Met zijn handen op de railing van de brug staart hij in de richting van de rivier. Hij hoort de geluiden van het winkelstraatje achter zich. Eigenlijk omvat dit bergdorpje niet veel meer dan dit winkelstraatje. Het is gevuld met toeristen. Aan weerszijden wordt het afgebakend door de gevels van de verschillende winkelpandjes. Achter deze pandjes houdt het dorpje praktisch op, op een paar kleine hotels na. Aan de ene kant van de bewoning doemen grote wouden op. Ze gaan langzaam over in bergwanden. Aan de andere kant kronkelt een rivier. Zij die deze oversteken, treffen ook niets dan bomen en bergen. Oversteken kan via de brug. De brug waar hij nu op staat.
Terwijl hij op deze nazomermiddag in de verte staart, lijken de geluiden van de winkelende toeristen af te nemen. Hetzelfde geldt voor het gerinkel van de glazen op de terrassen. Hij denkt terug aan de laatste keer dat hij hier stond. Inmiddels is het al weer enige jaren geleden. Hij was jonger geweest, en meer uitgelaten. Wat wil je ook? Hij had net het ultieme geluk gevonden. Een kennismaking die hij zich herinnert als de dag van gisteren. Hij voelt hoe nostalgie in een brok in zijn keel samenkomt. Nog steeds snapt hij het niet.
'Aangenaam kennis te maken.' Haar donkere ogen kijken hem indringend aan. Hij is een moment sprakeloos. Nog nooit heeft hij zo’n vrouw gezien. Ze lijkt omgeven door energie, beweegt gracieus, heeft een sensuele, hese stem, en is beeldschoon. Hij kan zijn ogen niet van haar af houden. Ze lijkt dit door te hebben. Hij ziet een korte, uitdagende twinkeling in haar ogen. Hij voelt zich betrapt, voelt z’n wangen warm worden.
'Het genoegen is geheel wederzijds. Meer dan, zelfs.' Hij voelt zich onhandig, en vermoedt dat zij dit hartgrondig met hem eens zal zijn. Ze kijkt hem aan, en zegt niets. Zijn lichaam gloeit. Hij probeert zichzelf te herpakken. In gedachten spreekt hij zichzelf toe. Hij vertelt zichzelf dat dit ongepast is. Een getrouwde vrouw, en ook nog eens de zus van zijn vriend. Hij probeert zijn gedachten te verzetten, iets dat maar moeizaam gaat.
Gelukkig brengt Phil’s luide stem afleiding. 'We gaan. Gooi de spullen maar in de achterbak. We halen Nadia op en we gaan richting de bergen.' Nadia is de vrouw van Phil. Ze was niet op tijd klaar geweest met werken om hem samen met Phil en diens zus van de luchthaven op te halen, dus zouden ze haar later thuis oppikken. Vervolgens zouden ze gevieren naar de bergen gaan. De nazomer was op zijn mooist, en het weer zou zich bij uitstek lenen voor wandelingen, fietstochten en ontspanning op het terras. Het zou een mooie week worden. Een week waarin hij afstand hoopte te doen van zijn scheiding en alle sores daaromheen. Gewoon, een week zonder gedoe.
Nadat ze Nadia hebben opgehaald en richting de bergen rijden, valt hem op dat er een akelige spanning hangt tussen Nadia en Phil. Hij ziet weinig terug van het gelukkige stel dat zij ooit waren. Ook valt hem op hoezeer hij zich op zijn gemak voelt bij Phil’s zus. Voor haar lijkt hetzelfde te gelden. Hij geeft hem een betrapt gevoel. 'Daar zijn we,' zegt Phil, zijn autoportier dichtslaand. 'Ik zal de kamersleutels halen.' Samen met Nadia loopt hij naar de ingang van het hotel.
Zij wacht buiten, net als hij. Ze lijken ieder op de eigen manier de omgeving in zich op te nemen. Het hotel ligt aan de rand van het dorpje. De hoofdingang ligt onder een houten overkapping. Hier onderdoor kijkend ziet hij de rivier glinsteren in het zonlicht. Stilte rolt vanaf de bergen het dorpje in. Af en toe wordt het onderbroken door het geluid van een vogel. Heel af en toe hoort hij in de verte een lach van een van de toeristen in het winkelstraatje. 'Wat heerlijk hè,' hoort hij haar hese stem naast zich. Enigszins betrapt kijkt hij opzij.
'Ja, inderdaad.'
In stilte blijven ze naast elkaar staan. Zij tegen de auto leunend. Hij trillend op z’n benen. Zo voelt geluk dus.
