedelsoep van hem. ‘Bijna zo rood als onze eigenste tomatensoep met balletjes.’, probeerde ze een luchtig gesprek op gang te brengen. Iedereen had wel iets te melden over België’s populairste soep. Wie in de familie de lekkerste maakte. Wie steevast met de meeste balletjes aan de haal ging of wanneer je de laatste keer had genoten van de geur van het aanbakken van ajuinen in boter, terwijl iemand ze liefdevol voor je was beginnen koken.   De oerdegelijke klassieker stond op het grote zwarte bord achter de toog met krijtstift vermeld op nummer één. Iedere dag werden er andere soepen gemaakt, maar deze topper verdween nooit uit hun hitparade. Vijf soepen volgden steevast de best verkochte. Ze werden altijd uitvoerig met alle gebruikte ingrediënten aangeprezen. De tomatensoep behoefde geen uitleg. Met regelmaat stonden er nieuwe combinaties achter deze traditionele soep. Ze kwamen en gingen afhankelijk van wat het seizoen aan groente te bieden had of afhankelijk van de voorkeuren van de klant. ‘Hoe smaakt de soep?’, vroeg de jongedame die vlak naast hen het brood aan het snijden was. Ze zaten aan de lange tafel in het verlengde van de toog. Dichter bij de bron konden ze niet zitten. ‘Ik lust nog wel een stuk brood.’, antwoordde hij. Behendig drukte het meisje het enorme mes in de korst van het volkorenbrood. Ze was duidelijk niet aan haar proefstuk toe. Ze sneed een dikke snee voor hem af. Als klant kreeg je hier alvast waar voor je geld. Dat was duidelijk. ‘Vast een studente die wat zakgeld goed kan gebruiken en hier tussen de middag komt bijspringen.’, dacht ze. ‘Als je zelf af en toe verveeld zit met geldtekort, heb je het minder moeilijk om een ander wat te gunnen. Je snapt onmiddellijk wat de impact is van een lege maag.’ Terwijl het meisje de flinke snee brood aan hem gaf, knipoogde ze naar Jane. Het was voor hen beiden duidelijk dat ze hier met een uitgehongerd paard te maken hadden. De haver was echter verkeerd gekozen. Met stokjes een oosterse eetsoep binnenwerken? Daarmee moest je ervaring hebben, zo niet duurde het een eeuwigheid vooraleer je hongergevoel gestild was.   ‘De baas is vorige maand naar Korea op vakantie geweest. Dit is een aangepaste versie van een recept dat hij van daar heeft meegebracht.’ Haar tafelgenoot reageerde niet op wat het meisje zei. Het was nu wel overduidelijk dat een soepel gesprek even op zich zou laten wachten. ‘Wat fijn dat we mogen genieten van een beetje verre vakantie hier in ons eigen land. Geen jetlag, daar teken ik voor’, antwoordde ze onhandig in zijn plaats. Iets over de soep zeggen kon ze natuurlijk niet, want een half uur eerder was ze voor de wortelsoep met kokos gegaan.   ‘Sorry voor mijn geknoei.’, zei hij ‘Die soep met stokjes eten is écht moeilijk.’ ‘Aha.’, dacht ze, ‘Er verschijnt terug een mens voor me. De maag van het hongerige paard is gevuld, de viervoeter galoppeert de wei in en een geciviliseerd man komt er voor in de plaats. Champagne en Russische kaviaar zijn blijkbaar geen vereiste om van hem een beschaafd man te maken.’ Nu was zij het die niet onmiddellijk antwoord gaf. Ze was in gedachten verzonken. Champagne en kaviaar maken een man misschien zelfs minder beschaafd. Moest hij zich excuseren voor het onhandig eten van een Chinese soep? Het was niet zo, dat hij met zijn onhandigheid op haar kleding had geknoeid. Wat maakte het zelfs uit? Ze zat hier in de kleren waarmee ze op andere ogenblikken zou staan poetsen. Een vlek meer of minder, geen mens die erover viel. Toch was ze blij dat hij zich excuseerde. Het maakte de situatie wat menselijker, wat draaglijker. Nog voor ze iets kon zeggen, was hij haar al voor. ‘Kom je hier vaker?’, vroeg hij. ‘Die extra snee brood heeft hem echt goed gedaan.’, dacht ze. ‘De snelheid van spreken gaat er met rasse schreden op vooruit.’  