Het brouwsel

18 sep 2015 · 3 keer gelezen · 0 keer geliket

Daar heb je haar weer. Zoals elke maandagochtend komt het meisje weifelend ons winkeltje binnen, ze kijkt wat rond en treuzelt even bij de perziken. Maar mij houdt ze niet voor de gek. Ze komt hier maar voor één iets.

Na de schijnvertoning schuifelt ze zoals altijd naar het meest linkse hoekje van onze winkel. Natuurlijk. Daar liggen de komkommers uitgestald. Donkergroen glanzen ze haar toe. Alsof ze een voor een met balsem ingewreven zijn. Loom glijdt haar wijsvinger van de ene komkommer naar de andere. Liefkozend, aftastend ook. Hun gladde rondingen zijn als de stenen torso’s van de oude helden. Er sluimert kracht in hun verstarring, maar diep, onbereikbaar.

Ze neemt een komkommer vast en drukt hem tegen het gloeiende vel van haar wang. Zo koel. Ze rilt even. Dit wordt hem.

 

Hoe anders was ze vroeger. Ze was toen meer zoals mevrouw Haag en de andere stedelingen. Als ze binnenkwam, hoorde je alleen al aan het getinkel van de deurbel dat ze geen tijd had. Haren strak vastgesjord in een dotje. En dan die kurkdroge streepjeslippen: net twee stokjes stro. Tijdens het afrekenen had ze alleen oog voor haar mobieltje en het getal dat op het digitale betaalscherm verscheen.

Wat heeft haar veranderd? Op die vraag zouden alleen de stenen me een bevredigend antwoord kunnen geven. Ze lijkt een nieuw persoon. De bruine lokken los nu. Ongewassen, maar dat geeft niet zo, vind ik. Haar lippen staan altijd op een kiertje en hebben iets vochtigs. Als een bedauwde kelk, maar ze worden steeds dorstiger.

Ze gedraagt zich ook anders: dromerig, koortsig zelfs. Maar vol leven. En ze koopt alleen nog maar komkommers.

 

Mevrouw Haag moppert altijd dat ik niet deug.

‘Niet onintelligent, dat zeker niet. En behulpzaam natuurlijk, het is erg aardig wat je voor me doet in de winkel. Maar die eigenaardige gewoontes van je … En dat voor een meisje van bijna 19!’

Wat zij onder ‘eigenaardig’ verstaat: de spinnen die ik een onderkomen biedt in mijn broekzak. Soms mogen ze mee naar de winkel; zij neemt haar mopshondje toch ook mee?

Gelukkig weet ze niets af van mijn stenen. Die liggen veilig thuis. In mijn kamer, onder mijn hoofdkussen. Als ik weet dat de kust veilig is (dat wil zeggen: als mijn ouders voor de tv gekropen zijn), spreid ik op m’n schrijftafeltje een oude schoteldoek uit waarop ik met veldstift drie concentrische cirkels getekend heb. Voor de zekerheid schuif ik nog vlug een stoel onder de deurklink. Dan haal ik de stenen tevoorschijn.

Ik heb het geheim van mijn stenen eens aan een vriendin verteld. Ze schaterde het uit, de del. Wat kun je nu in godsnaam zien in een twintigtal vreemde, hoekige letters van uitgekerfde barnsteen?

Heel veel. Je moet het alleen willen voelen. Dan komt het zien vanzelf.

Als ik nu de stenen door mijn handen laat glijden, mezelf voorbereid om te werpen, voel ik in gedachten het meisje met de komkommers. Ik werp de stenen. Nu.

 

Geleidelijk pakt alles samen. De draden worden een kluwen. Vormen, kleuren, zelfs geuren. Alles wordt tastbaar.       

Ik zie haar kamertje. De wanden die ze van de kotbaas niet mag behangen. Het bureautje, volgestouwd met buikige studieboeken. De muisgrijze schaal met komkommers. Het eenpersoonsbed.

Ik zie het meisje. Ze doet me denken aan een prinses uit een oud verhaal. Opgesloten in een torenkamertje, alleen met haar verlangen. Ver voorbij de grenzen van wat men gezond noemt.

Ze draagt elke dag hetzelfde: een jurk van grof linnen, beschilderd met woestijnbloemen. Daaronder niets, alleen haar dorst.

Ze wast zich zoals een kat: lui, af en toe een likje. Maar stinken doet ze niet. Haar lichaamsgeur is versmolten met de lavendelolie waarmee ze zich drie keer per dag besprenkelt.

Ze ligt graag en vaak. Soms gewoon op de koude tegelvloer, tussen stof en etensrestjes. Of ze drukt zich languit tegen een van de wanden. Dan bootst ze zo goed mogelijk de zuchten na die geliefden volgens haar slaken.