Het moment is maar kort. Te kort, als je het hem zou vragen. De deur van het hotel vliegt open. Phil staat met drie sleutels in de deuropening. 'Sleutels, mensen! Onze kamers bevinden zich op dezelfde verdieping. Laten we ons even opfrissen, en ons dan naar het terras begeven. Redden jullie het om over drie kwartier klaar te zijn?' Hij hoort haar naast zich instemmen, en volgt haar voorbeeld. Hij biedt aan om haar koffer naar binnen te dragen. Ze stemt in, waarna hij dit op onbeholpen wijze doet. Boven aangekomen bedankt ze hem door heel even haar hand op zijn bovenarm te leggen. Het lijkt minutenlang na te gloeien.
Als ze enige tijd later aan tafel zitten, lijkt de sfeer tussen Phil en Nadia er niet beter op geworden. Gekibbel rijgt zich aaneen. Hij voelt zich ongemakkelijk. Ongemakkelijker wordt het als Phil die nacht voor zijn kamerdeur staat. 'Nadia is weg. We hebben ruzie gehad. Ik moet met haar praten, en ga achter haar aan. Vind je het goed als m’n zus en jij hier blijven? Wij komen zo snel mogelijk terug.' Hij mompelt instemmend, en wenst Phil sterkte.
De volgende ochtend zit hij samen met haar aan het ontbijt. Phil en Nadia ontbreken. Toch hebben ze het gezellig. Hij kan zich eindelijk wat ontspannen. 'Ik weet niet wat m’n broer aan het doen is, maar laten wij maar wat leuks gaan doen vandaag. Ik zie het niet zitten om binnen te gaan zitten wachten,' zegt ze plots met zachte stem.
'Klinkt goed,' zegt hij. Ze dekken af en begeven zich naar buiten.
Ze vertelt over haar leven. Hij probeert dat niet over het zijne te doen. Ze hebben ondanks deze terughoudendheid een heerlijk gesprek. 'O, m’n veter, loop jij maar door,' zegt ze ter hoogte van één van de rivierstrandjes. Ze houdt haar pas in. Hij slentert door. Precies op het moment dat hij zich afvraagt waar ze blijft, voelt hij een plens koud water in zijn nek. Verschrikt draait hij zich om. Ze staat te lachen aan de rand van de rivier. Haar voeten staan in het water. Met een grote tak slaat ze dit in zijn richting. Het glinstert in het zonlicht.
Hij reageert voor zijn doen spontaan en onbezonnen. Als een ware rugbyspeler rent hij haar kant uit, en na een heuse tackel eindigen ze samen in het ondiepe water. Geschater klinkt door de vallei. Hun blikken kruisen. Zijn adem stokt. Ze drukt haar lippen op de zijne, en ze zoenen intens. Als ze hier minuten later mee stoppen, drukt ze haar hoofd tegen zijn schouder. 'O nee, o nee, o nee. Ik moet dit niet doen. Sorry.' Hij stottert iets, een vraag over het waarom en hoe. 'Sorry, sorry. Ik. Het is gewoon. Je trekt me aan.' Hij snapt er niets van.
'Maar je bent toch getrouwd?' vraagt hij verward.
'Ja, dat klopt. Maar dat is ook niet.. nee, sorry.'
Hij vindt het verwarrend, net zoals hij het verwarrend vindt dat Phil en Nadia naar die middag blijkt niet terug zullen komen. Mogelijk nog verwarrender vindt hij het feit dat ze hem nog vele malen zoent, en ze vanaf de tweede nacht de hotelkamer delen. Binnen een mum van tijd is hij tot over zijn oren verliefd. Hij besluit dit met haar te bespreken. 'Ik moet wat met je bespreken. Ik.. Ik moet hier uit zelfbescherming mee stoppen.' Ze kijkt hem verschrikt aan zodra hij de woorden uitspreekt. 'Sorry, maar ik ben verliefd op je aan het worden, en dat kan niet. Je bent getrouwd.' Hij lijkt verdriet in haar ogen te zien. Ze zegt niets. Dan doorbreekt ze toch de stilte.
'Ik weet wat je bedoelt. Ik heb hetzelfde. Maar jij. Wij. Dit. Het zal moeilijk worden, maar dit is wat ik wil.' Hij begint te gloeien, en voelt zich als in een sprookje.
'Wat bedoel je?'
'Ik wil jou. Ik wil ons.' Die zes woorden maken hem op slag de gelukkigste man op aarde.
De volgende dagen zijn fantastisch. Ze wandelen samen eindeloos langs de rivier. Hand in hand. Hopeloos verliefd. Ze volgen bergpaden die hen naar hooggelegen meren leiden. Hier roken ze een sigaret, luisteren ze naar muziek op de Ipod, of zitten ze rug aan rug over de vallei te kijken. Ze gaan uit eten en praten, en sluiten de avonden af in één van de uitgaansgelegenheden in het dorpje. Het voelt geweldig. Het is genot. Het is hoe het leven voor hem moet zijn. Iedere ochtend mag hij met haar in z’n armen wakker worden. Iedere avond vallen ze samen in slaap. Het is een heerlijke week.