Haar eigen antwoorden lieten nu op zich wachten. ‘Wat gek.’, dacht ze. ‘Is het nu zo moeilijk om op zo’n makkelijke vraag antwoord te geven? Wat scheelt er met me?’   De afgelopen weken was de soepbar zo nu en dan haar plekje geweest om ‘s middags te eten. Als er iets in de Leuvense binnenstad moest worden geregeld - papierwerk of een bibliotheekbezoek - zorgde ze ervoor dat ze rond halftwaalf hier kon komen eten. Alle andere afspraken waren van ondergeschikt belang. Deze plek met haar piepklein terrasje achterin de zaak, had iets idyllisch. Het was een rustpunt in de dag. De vertrouwde lokatie die zich pal in de binnenstad bevond zorgde voor de nodige afleiding tijdens een hectische periode. Voor de drukte van de stad het daar van haar overnam was ze alweer weg. Op pad om van haar dag iets te maken. Een kom warme soep en een stevige boterham zorgden ervoor dat ze het grootste deel van de dag ermee door kon. Voor de komende maanden had ze een zekere onrust. Met de zomer in aankomst zou ze waarschijnlijk maar nauwelijks zin hebben in warme soep. En met een zomer zoals het jaar ervoor, zou ze zelfs geen fut hebben om in de bus tot daar te willen gaan. Zwetende lijven in een bus die niet altijd airco had. Een studentenstad zonder studenten, maar te broeierig om haar bezoekers te verwelkomen. ‘Tijdens de zomer kan ik hier maar beter wegblijven.’, dacht ze. ‘De koude pasta’s die ze dan aanbieden, kunnen mij niet bekoren. Er moet wel gegeten worden en liefst zo smaakvol mogelijk tegen een draaglijke kost. Maar wat? Een fruitsla? Dat verteert te vlug.’ Ze probeerde er niet teveel aan te denken. Hopelijk had ze tegen dan terug een baan en kon ze deze periode achter zich laten.   ‘Kom je hier vaker?’, vroeg Boris haar opnieuw. ‘Je was aan het dromen,’ ‘Oh ja, sorry. Ik was met mijn gedachten ergens anders. En euh, ja ik kom hier de laatste weken wel wat meer, maar dat is eerder toevallig. Ik hou wel van soep.’ Net op het ogenblik dat ze haar blik uit het tijdschrift oprichtte om hem te antwoorden landde haar blik recht in zijn ogen. Een zonnestraal weerkaatste via het enorme winkelraam van de handelszaak aan de overkant van de straat. Via het kleine terrasje murwde ze zich een weg tot in de soepbar, net in de buurt waar Boris zat. Hij baadde in een aanzienlijke hoeveelheid licht en dat zorgde ervoor dat zijn blauwe ogen nog nooit zo blauw waren geweest.   ‘Ik moet nu echt wel weg. Sorry voor het misverstand.’ Ze was graag nog langer gebleven en had met hem hun misverstand uitgeklaard, maar ze dreigde te laat te komen op een andere belangrijke afspraak. ‘Ik had je beloofd je te trakteren op een soep en nu heb je die zelf betaald. Hier’ en ze legde een papiertje voor hem neer. ‘Kras maar.’ Boris keek bedwelmd naar het stukje papier en vervolgens hoe Jane zich in een ijl tempo klaarmaakte om te vertrekken. Hij begreep er niets van. ‘Ze had toch met me afgesproken om het een en ander uit te klaren.’, dacht hij ‘En nu spurt ze er van door. Heb ik iets verkeerd gezegd misschien?’   Jane was al even weg toen Boris eindelijk zag wat ze voor hem had neergelegd. Hij nam het papiertje vast en draaide het om. ‘Win for Life’ stond er op te lezen.  