Natuurlijk moet ze ook studeren. Gebogen over die eindeloze papieren, de tijd tikt gruwelijk traag. Ze kan er het hoofd niet bijhouden, haar gedachten zijn een aaneenrijging van geliefde, het is koud hier, geliefde, ik ril nu al weken tussen de kille grammatica’s, geliefde …

Het woord geliefde voelt altijd pijnlijk wanneer je het aanwendt tot een afwezige. Maar nog pijnlijker is het wanneer de afwezige alleen in je verbeelding je geliefde is.

Vaak zweeft zijn gladde, pezige lichaam als een altaar door de kamer. Ze is na al die tijd vergroeid met haar verlangen. Het doet haar overdag dromen.

Het enige wat haar een beetje troost, zijn onze komkommers. Ze houdt ze de hele dag koel in de kast. Wanneer de avond valt, zet ze de komkommerschaal klaar op haar nachtkastje.  Dan voelt ze een gelaten opwinding. Wat ben ik het moe, toch heb ik het nodig. Elke avond die komkommer. Elke avond weer opnieuw.

 

Ik mag haar wel. In dit stadje waar iedereen slaapt, leeft zij alleen voor haar verlangen.

Ze is een van die mensen die het alles of niets spelen. Daarom bied ik haar mijn diensten aan.

Maandagochtend gebeurt het. Het meisje komt bij me aan de kassa. Zakje? Wanneer ze knikt, laat ik onopvallend een briefje in het plastiek glijden. Het wordt al snel bedolven onder komkommers. Dit staat er in het briefje:

 

IK KAN JE HELPEN

KOM BIJ DE VOLGENDE WASSENDE MAAN

OM MIDDERNACHT

NAAR DE KROMME PADDENSTOEL

OP HET VOETBALVELDJE

 

Natuurlijk is een boodschap als deze strikt geheim. Mysteries zijn broze dingen, je kunt ze niet genoeg beschermen. Daarom heb ik geen risico’s genomen:

de letters staan in spiegelschrift.

Maar dat ziet het kleinste kind. Dus heb ik de woorden geschreven in een zelfverzonnen codetaal. Het vraagt zo’n vier uur ontcijferingswerk (vijf uur voor tragere geesten).

Ach wat, codes kraken kan iedereen. Dat besef ik goed genoeg. Daarom heb ik, gewoon om zeker te zijn, ook nog onzichtbare inkt gebruikt.

Binnen drie dagen krijgen we een wassende maan.

Ik ben er zeker van dat ze er zal zijn.

 

Het is woensdag. Boven me hangt de wassende maan. Binnen drie minuten is het middernacht. Het voetbalveldje: een graslapje dat elke maand keurig onderhouden wordt door gemeentewerkers. Vanwaar die ijver? denk ik vaak, het gras groeit toch altijd weer aan.

Er is een hoekje, grenzend aan de muur van een parkeergarage, dat de ronkende gemeentemachines iedere keer weer over het hoofd zien. Daar staat een joekel van een vliegenzwam. Vermiljoenrood en een beetje krom.

Nog anderhalve minuut voor twaalf. Wat zou mevrouw Haag er van zeggen als ze me hier zo zag zitten. In het donker en met weer een of ander krankzinnig plannetje. Bah. Nee, fatsoenlijke mensen (zoals zij) werken hun laatste restje strijk af voor de televisie, lijsten op facebook nog even alles op wat ze die dag gedaan hebben en gaan dan rond een deftig uur slapen.

Twaalf. Ik wist het wel. Pientere meid. Daar is ze.

 

Ze glimlacht onwennig, terwijl ze op een effen plekje in het gras tegenover me gaat zitten. Haar bloemenjurk waait even op. Midden tussen ons staat de kromme paddenstoel.

Het meisje vraagt me niet hoe of waarom. Ze voelt op de een of andere manier aan dat ik dingen zie. In plaats daarvan vraagt ze:

‘Hoe ga je me helpen?’

‘Met een brouwsel.’

Aaaaaa. Wat kan ons geslacht genadeloos hoog gillen. Bevend wijst ze naar het achtbenige monster op mijn knie. Ontsnapt uit mijn broekzak, waarschijnlijk.

‘Het went,’ sus ik haar, ‘het went.’

 

Hoe brouw je een drank waarmee je het verlangen van een jongen opwekt?

‘Onmogelijk.’ zouden de meeste mensen in dit stadje met al hun dagelijkse wijsheid zeggen. Maar, hoe krampachtig we het ook proberen, we kunnen niet alles begrijpen. 

 

  1. Men neme een waterdichte ketel.

Zij belt bij mevrouw Haag aan om een lofzang aan te heffen op haar buxus (doet het altijd). Ik sluip intussen via de achterdeur binnen in haar keuken.

  1. Men vulle de ketel met urine (twee liters) van de vrouw die voorwerp van het mannelijke verlangen wil worden.

Ik zie dat het meisje fronst. Daar heb je het. De twijfel.

‘Luister, we hebben die urine nodig als bindmiddel voor de andere ingrediënten. Had je dan gedacht dat we een of andere godennectar gingen brouwen? Als het naar drek smaakt, is dat zijn probleem. Zolang het maar werkt.’