Dan nadert de laatste avond. Hij heeft een brok in zijn keel, en heeft het idee dat zij hier ook last van heeft. Ze zijn na het eten een bar binnen gegaan, en zitten aan een tafeltje achterin de zaak naar buiten te staren. De zon zakt achter de bergen weg, de gele en rode bladeren van de paar loofbomen die in het dorp staan beschijnend. Het houten schot tussen de verschillende tafels houdt de geluiden van de andere gasten bij hen weg. Ze hebben het moment voor zichzelf. 'Hoe moet dit straks', vraagt hij onzeker. Ze is even stil, en lijkt na te denken.
'Ik ga bij ‘m weg. We zullen dichter bij elkaar moeten gaan wonen, of liever nog: samen moeten gaan wonen. De afstand is nu te groot. In het begin zal het behelpen worden. Het zal moeilijk worden. We belanden immers in eerste instantie in een lange afstandsrelatie. Ik kan dat, maar ik weet niet hoe jij hier tegenaan kijkt?' Hij schraapt z’n keel.
'Ik kan alles, als het ons samen houdt', zegt hij melodramatisch. Ze zoent hem op z’n wang. 'Ik geloof dat ik nu al van je begin te houden', fluistert ze.
Samen lopen ze voor de laatste maal door het dorpje. Via het winkelstraatje buigen ze af naar de rivier, waar ze het kronkelige pad dat hiernaast loopt volgen.
'Ik wil je nog wel één ding vragen.' Hij kijkt haar nieuwsgierig aan. 'Wil je nog niets aan m’n broer laten merken? Het is te moeilijk. Hij is erg gesteld op mijn echtgenoot.' Hij knikt snel.
'Ja. Ik snap het. We doen het in jouw tempo.' Ze lopen nog een stukje door, alvorens op een bankje met uitzicht op de rivier te gaan zitten. De bebouwing is ver achter hen. Het is inmiddels donker, en de sterren weerspiegelen in het water. Hij kan wel huilen, omdat het hun laatste avond is. Ook kan hij lachen, omdat hij de vrouw van zijn dromen heeft gevonden. Ze merkt het aan hem. 'Ahh, jij zachte lieverd', fluistert ze hem uitdagend toe. Ze zoent hem op zijn wang. Hij zoent haar terug, en binnen een mum van tijd liggen verschillende kledingstukken in het gras naast het bankje. Ze genieten deze laatste avond optimaal van elkaar. Ze voelen zich weer jong, onbezonnen en ongeremd. Alsof het leven geen grip op hen heeft.
Zodra ze weer aangekleed is kruipt ze bij hem terug op schoot. Er komt een zacht windje opzetten. Ze rilt. De loofbomen die hier langs de rivier staan ritselen. Een blaadje valt naast hen neer. Een volgend blaadje landt op haar hoofd. Een volgende windvlaag trekt er meer los. De zomer eindigt officieel, ingeluid door neerdwarrelende bladeren. Ze blijven samen zitten, elkaar warm houdend, genietend van het licht van de maan en de sterren, en temidden van de bladeren die op hen neer dalen.
Zodra hij weer thuis is, probeert hij haar te bellen. Het afscheid was moeilijk geweest, helemaal omdat het stiekem moest gebeuren. Phil mocht immers niets weten. Ze zou hem mailen, en ze zouden bellen als hij thuis was. In de taxi naar huis had hij z’n mail al gecontroleerd. Ze had nog niets gestuurd. Nu belde hij haar. De telefoon gaat drie keer over, en dan hoort hij haar stem. Ze klinkt betrapt als ze zijn stem hoort, en hij voelt zich ongemakkelijk. 'Het komt niet goed uit, ik bel je later', fluistert ze hem toe. Twee uur later ontvangt hij een email van haar. Het blijkt allemaal moeilijker dan ze had ingeschat. Phil blijkt van alles te weten te zijn gekomen. Het is lastig: de afstand, haar broer, het huwelijk, haar gevoelens. Ze weet het niet. Dat is het laatste dat hij van haar zal horen.
Nu staat hij hier weer. Zijn handen op de brug, zijn ogen op het bankje in de verte. Daar, in het maanlicht, in een sneeuwbui van bladeren, hadden ze elkaar voor het laatst echt gesproken. Hoe zou het met haar zijn? Zou ze nog wel eens aan hem denken? Hij weet het niet.
Hij weet dat hij haar nooit helemaal zal vergeten. Ieder jaar als de eerste bladeren vallen zal hij aan haar moeten denken. Aan hoe ze verrukt de vergelijking maakte met sneeuw, en aan de gelukzalige twinkeling in haar ogen die ze hierbij had gehad. Het is lang geleden, en toch komt het ieder jaar in gelijke vorm en omvang terug.