Attendant Moon
84 0

De diplomaat en zijn vrouw.

De laatste avond van hun verblijf in Zuid-Afrika was de hele bemanning uitgenodigd op een informeel feest georganiseerd door het Belgisch consulaat. Op de heenvlucht had het reserveringssysteem een dubbele boeking gemaakt en enkel in eerste klas restten er nog twee vrije plaatsen. Een consul met zijn vrouw waren onderweg voor een privébezoek aan het land en konden de upgrade naar eerste klas met de daarbij horende bijzondere aandacht vanwege het personeel enorm waarderen. Het was een hemelsbreed verschil met de meer dan 12 uur op elkaar gepakt zittend “overleven” in een overbevolkte economyclass, tussen zweterige lijven, krijsende baby’s en jengelende kinderen, en een buur die voor de zoveelste maal - nog voor vertrek - over je benen heen moest stappen om zich in voorovergebukte strompelende houding naar het toilet te begeven. Een frequent flyer - zoals ook zij - had meteen in de gaten dat de man iets had opgelopen in het land van tijdelijk verblijf en worstelde met maag- en darminhoud. Maar hoe kon je in hemelsnaam een indigestie oplopen in de cleane eetcultuur van een westers land als België? Ging hij niet naar Afrika en zou het dan niet waarschijnlijker zijn geweest dat hij daar iets zou oplopen? Het leek wel de omgekeerde wereld. Misschien was hij gewoon ziek of had hij een beginnende maagzweer? Bij terugkomst van zijn bezoek aan de veel te kleine ruimte kon je enkel hopen dat het niets overdraagbaar was dat hij met zich meezeulde, iets veel erger dan een voedselallergie of -vergiftiging, een virus misschien waarmee hij in aanraking was gekomen toen hij een oud-collega had bezocht in Antwerpen? De mannen hadden ooit een trektocht gemaakt door Zuid-Amerika en één van hen werkte nu voor het Instituut voor Tropische Geneeskunde en kwam daarmee geregeld in contact met bacillen van bedenkelijke aard. De snelheid waarmee een ziekte tegenwoordig over de hele wereld in een mum van tijd kon opduiken door dit snelle vervoermiddel, daartegenover was de middeleeuwe pest een lachertje.   In het meest klassevolle puntje van de Boeing-747 genoten de man en vrouw aanmerkelijk van de vlucht. Ze hadden nog de tijd meegemaakt dat er op de eerste verdieping, net achter de cockpitdeur, een lounge was met een heuse bar waar de champagne rijkelijk vloeide en menige deal al werd beklonken nog voor men het land van bestemming had bereikt. Nieuwe banden werden gesmeed en terwijl achteraan in het toestel de service in een strak stramien verliep, had het personeel zich hier aan te passen aan de wensen van de klant. Enkel voor de warme maaltijd werd er een uitzondering gemaakt, maar zelfs dan nog slaagden sommige personeelsleden erin om van elke gang een deel apart te houden om die later op te warmen en te serveren aan de passagier die door het veelvuldig reizen niet meer wist of het voor hem nu dag of nacht was, in slaap was gesukkeld en vergeten aan te geven of hij voor de service wenste gewekt te worden. Die tijden waren voorgoed voorbij en tegenwoordig was het met de dertig business plaatsen achter de bestuurders van dit immens toestel een stuk rustiger.   Alhoewel de positie van de man in het maatschappelijk en politiek leven hen dagdagelijks in contact bracht met een dergelijke bevoorrechte behandeling, waren ze zich hier heel goed van bewust en bij wijze van waardering hadden ze de captain met zijn crew uitgenodigd voor een culturele uitwisseling. Op een landgoed ver buiten het woelige en broeierige Johannesburg werd een feest gehouden ter ere van het vertrek van een collega-diplomaat naar een andere missiepost. De commandant, senior purser en een aantal van de bemanningsleden, waaronder ook Paco en Marlène, waren graag op de invitatie ingegaan.    