Zwijgend frunnikt ze aan een koordje van haar jurk.

‘Je begrijpt het nog niet helemaal, zie ik. Het is bij dit brouwsel van het grootste belang dat je niet begint te twijfelen. Anders verliest het zijn kracht.’

Ze zwijgt nog steeds, maar er vormen zich al kleine openingen in de rotsformatie van haar gezicht.

‘Er zijn altijd dagen dat je nergens moed voor hebt. Dat overkomt mij net zo goed als jou. Let goed op voor zo’n dag. Het kan alles doen mislukken. Als je moedeloosheid als een gas in alles probeert door te dringen, moet je ervoor zorgen dat ze van alle dingen niet bij het brouwsel kan.’

 Ze knikt. Haar lokken wiegen lichtjes mee.

‘Wil je van die komkommers verlost zijn of niet?’

Ze knikt nogmaals.

‘Wel vooruit dan. Eens kijken of je nog wat in de tank hebt zitten.’  

  1. Men voege een dozijn verse aardbeien toe, fijngeplet met de blote voetzool.
  2. Men voege vier slijmklodders van een rochelende buurman toe.
  3. Men voege één kilogram ambergrijs toe.
  4. Men voege een levende duif toe en men warme het brouwsel op tot het kookt.
  5. Men voege twee eetlepels kaneelpoeder toe.
  6. Men voege vijf neuskeutels toe van de domste peuter in een omtrek van drie kilometer.
  7. Men voege een soeplepel verkruimelde hennepbloesem toe.
  8. Men voege een halve kilogram appelcake toe van de best bakkende oma in een omtrek van twee kilometer.

Mijn spinnen blijken bijzonder veel sympathie voor het meisje te koesteren. Om de haverklap kruipen ze bij haar op schoot om gestreeld te worden. Eerst was die sympathie niet erg wederzijds. Toch merk ik dat ze meer en meer gecharmeerd raakt door hun zwarte kopjes. De spinnen laveren tegenwoordig ongestoord over haar gezicht. Een gunstig teken.

  1. Men voege een halve liter levertraan toe.
  2. Men voege zeven eetlepels vloeibare chocolade toe.
  3. Men stele de oudste wijn uit de dichtstbijzijnde wijnkelder en men voege een halve liter toe aan het brouwsel.
  4. Men voege vier steeltjes kruidnagel toe.
  5. Men voege zes regenwormen toe, in fijne stukjes gesneden.
  6. Men roere het brouwsel tot een dikke, goed kleverige vloeistof ontstaat.

Wanneer het brouwsel klaar is, gaan we op zoek naar een proefpersoon. Voor die rol is niemand meer aangewezen dan Dikke Jacques. We sporen hem op, isoleren hem en persen een trechter in zijn bek. Glok glok glok. Het werkt! Trots kijken we toe hoe hij met weinig onschuldige intenties de voet van het meisje bespringt.  

(Dikke Jacques is de prinselijke raskat van mevrouw Haag.)  

 

Ik heb mijn doek uitgespreid en de stenen tevoorschijn gehaald. Het kan elk moment gaan gebeuren. Zo’n vijf kilometer verder in de stad. Nog een minuut en ze laat hem binnen via de voordeur. Leidt hem via de massieve betonnen trap naar haar kamertje op de eerste verdieping.

Ik hou de stenen in de rozige schelp van mijn handen. Aarzel. Vanwaar die plotse spanning, vanwaar die onrust? Ik werp de stenen.

 

Geleidelijk pakt alles samen.

Ik zie hoe ze binnengaan in haar kamertje. Zij houdt de deur voor hem open.

‘Ik hoop dat dit niet te lang gaat duren. Ik word nog ergens anders verwacht, weet je.’

Voor het eerst krijg ik hem te zien. Zijn huid is gemaakt van wolken, zijn kristalogen branden als toortsen. Nee, mijn vriendin heeft geen slechte smaak.

Ze gaat op het eenpersoonsbed zitten. Wiebelt lichtjes op en neer. Hij slentert door het vertrek, handen in de zij, kijkt wat rond.

Nu moet ze vragen: ‘Wil je misschien iets drinken?’.

In plaats daarvan zegt ze: ‘Oh sorry, dat wist ik niet.’

Hulpeloos kijkt ze hem aan. Zijn blik dwaalt door de lege kamer en door zijn ogen ziet zij plotseling alles: de naakte wanden, de filmposters en de knusse meubeltjes die er niet zijn, haar kaalheid van de laatste jaren.

Beschaamd hoopt ze dat hij de nog vochtige komkommer op haar nachtkastje niet opmerkt.

Zijn gebeeldhouwde gezicht betrekt. De ogen staren naar de rand van haar bureau. Daar staat het glas met het blubberende snotgroene brouwsel.

 

Morgen breng ik de ketel terug bij mevrouw Haag.

 

 

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

18 sep 2015 · 3 keer gelezen · 0 keer geliket