Attendant Moon
0 0

Sergei, bel me.

‘Sergei, bel me zo vlug mogelijk terug. We zijn eerder aangekomen dan voorzien. Zeg me hoe het nu verder moet.’ Dat waren de Russische woorden die ze op de mailbox van een vreemd nummer achterliet. In de kamer ernaast hoorde ze gestommel. ‘Verdorie, heb ik hem nu toch nog wakker gemaakt?’ ‘Met wie belde je?’, vroeg haar man in het Engels. Geen energie nu om Russisch te praten, veel te veel hoofdpijn. De komende dagen zal ik beslist nog genoeg kansen krijgen om mijn Russisch bij te schaven. De afgelopen maanden heb ik heel wat lessen moeten missen en Yelena die het vertikt om ook maar één woord Russisch met mij te praten. Ze had me toch gemakkelijk kunnen helpen om die verloren lessen in te halen? Misschien had ik de lat een beetje te hoog gelegd, was het net iets teveel van alles geweest? De verdediging van mijn doctoraatsscriptie, kort daarna de geboorte van onze Marie en tussendoor ook nog eens die taallessen. Eerst maar eens even van die verschrikkelijke migraine zien af te geraken. Mijn hemel, zo’n hoofdpijn heb ik in mijn hele leven nog niet gehad. ‘Ga lekker slapen, schatje. Ik heb mijn broer alvast laten weten dat we zijn aangekomen.’ Sergei, een broer? Over hem had ze nog nooit iets verteld. Die was alvast niet op hun huwelijksfeest hier in Sint-Petersburg geweest.  ‘Kom ik zal je nog wat lavendelolie over je slapen masseren’. Even later lag hij in het enorme bed in één van de kamers van hun hotelsuite. Ze trok het laken van Egyptische katoen over zijn blote bovenlijf.  ‘Shuuu, slaap lekker. Ik regel een fruitsla of iets lichts mocht je toch nog zin hebben om straks te willen eten.’ Ze had een mini-suite geregeld. Twee slaapkamers, twee badkamers, een zitkamer en 24-uurbediening. Hij vroeg zich af hoe ze dat had kunnen betalen. Alvast niet van zijn loontje en dat van haar ook al niet. Het was misschien wel wat hoger, maar nog altijd niet genoeg om zich van een dergelijke luxe te bedienen. Had ze van haar ouders een dotatie ontvangen? Alweer? Ik moet dat beslist ter sprake brengen. Maar nu even rusten. Die hoofdpijn moet weg.   Spijtig van dat lijf, bedacht ze zich terwijl ze het laken omsloeg en tegen zijn borstkas streek. Hij lag nu rustig te slapen. Enkel het geborduurde logo van het luxehotel zei haar dat ze zich nog niet in het mortuarium bevond. Binnenkort zal ze worden gevraagd om die gezichtsherkenning te komen doen. Ze oefende alvast haar blik. Tranen kon ze nu niet veinzen. Dat zou hem beslist weer wakker hebben gemaakt. Ik heb Marie. De missie is geslaagd. Nu nog de sporen uitwissen. ‘Oh, lieverd, wat is er toch gebeurd? Waarom heb je mij verlaten?’ Haar meest melodramatische stem vulde de hotelkamer, niet hard genoeg om geloofwaardig te zijn. Binnenkort zal ze deze scène kracht moeten bijzetten. Haar slapende echtgenoot hield haar in bedwang. Ook haar vertwijfelde blik moet ze beslist nog oefenen in de spiegel. Elke spier rond haar ogen en mondhoeken moeten binnenkort haar onschuld kunnen bevestigen.   Even later begaf ze zich met een lege blik naar de kamer ernaast waar hun dochtertje gelukzalig lag te slapen.  

Attendant Moon
0 0

Marlène Moon - Tarmac

Ze zaten met z’n allen op de bus. De tarmac lag breed uitgespreid, klaar om hen te ontvangen in hun thuisland. Moe en een enkeling zich wagend aan een woord zaten ze ‘s ochtends verspreid over deze bus, die voor geen enkel ander individu toegankelijk was. Alleen dit kliekje, dit allegaartje van karakters de een al meer uitgesproken dan de ander. Een bonte mengeling van leeftijden, geslacht, afkomst, religie en politieke voorkeur. De chauffeur voelde zich enigszins geprivilegieerd dat hij deze mensen mocht rondrijden, al was het maar enkele honderden meters tot de deur, waarachter ze uiteindelijk van elkaar zouden afscheid nemen. Voor sommigen was het wachten op een weerzien in de onbekende toekomst. Anderen wisten al wanneer ze opnieuw met elkaar gingen samenwerken.   Het was vroeg in de ochtend. Een kleine ochtendnevel bedekte de verderop gelegen velden, zorgend voor een desolaat landschap waar er vertwijfeling bestond tussen wat nog aarde was en waar het luchtruim begon. Enkel een klein bosje, grenzend aan het afgebakende terrein en deels opgaand in de mist, maakte duidelijk waar die eindigheid ongeveer moest beginnen. Het lagergelegen gebied had jarenlang dichte mist gekend op dit ogenblik van de dag. Eén van hen was het opgevallen dat die niet meer bestond. Marlène Moon. Ze stond als enige recht samen met de commandant en first officer. De twee mannen hadden op deze vlucht lang genoeg in hun kleine cockpit gezeten en de benen strekken was een welkome activiteit, ook al schokte de bus hevig en hield de chauffeur er een gezwind tempo op na. Het maakte op hen geen indruk. Ze hadden beiden met ogenblikken voor hetere vuren gestaan, of liever, zittend gevlogen. Eén van hen was een cowboy geweest. Geen indianen neerschietend, maar zichzelf voorbereidend op het vliegen van een F16-straaljager en het mogelijks moeten laten vallen van bommen. Hadden de g-krachten van gevechtsvliegtuigen hem in het verleden gelonkt, nu hij had gekozen voor de burgerluchtvaart, lonkten vooral de g-spots van de vele vrouwelijke collega’s. Hij mocht er dan al een kleine carrière in het leger hebben opzitten, hij zag er bijzonder appetijtelijk uit. “Lekker kontje”, had een onderonsje vrouwelijke collega’s elkaar daags ervoor nog toevertrouwd. Hij keek zo onachtzaam mogelijk naar Marlène. Haar lijf was het enige wat hem op dit ogenblik intrigeerde. Hij had een uurtje kunnen slapen voor de captain de vlucht had ingezet en was nu terug in topvorm, klaar om de eerstkomende uren de dag aan te vatten en tegen de middag voor het bed te kiezen. Of zou Marlène daar verandering in kunnen brengen? De blik van Marlène was richting velden gekeerd. Ze had geen idee van een blik richting haar gestalte en geen weet van wensen waarvan zij deel uitmaakte. Dit was duidelijk niet haar wereld. Meer dan ergens anders was er hier toeval. Ze nam alle veranderingen met een nauwgezette blik waar, als ware dit haar laatste.  

Attendant Moon
0 0

Paringsdans - Huid, vlo en een vleugje fluo-roze

Het hemd dat Paco onder zijn gesloten colbertjasje droeg was van tafzijde. Menig man zou hem verwijfd hebben gevonden, alleen al omwille van zijn voorkeur voor deze stof. Hij hield van zijde op zijn blote huid en ze bleek ook nog eens bijzonder uitnodigend te zijn voor vrouwelijk schoon om zich er tegenaan te vleien. Van zodra het ijs enigszins gebroken was. Tot dan waren de accidentele aanrakingen en de zichzelf uitnodigende opmerkingen ‘Goh, wat een speciale stof. Mag ik eens voelen?’, voldoende om het kledingstuk aan te raken en ondertussen ook een stukje van zijn lijf. Twee vingers gleden met een geveinsde traagheid tussen de dichtgeknoopte knoopjes ter hoogte van zijn hart en met duim en wijsvinger voelden ze zachtjes aan de stof alsof dat het belangrijkste was.   Paco genoot van de vrouwelijke verleidingsfinesses, maar wist het hoofd, en ook meer koel te houden als het hem niet uitkwam. Waar en wanneer een zekere kilte zich over hem overviel kon niemand inschatten. Het was maar een enkele keer. Omdat hij bijna altijd een bijzonder aangename collega was - ja, ook ten aanzien van de mannelijke - nam niemand hem dat kwalijk. Hij had ook recht op zijn persoonlijke bubbel, waarin hij zich kon terugtrekken om te bekomen van het leven dat hij leidde en het leven dat hem deed lijden. Dat zich dat soms in alle openheid afspeelde, zagen anderen niet als een zwakte, eerder als iets dat ook hen wel eens overkwam, maar waarvoor ze niet publiekelijk durfden uitkomen.   Paco stond sterk in zijn schoenen, was een echte leidersfiguur en mogelijkerwijs zat zijn afkomst daar voor iets tussen. Hij droeg zijn hemd met verve. Een analytisch denkende man op zoek naar een partner had nog in de stofkeuze kunnen meegaan, ware het niet dat de kleur zeer uitgesproken was. Door de eigenschap van tafzijde om meerdere kleurschakeringen te hebben van zodra er een plooi in de stof valt, was het moeilijk te bepalen om welke kleur het nu precies ging. Bij elkaar zittende dames aan een tafeltje keken hem onderzoekend aan, overlegden en kwamen met de volgende nieuwsamengestelde kleur: huid, vlo met een vleugje fluoroze.   Het overleg had even geduurd, maar de consensus werd gedegen onderbouwd. De kleur huid of huidkleurig mag dan in onze westerse wereld veel gebruikt zijn in de mode, ze verwijst onlosmakelijk naar een blanke huidkleur. Paco had met zijn Porto Ricaanse roots een iets donkerdere huid. Ik weet niet of de dames gekozen hadden voor deze kleur omdat ze niets liever wilden dan over zijn huid strelen, dan wel dat ze daarmee wilden verwijzen naar zijn gave huid. De kleine afwijking in huidkleur werd gecompenseerd met de kleur vlo. Wilden de dames maar wat graag deze vlo in hun pels hebben? Ergens tussen bruin, roze en grijs in, maar met iets meer fluoroze. Deze man spatte echt wel van de dansvloer. Hij wist niet alleen passievol aandacht te geven, door zijn intense overgave kreeg hij alleen maar blikken naar zich toe gericht. Hij vroeg geen aandacht, hij kreeg ze gewoon en dat was niet door dat spikkeltje fluoroze in zijn gekleurde hemd. Die fluo zat ‘m in zijn hart en straalde tot ver buiten zijn huid.

Attendant Moon
0 0

Paringsdans - Zilvergrijs en mauve

  Paco droeg een zilvergrijs pak met een lichte ondertoon van mauve. De kleur mauve was in de 19de eeuw toevallig uitgevonden door een achttienjarige, die zich een vakantie lang had opgesloten in een zelfgebouwd laboratorium op zolder, uit liefde voor de scheikunde en in de hoop om een middel tegen malaria te vinden. Die belangrijke uitvinding was niet gebeurd, maar hij ontdekte wel de kleurstof mauve. Het was een dure kleur en het zou even duren vooraleer ze een geliefde kleur werd bij de meest modieuze, welgestelde dames. Dat was vooral nadat een extravagante keizerin deze kleur stelselmatig was beginnen dragen, omdat ze vond dat het de kleur van haar ogen was. Maar zoals elke jeugdige schoonheid kwam ook de kleur mauve in verval en werd ze door Oscar Wilde in Het portret van Dorian Grey, gebruikt om een generatie oudere dames, die de kleur trouw waren gebleven, te duiden. ‘Vertrouw nooit een vrouw die mauve draagt’, waren zijn woorden. Paco was dan wel geen vrouw, hij was een echte vrouwengek en mauve misschien wel de perfecte kleur voor hem. Het was zijn hoge vlindergedrag dat het vertrouwen in een langdurige relatie bij het andere geslacht kelderde. De afgelopen tien jaar was het een komen en vooral gaan geweest van vrouwen. Knappe, elegante vrouwen met blonde of bruine haarlokken, rood golvend haar of zwarte krullen. Hij had ze allemaal met zijn liefde omarmd. Ze vertoefden maar wat graag in zijn buurt. De aandacht die hij gaf kende bij andere mannen geen gelijke. Zijn charme was aanstekelijk, de attente blik die ze van hem kregen deed hen zwijmelen, om nog maar te zwijgen over zijn toewijding tussen de lakens. Was het een frisse lentebries die de lakens van hun lichamen had ontdaan? Zijn handen gleden over al hun curven en benadrukte hun vrouwelijkheid met een overvloed aan strelingen, die als een onzichtbare jurk bleven nazinderen nog lang na zijn vertrek. Hij was als het ware de beschermheer van hun naaktheid en de dienaar van hun vrouwelijkheid.   Maar Paco kon ook heel erg in zichzelf gekeerd zijn. Iedereen dacht dat het kwam door die vervelende laatste vlucht tijdens zijn opleiding als F16-piloot. Hij had de schietstoel moeten gebruiken en dat betekende voor elke leerling-piloot dat hij zijn strepen wel mocht vergeten. Tot op de laatste dag was men in de opleiding keihard, oorlogshard, had men geen greintje mededogen, hoe goed de rest van het parcours ook was afgelegd. Het gevechtsvliegtuig was immers een fortuin waard, de opleiding evenzo om nog maar te zwijgen over de veiligheid die ten alle tijde moest worden gevrijwaard. In een dichtbevolkt land als België had een dergelijk manoeuvre burgerlevens kunnen kosten.   Het groepje dat na vier jaar training was overgebleven had al plannen gemaakt. Ze hingen aan mekaar, kenden elkaars zielenroerselen, waren makkers voor het leven geworden. Velen hadden de opleiding niet gehaald, maar zij die de beproevingen hadden doorstaan mochten worden beschouwd als de crème. Ze keken na deze tijd van niet-aflatende fysieke en mentale testen, theoretische examens en praktische proeven uit naar hun eigen plekje in de officiersmess. De feestelijke overhandiging van hun strepen zou een week later in uniform plaatsvinden met ‘s avond een galabal en 50-koppige jazzband. De hele legertop zou aanwezig zijn.   Maar nu was er dit voorval. Een schietstoel moeten gebruiken tijdens de opleiding betekent voor een beginnende gevechtspiloot de doodstraf. Als je piloot had willen worden had je net zo goed niet op die knop kunnen drukken, afgelopen was het sowieso. De laatste dagen voor de uitreiking was de sfeer in de groep gelaten. Zelfs zij die hun finale vlucht al goed hadden doorstaan en voor 99 procent zeker waren van hun strepen, konden er niet van genieten. Paco had zijn lot aanvaard op het ogenblik dat hij met zijn twee voeten op de grond was gekomen en zijn parachute in mekaar was beginnen rollen. Geen cockpit meer voor deze voeten, geen G-krachten, geen blauwe lucht daarboven wanneer het hele land bedolven lag onder een grijze wolkenmassa.    

Attendant Moon
0 0